Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.2. veroordeelt de bewindvoerder q.q. tot betaling van € 300,00 aan de verhuurder voor elke keer dat de huurder na het plaatsvinden van de comparitie nog overlast veroorzaakt, (…)”.
3.De vordering en het geschil
- € 750,00 als ‘schadevergoeding dan wel onverschuldigd betaald’
- € 2.250,60 als schadevergoeding ter zake van een door [naam onderbewindgestelde] vernielde deur
- € 1.654,00 als schadevergoeding ter zake van een door [naam onderbewindgestelde] vernielde deur
- € 600,00 vanwege het tweemaal veroorzaken van overlast na voornoemd vonnis van 20 december 2019
- € 590,46 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment van opeisbaar worden van de vordering tot aan de dag van voldoening
- de proceskosten en de nakosten.
- de uitvoerbaarheid bij voorraad van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 november 2018 te schorsen, dan wel te bevelen dat die executie wordt gestaakt dan wel te verbieden ‘totdat de verrekening in rechte is komen vast te staan, dan wel de inventarisatie van de schade over en weer in rechte is komen vast te staan, dan wel in overeenstemming van partijen is vastgesteld
- de veroordeling van Doorwerk dan wel van [naam onderbewindgestelde] tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 indien de executie van het vonnis van 20 november 2018 wordt voortgezet.
4.De beoordeling
voor Doorwerk q.q.zijn om te bepleiten dat die vorderingen
niettoegewezen dienen te worden. [eiser] draait het argument als het ware om: hij doelt kennelijk niet op een
terugbetaalrisico (restitutierisico) ter zake van de proceskostenveroordeling in het vonnis van 20 november 2018, maar op een
betaalrisico in de onderhavige zaak nu hij er blijkbaar op anticipeert dat zijn vordering, indien toegewezen, niet dan wel moeilijk geïnd zal kunnen worden. Dat is niet hetzelfde als het (bij voorgenomen toewijzing van een geldvordering in kort geding in aanmerking te nemen) restitutierisico, doch het is op die grond wel verdedigbaar dat [eiser] er spoedeisend belang bij heeft dat zijn recht op schadevergoeding c.a. in rechte wordt vastgesteld. Daarmee zou ook hij de beschikking over een voor tenuitvoerlegging vatbare titel verkrijgen, zou zijn recht op verrekening vaststaan, zou de vordering van Doorwerk door verrekening teniet kunnen gaan en dan zou het tenuitvoerleggen van de proceskostenveroordeling misbruik van bevoegdheid kunnen betekenen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiser] , al zegt hij het nergens met zoveel woorden, dit met zowel zijn primaire als zijn subsidiaire vordering beoogt.