ECLI:NL:RBLIM:2019:1395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/03/259424 / KG ZA 19-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van beslag op roerende zaak en verbod tot opnieuw leggen van beslag

In deze zaak heeft eiser, wonend te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg en de belastingdeurwaarder. De vordering betreft de teruggave van een McLaren auto, die op 7 februari 2017 door de FIOD/Openbaar Ministerie in beslag was genomen. Eiser heeft een klaagschrift ingediend tegen deze beslaglegging, dat op 18 september 2018 door de rechtbank gegrond is verklaard, maar de auto is niet teruggegeven omdat er een executoriaal derdenbeslag is gelegd door de Ontvanger op 2 februari 2018. Eiser vordert in dit kort geding de opheffing van het beslag en een verbod tot het opnieuw leggen van beslag, met een dwangsom van € 250.000,- per dag. De Ontvanger voert verweer en stelt dat het beslag rechtmatig is gelegd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tegen de Belastingdeurwaarder moet worden afgewezen, omdat deze niet zelf het beslag heeft gelegd, maar dit in opdracht van de Ontvanger heeft gedaan. De vordering tegen de Ontvanger is ook afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening is dat het beslag op de auto rechtmatig is gelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat het beslag nietig is en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de specificatieplicht niet van toepassing is in dit geval. De voorzieningenrechter heeft ook geen misbruik van bevoegdheden of onrechtmatig handelen van de Ontvanger vastgesteld. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/259424 / KG ZA 19-19
Vonnis in kort geding van 12 februari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Mookhram te Heerlen,
tegen
1.
[gedaagde sub 1], in haar hoedanigheid van “De Ontvanger” van de Belastingdienst Limburg, Segment Midden en kleinbedrijf (MKB),
kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde,
verschenen in persoon, bijgestaan door mw. mr. E. Kerkhoffs, medewerkster van de Belastingdienst,
2.
[gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van belastingdeurwaarder van de Belastingdienst Limburg, Segment Midden en Kleinbedrijf (MKB)
kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger en de Belastingdeurwaarder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 4
  • de producties 1 en 2 van de Ontvanger
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 februari 2017 is door de FIOD/Openbaar Ministerie, Functioneel Parket te
’s-Hertogenbosch, beslag gelegd op de aan [eiser] in eigendom toebehorende auto van het merk Mc Laren, type MP4-12c met kenteken [kenteken] . De auto is afgevoerd en in bewaring gegeven. Tegen deze beslaglegging is door [eiser] een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van de rechtbank van 18 september 2018 is het beklag gegrond verklaard en is de teruggave van de auto gelast.
2.2.
Op 2 februari 2018 zijn aan [eiser] drie navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2014, 2015 en 2016, alsmede vergrijpboetes voor al die jaren, in totaal voor een bedrag van € 512.454,-. Het op 7 februari 2018 tegen voornoemde aanslagen ingediende bezwaar is op 21 augustus 2018 ongegrond verklaard. [eiser] is hiertegen in beroep gegaan. Deze procedure loopt nog. In beide fases is door [eiser] om uitstel van betaling gevraagd. Dit is afgewezen.
2.3.
De Ontvanger heeft op 2 februari 2018 ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Staat, meer bijzonder onder het Openbaar Ministerie/de officier van justitie van het Functioneel Parket te ‘s-Hertogenbosch.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de teruggave van de auto, althans opheffing van het op 2 februari 2018 gelegde beslag en een verbod tot het opnieuw leggen van beslag, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 250.000,- per dag of deel van een dag, met een maximum van € 500.000,-, alsmede veroordeling van de Ontvanger en de Belastingdeurwaarder in de kosten van de procedure.
3.2.
De Ontvanger voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
De vordering tegen de Belastingdeurwaarder
4.2.
De Belastingdeurwaarder is wegens ziekte bij de behandeling van het kort geding ter zitting niet verschenen. Mr. Kerkhoffs heeft desgevraagd verklaard dat zij mede namens de Belastingdeurwaarder het woord zal voeren. Op grond van artikel 255 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een gedaagde in kort geding echter niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is. De voorzieningenrechter zal daarom tegen de Belastingdeurwaarder verstek verlenen.
4.3.
De vordering tegen de Belastingdeurwaarder zal worden afgewezen. Het door de Belastingdeurwaarder gelegde beslag is immers gelegd in opdracht van de Ontvanger. De Belastingdeurwaarder is zelf geen opdrachtgever geweest tot het leggen van dit beslag. De vordering, voor zover gericht tegen de Belastingdeurwaarder, dient daarom als ongegrond en niet op de wet gebaseerd te worden afgewezen.
De vordering tegen de Ontvanger
4.4.
Ten aanzien van de vordering tegen de Ontvanger heeft [eiser] een aantal grondslagen aangevoerd waaruit volgens [eiser] volgt dat het beslag nietig is en dient te worden opgeheven.
De deugdelijkheid van het beslag
4.5.
[eiser] stelt dat het beslag niet kleeft.
Artikel 475a Rv
4.6.
Daartoe stelt [eiser] op de eerste plaats dat het door de Ontvanger op grond van artikel 475a Rv gelegde derdenbeslag niet kan dienen voor een beslag op een roerende zaak. Derdenbeslag kan volgens [eiser] uitsluitend op een (toekomstige) vordering betrekking hebben. De Ontvanger had moeten kiezen voor het regime van beslag op roerende zaken, aldus [eiser] .
4.7.
Deze stelling berust naar het oordeel van de voorzieningenrecht op een verkeerde uitleg van genoemd artikel en kan niet slagen. Derdenbeslag op een roerende zaak, en dus ook op de onderhavige auto, is ingevolge deze bepaling mogelijk.
De specificatieplicht
4.8.
Verder stelt [eiser] dat het beslag niet kleeft, omdat voor een derdenbeslag op roerende zaken op grond van artikel 475a lid 3 Rv een specificatieplicht geldt en daar niet aan is voldaan. Die plicht volgt in dit geval ook uit artikel 479 lid 1 Rv, nu er hier sprake is van een beslag onder de overheid, aldus [eiser] . De in beslaggenomen auto had derhalve uitdrukkelijk moeten zijn omschreven en vermeld in het beslagexploot. Dit is niet gebeurd. In het beslagexploot is slechts aangevinkt: “
huidige en toekomstige vorderingen”. Het vakje voor beslagen roerende zaken is niet aangevinkt op het beslagexploot.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de specificatieplicht in artikel 475a Rv alleen wordt gesteld ten aanzien van goederen die niet voor eenvoudige betaling of afgifte ter beschikking van de deurwaarder kunnen worden gesteld, maar die recht geven op een prestatie die een akte vereist. De auto betreft niet een dergelijk goed, zodat de in artikel 475a Rv genoemde specificatieplicht hier niet geldt.
4.10.
Ten aanzien van de op grond van artikel 479 lid 1 Rv vereiste specificatieplicht wijst de Ontvanger er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op dat die bepaling ten doel heeft om duidelijkheid te verstrekken voor de overheid, om het voor haar gemakkelijker te maken te achterhalen wat zij jegens de geëxecuteerde verschuldigd is. In dit geval diende de Ontvanger die duidelijkheid dus te verschaffen jegens het Openbaar Ministerie. De te verstrekken duidelijkheid strekt zich aldus niet uit tot [eiser] . De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de, door de Ontvanger overgelegde, verklaring derdenbeslag ingevolge artikel 476a Rv van de officier van justitie van 8 maart 2018 blijkt dat voor het Openbaar Ministerie duidelijk is geweest dat het beslag op de auto zag. Het Openbaar Ministerie kon dit ook eenvoudig vast stellen aan de hand van de op het exploot vermelde parketnummers. Voor zover door de Belastingdeurwaarder het verkeerde vakje is aangevinkt, heeft dit niet tot onduidelijkheid omtrent het met het beslag te treffen doel – de auto – geleid. Afgezien van het feit dat de specificatieplicht niet de strekking heeft om [eiser] te beschermen, kan ook niet worden gezegd dat hij op enige wijze is geschaad doordat niet is voldaan aan de op het Openbaar Ministerie gerichte specificatieplicht.
Proces-verbaal bewaring
4.11.
Op grond van het door de Ontvanger gelegde derdenbeslag is de auto, zo is door de Ontvanger verklaard, in opdracht van de Ontvanger – en door een daartoe bevoegde functionaris – in bewaring gesteld bij Bergingsbedrijf [naam bergingsbedrijf] te Utrecht. Per abuis is geen proces-verbaal van bewaring opgemaakt. De wet stelt echter geen sanctie op dit verzuim en [eiser] is door deze gang van zaken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet benadeeld. Het doel van het opmaken van dit proces-verbaal is dat geëxecuteerde weet waar zijn zaken zijn, zodat hij ze snel kan terug krijgen na opheffing van het beslag. Dat was hier nog niet aan de orde. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen grond voor opheffing van het beslag.
Zekerheid
4.12.
Ter zitting is door [eiser] aangevoerd dat er reeds voldoende zekerheid voor de vorderingen van de Ontvanger bestaat in de vorm van een overwaarde van € 300.000,- op de twee, eveneens beslagen, woningen die [eiser] bezit. Deze stelling is in de dagvaarding niet ten grondslag gelegd aan de vordering en er is ook geen rechtsgevolg aan verbonden. De stelling is verder in het geheel niet onderbouwd en door de Ontvanger gemotiveerd betwist. Volgens de Ontvanger blijkt uit stukken van de bank dat de overwaarde aanzienlijk lager is en zij wijst er tevens op dat [eiser] dit standpunt zelf ook heeft ingenomen toen hem voorafgaande aan het beslag werd gevraagd zekerheid te stellen. Deze stelling van [eiser] kan daarom niet tot enig gevolg leiden.
Artikel 14.2.8 Leidraad Invordering 2008
4.13.
Verder stelt [eiser] dat de Ontvanger volgens het eigen beleid, neergelegd in de Leidraad Invordering 2008, had moeten kiezen voor een beslag op roerende zaken om de auto in beslag te nemen en dus niet had moeten kiezen voor het regime van een derdenbeslag. In artikel 14.2.8 van de Leidraad is immers bepaald:

Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken.
De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:
- de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag op roerende zaken;
- het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken zelf te zien, dan wel te inventariseren;
- de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv voordat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten.
[eiser] stelt dat de genoemde gevallen waarin voor derdenbeslag wordt gekozen zich niet voordoen.
4.14.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich hier echter het eerstgenoemde geval voor. Op het moment van het leggen van beslag, 2 februari 2018, rustte immers een strafvorderlijk beslag op de auto en was er op dat moment dus sprake van een beslag onder een derde die op dat moment pretendeerde haar belangen veilig te moeten stellen op basis van artikel 94 Sv, zo blijkt ook uit de verklaring derdenbeslag.
Artikel 14.2.9 Leidraad Invordering 2008
4.15.
Volgens [eiser] handelt de Ontvanger tevens in strijd met artikel 14.2.9 Leidraad Invordering 2008, door hem de beschikkingsbevoegdheid over de auto te ontnemen. In dit artikel is bepaald:
“Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.
Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken.”
[eiser] heeft dienaangaande aangevoerd dat, zeker gezien de volgens [eiser] aanwezige zekerheid, de auto hangende het beslag niet bij de bewaarder hoeft te blijven en aan hem ter beschikking dient te worden gesteld voor gebruik.
4.16.
De Ontvanger heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de auto bij een bewaarder is ondergebracht. De gemeente [woonplaats] en de Ontvanger hebben volgens de Ontvanger twijfels aan de verklaring van [eiser] dat hij zijn verblijf in [woonplaats] heeft. Zij stellen gerede gronden te hebben voor het vermoeden dat [eiser] zijn daadwerkelijke verblijf in Zuid-Afrika heeft. Van de zijde van [eiser] is hier slechts een blote ontkenning tegenover gesteld. Tegen die achtergrond kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden vastgesteld dat de Ontvanger in strijd met artikel 14.2.9 Leidraad Invordering 2008 handelt.
Misbruik van bevoegdheden, onrechtmatige daad
4.17.
[eiser] verwijt de Ontvanger ook misbruik van bevoegdheden in de zin van artikel 3:13 BW dan wel onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW.
4.18.
Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een buitenproportioneel beslag, gezien de omvang van de vordering van de Ontvanger, nu geen andere zekerheden zijn aangeboden dan wel daarvan niet is gebleken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Ontvanger correct gehandeld. Het proces-verbaal van beslaglegging is, zoals de Ontvanger onbetwist tijdens de zitting heeft gesteld, aan [eiser] op 6 februari 2018 betekend. Het beslag is gelegd conform de voorschriften van artikel 475 lid 1 Rv, dat beslag toestaat “
op hem toebehorende roerende zaken die onder derden mochten berusten en geen registergoederen zijn”. Hiervoor is al overwogen dat de voorzieningenrechter geen rechtsgevolgen verbindt aan het verzuim ten aanzien van het opmaken van een proces-verbaal van bewaring.
4.19.
De door [eiser] gestelde samenzwering tussen het Openbaar Ministerie en de Ontvanger is noch nader onderbouwd, noch gebleken.
4.20.
[eiser] stelt dat de auto op grond van de beschikking van de rechtbank van
18 september 2018 aan hem had moeten worden teruggeven. Het Openbaar Ministerie heeft de auto ten onrechte en in weerwil van die last overgedragen en ter beschikking gesteld van de Ontvanger, aldus [eiser] .
4.21.
De last tot teruggave richt zich echter niet tot de Ontvanger. De rechtbank heeft in haar beschikking geen last tot teruggave verstrekt in het civiele beslag dat door de Ontvanger is gelegd. Dit is in de beschikking ook uitdrukkelijk overwogen. Na opheffing van het beslag door het Openbaar Ministerie op grond van de last van de rechtbank, is de auto door het Openbaar Ministerie afgegeven aan de Ontvanger op grond van het door de Ontvanger gelegde derdenbeslag conform de daaruit volgende verplichting daartoe. De stelling van [eiser] berust op een verkeerde lezing van artikel 119 lid 4 Sv.
4.22.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet tot het opheffen van het gelegde beslag. Hieruit volgt dat deze vordering, alsmede de vordering tot het opleggen van een verbod om nogmaals beslag te leggen, zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.23.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.24.
De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 639,00 aan griffierecht.
4.25.
De kosten aan de zijde van de niet verschenen de Belastingdeurwaarder worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 639,00, en aan de zijde van de Belastingdeurwaarder tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS