ECLI:NL:RBLIM:2019:1195

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
03/659354-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweer niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie en vrijspraak van diefstal, maar veroordeling voor bedreiging en opzettelijk vervoeren van hennep

Op 11 februari 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld, bedreiging van een politieagent en het opzettelijk vervoeren van hennep. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte niet was vervolgd. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie op basis van de feiten en omstandigheden redelijk had kunnen besluiten om de verdachte wel te vervolgen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal met geweld, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de bedreiging van een politieagent met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het opzettelijk vervoeren van ongeveer vijf kilogram hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 17 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich te distantiëren van de hennep, aangezien hij in de auto was gestapt waar de hennep aanwezig was. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, de politieagent, die vorderde wegens immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659354-16
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 februari 2019
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen [naam medeverdachte 1] met parketnummer 03/659355-16 en [naam medeverdachte 2] met parketnummer 03/659356‑16.
Namens de benadeelde partij, een persoon onder nummer [naam verbalisant] , is als gemachtigde verschenen [gemachtigde] . De vordering van de benadeelde partij is behandeld en toegelicht door de gemachtigde.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde] heeft beroofd van vijf kilogram hennep (diefstal met (bedreiging met) geweld, dan wel afpersing);
feit 2:samen met anderen een politieman heeft bedreigd met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp);
feit 3:samen met anderen vijf kilogram hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, dan wel deze aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De verweren van de verdediging
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 en tegen de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is de bedreiging van een politieagent tenlastegelegd. Uit het dossier blijkt echter van twee afzonderlijke momenten waarop er zou zijn gedreigd. Het is dan ook niet duidelijk op welk moment de tenlastelegging betrekking heeft.
De rechtbank verstaat dit verweer van de verdediging aldus dat zij een beroep doet op de nietigheid van de dagvaarding.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3
Er is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel dan wel van het verbod van willekeur, omdat de strafzaak tegen [naam medeverdachte 5] is geseponeerd, terwijl deze persoon met betrekking tot feit 3 dezelfde gedragingen heeft verricht als de verdachte. Om die reden dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van feit 3.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de dagvaarding ten aanzien van dit feit voldoet aan de wettelijke vereisten en dat het bovendien duidelijk is waarop het tenlastegelegde betrekking heeft.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel of van het verbod van willekeur, nu de rollen van de verdachte enerzijds en [naam medeverdachte 5] anderzijds aanmerkelijk van elkaar verschillen. Zo zou de verdachte, anders dan [naam medeverdachte 5] , hebben geweten van het plan om wiet te kopen en zou hij, eveneens anders dan [naam medeverdachte 5] , tijdens de vlucht vanuit de auto op de achtervolgende politieagent hebben geschoten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, nu er geen twijfel mogelijk is dat de verdachte heeft geweten waartegen hij zich had moeten verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het dossier duidelijk naar voren dat de tenlastegelegde bedreiging bestaat uit de twee op elkaar volgende ‘schiet’ incidenten.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden (opportuniteitsbeginsel). De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang met het gelijkheidsbeginsel of met het verbod van willekeur (ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging) om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Nu de verdediging niet heeft onderbouwd dat hiervan sprake zou zijn en het de rechtbank ook anderszins niet is gebleken, verwerpt zij het verweer dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van schending van het verbod van willekeur, nu de officier van justitie, gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak, naar redelijkheid en billijkheid heeft kunnen besluiten om de verdachte wel en [naam medeverdachte 5] niet te vervolgen; alleen al vanwege de verschillende rollen die beiden hebben gespeeld tijdens de vlucht in de auto. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 en 3 bewezen in die zin dat de verdachte de diefstal met bedreiging met geweld en het aanwezig hebben van hennep heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en dat hij de bedreiging heeft gepleegd tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Hiertoe heeft zij verwezen naar:
  • de verklaringen van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] , alsmede de bevindingen van de verbalisanten, welke bewijsmiddelen elkaar onderling steunen;
  • de verklaring van [naam medeverdachte 1] , met dien verstande dat hij zijn rol tijdens de ripdeal verwisselt met die van de verdachte;
  • het aantreffen van een knalpatroon in de vluchtauto en een knalpatroon op de weg (op een van de plaatsen delict) en de uitkomst van het technisch onderzoek waaruit blijkt dat deze patronen uit hetzelfde wapen afkomstig zijn;
  • het aantreffen van de hennep in de vluchtauto.
Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie bovendien het volgende naar voren gebracht.
De diefstal met geweld betreft een voortdurend delict: ‘vanaf de ripdeal tot en met het schieten op verbalisant [naam verbalisant] ’. Het meest aannemelijke scenario is dat [naam medeverdachte 1] het wapen in de auto heeft gegeven aan de verdachte.
Hoewel de verdachte niet aanwezig is geweest tijdens de ripdeal, kan niettemin worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem enerzijds en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] anderzijds, omdat
  • de verdachte door het schieten een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met bedreiging met geweld en zich hierbij, vanaf dat moment, heeft aangesloten terwijl hij op dat moment wist dat er zojuist een ripdeal had plaatsgevonden;
  • hij daarnaast een wezenlijke bijdrage aan de diefstal met bedreiging met geweld heeft geleverd door op belangrijke momenten in het voortraject aanwezig te zijn geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van alle feiten. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
De verdachte is niet aanwezig geweest tijdens de tenlastegelegde diefstal met (bedreiging met) geweld, dan wel afpersing. Er is ook anderszins geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de daders van deze diefstal/afpersing.
Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat de verdachte vanuit de auto heeft geschoten. Mocht hiervoor al voldoende bewijs zijn, maakt dit hem nog niet tot medepleger van de diefstal/afpersing. Hij was hiervan immers niet op de hoogte. Uit het dossier blijkt dan ook niet dat hierover met de verdachte afspraken zijn gemaakt.
Ten aanzien van feit 2
Tenlastegelegd is de bedreiging van een politieman. Voor de verdachte was echter niet duidelijk dat de persoon in de achtervolgende auto een politieman was. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook niet worden bewezen. Om die reden dient een volledige vrijspraak van feit 2 te volgen.
Ten aanzien van feit 3
Op het moment dat de verdachte in de auto stapte wist hij niet dat er hennep in lag. Vervolgens reed de auto met hoge snelheid weg en was de verdachte niet in de gelegenheid zich te distantiëren van de hennep. Om die reden kan niet worden bewezen dat hij het feit heeft (mede)gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1 primair en 1 subsidiair
Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
[naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde] , in een woning gelegen aan de [adres] te Venlo, beroofd van vijf kilogram hennep. Bij deze beroving heeft [naam medeverdachte 1] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op de slachtoffers, waarna [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in ieder geval drie zakken hennep (in totaal ongeveer vijf kilogram) in de auto hebben geladen en met de auto op de vlucht zijn geslagen.
Vervolgens hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] met de auto [naam medeverdachte 5] en de verdachte opgepikt. Tijdens de vlucht die hierop volgde is door de verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarschijnlijk een semiautomatisch werkend gas/alarmpistool, gericht op en geschoten in de richting van de auto van politieagent [naam verbalisant] . Dit deed de verdachte nadat [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde, had gezegd dat hij, de verdachte, met het geweer moest schieten en/of ze bang moest maken én nadat [naam medeverdachte 1] fors snelheid had geminderd met zijn auto. Het bewijs voor hetgeen heeft plaatsgevonden tijdens de vlucht is hierna onder 4.3.2 en 4.3.3. opgenomen.
Hoewel de bijdrage van de verdachte aan een onderdeel van het delict, te weten de bedreiging met geweld tegen de politieagent, wezenlijk is geweest, betekent dit nog niet dat kan worden bewezen dat bij de verdachte sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de verdachte op de hoogte was van de gepleegde diefstal. Hij zou immers de dag voor de diefstal op de [adres] te Venlo zijn geweest en op de dag van de diefstal met [naam medeverdachte 1] nabij de Kentucky Fried Chicken in Venlo voor een afspraak over het kopen van wiet.
De rechtbank gaat niet mee in deze redenering van de officier van justitie. Kennelijk baseert de officier van justitie haar zienswijze op de verklaring van [naam medeverdachte 1] . De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring nu [naam medeverdachte 1] leugenachtig heeft verklaard over zijn rol in het hele gebeuren en zijn aandeel heeft afgezwakt door zijn handelen deels toe te schrijven aan verdachte en aan [naam medeverdachte 2] .
Nu er onvoldoende bewijs is dat de verdachte medepleger is van de diefstal met bedreiging met geweld, dan wel de afpersing, zal de rechtbank hem vrijspreken van de feiten 1 primair en 1 subsidiair.
4.3.2
De bewijsmiddelen [1]
Op 25 september 2016 waren verschillende verbalisanten, onder wie een verbalisant bekend onder nummer [naam verbalisant] , belast met een overlast gerelateerde projectdienst voor de eenheid Limburg, basisteam Venlo-Beesel.
De verbalisant onder nummer [naam verbalisant] heeft onder meer gerelateerd:
Op 25 september 2016 zag ik dat twee mannen haastig in de Volkswagen Golf met het Belgische kenteken [kenteken] stapten en met hoge snelheid wegreden vanaf de oprit van een woning aan de Hommellaan. Ik zag dat de Volkswagen Golf met hoge snelheid vanuit de Hommellaan via de Vlinderstraat de Krekelveldstraat op reed in de richting van de Willemstraat. Vervolgens ben ik achter de Volkswagen Golf aangereden. Op de hoek van de Emmastraat met de Willemstraat zag ik dat de Volkswagen Golf rechtsaf reed en vervolgens op de Emmastraat abrupt tot stilstand kwam. Direct hierna zag ik twee mannen die vanuit de richting van de aldaar gelegen snackbar naar de Volkswagen Golf renden. Ik zag dat deze mannen haastig achterin de Volkswagen Golf stapten. Nadat de mannen waren ingestapt zag ik dat de Volkswagen Golf zijn weg vervolgde over de Emmastraat.
Nadat de Volkswagen Golf de kruising van de Eindhovenseweg met de Antoniuslaan was gepasseerd zag ik dat de remlichten van de Volkswagen Golf oplichtten. Ik zag dat de Volkswagen Golf zijn snelheid enorm minderde en stapvoets voor mij bleef rijden. Er waren geen aanwijzingen in het verkeer die aanleiding gaven om de snelheid dusdanig te minderen.
Direct hierna zag ik dat aan de bijrijderszijde een hand naar buiten stak. [2] Die hand zag ik ter hoogte van de achterzijde van die auto. Het leek erop dat die hand van rechtsachter uit de Volkswagen stak. [3] Ik zag dat deze hand een voorwerp vast had. Ik zag vervolgens dat zowel de hand als het voorwerp in mijn richting wees. Ik zag dat er een aantal malen een trekkende beweging werd gemaakt, terwijl de inzittende het voorwerp in zijn hand hield. Vervolgens zag ik dat het voertuig wederom met hoge snelheid wegreed. Tegelijkertijd zag ik dat de eerder genoemde trekkende bewegingen bleven doorgaan. Ik herkende op dat moment dergelijke bewegingen als bewegingen die gemaakt worden bij het gebruik van een handvuurwapen. Ik zag dat zowel de hand als het voorwerp na iedere trekkende beweging licht omhoog sloeg en vervolgens weer in mijn richting wees. Ik herkende dit als zijnde de terugslag en het opwaarts kantelen van de loop van een handvuurwapen. Ik zag dat voornoemde schietbeweging zich meer dan tweemaal herhaalde. [4] Ik heb ongeveer tien van deze trekkende bewegingen zien maken. Dit was tussen de kruising van de Eindhovenseweg met de Burgemeester Gommansstraat en het NS-station van Blerick. Op dat moment schrok ik. Ik bleef voor mijn eigen veiligheid afstand houden. [5]
Daaropvolgend heb ik meer afstand genomen van de Volkswagen Golf die op dat moment met hoge snelheid op de Eindhovenseweg op mij uitliep.
Op het moment dat ik in de bocht reed van de oprit A73 zag ik dat de Volkswagen Golf de bocht nagenoeg was uitgereden. Door de bochtvorming werd de absolute afstand tussen mij en de Volkswagen Golf kleiner, te weten ongeveer 50 meter. Ik zag dat het achterste raam aan de bijrijderszijde van de Volkswagen Golf open stond. Voorts zag ik dat er een hand uit dit raam stak. Ik zag dat deze hand een op een handvuurwapen gelijkend voorwerp vasthield en de loop van dit voorwerp in mijn richting wees. Ik zag dat de loop van dit voorwerp vervolgens nauwkeurig werd bijgesteld in mijn richting. Ik zag dat de hand vervolgens meerdere schietbewegingen maakte zoals eerder beschreven. Ik hoorde op dat moment bij iedere schietbeweging een doffe knal. Ik herkende het geluid van de doffe knallen als het geluid van een schot uit een vuurwapen. Uit angst voor mijn eigen veiligheid ben ik daarop met mijn hoofd achter het stuur van mijn dienstvoertuig gezakt. De eerder genoemde doffe knallen hoorde ik op dat moment zeker drie keer.
De Volkswagen Golf reed hard weg over de A73. Op gepaste afstand trachtte ik de Volkswagen Golf te volgen. Ik zag dat de Volkswagen Golf de afslag Sevenum passeerde en nog verder op mij uitliep. Daarna ben ik de Volkswagen Golf uit het zicht verloren. [6]
Uit het Proces-verbaal van de Rijksrecherche blijkt dat er vervolgens een achtervolging ontstond met meerdere politievoertuigen. Deze achtervolging eindigde uiteindelijk op de Ringbaan Noord te Weert waar de Volkswagen tot stilstand kwam. [7]
De inzittenden van de Volkswagen Golf werden op 25 september 2016 aangehouden. Dit waren:
- [naam verdachte] op de Ringbaan Noord te Weert [8] ;
- [naam medeverdachte 2] op de Ringbaan Noord te Weert [9] ;
- [naam medeverdachte 1] op de Ringbaan Noord te Weert [10] ;
- [naam medeverdachte 5] op de Maesenburg te Weert [11] .
Op 25 september 2016 is de Volkswagen Golf met het Belgische kenteken [kenteken] inbeslaggenomen. [12] Op 27 september 2016 is een onderzoek ingesteld in deze personenauto. Tijdens dit onderzoek werd een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen die werd veiliggesteld en inbeslaggenomen voor nader onderzoek. De partij bestond uit drie zilveren sealbags met gripzakken:
  • henneptoppen, verpakt in twee aparte plastic gripzakken (SIN AAIK7078NL);
  • henneptoppen, verpakt in twee aparte plastic gripzakken (SIN AAGM9598NL);
  • henneptoppen, verpakt in één aparte plastic gripzak (SIN AAGM9596NL).
De plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werden door de verbalisanten herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. De MMC Cannabis-test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep.
Iedere gripzak bevatte één kilogram henneptoppen. [13]
Door verschillende onderzoekers van het bureau Forensische Opsporing werd een sporenonderzoek ingesteld. [14]
- Plaats delict: Oprit Eindhovenseweg-A73 Blerick:
Tijdens een sporenonderzoek, waarbij onder andere een speurhond explosieven werd ingezet, werd een verschoten huls 9mm aangetroffen met bodemstempel p.a. knall 9mm g.f.l. (AAJJ9914NL). Deze verschoten huls werd voor nader onderzoek verstuurd naar het NFI (Nederlands Forensisch Instituut).
Deze huls is verschoten met een vuurwapen, vermoedelijk met een semiautomatisch werkend gas/alarmpistool.
Deze huls had voor het verschieten een knallading. [15]
- Plaats delict: Weert, Ringbaan Noord:
Op de achterbank van de Volkswagen Golf [kenteken] werd een verschoten huls aangetroffen die op 26 september 2016 ter beschikking werd gesteld aan forensische opsporing Limburg voor nader onderzoek (AAKV9931NL). Deze huls heeft bodemstempel 9mm p.a. knall RWS. Deze verschoten huls werd voor nader onderzoek verstuurd naar het NFI.
Deze huls is verschoten met een vuurwapen, vermoedelijk met een semiautomatisch werkend gas/alarmpistool.
Deze huls had voor het verschieten een knallading. [16]
Door het NFI is vergelijkend hulsonderzoek gedaan naar voornoemde hulzen (AAJJ9914NL en AAKV9931NL). Het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [17]
[naam medeverdachte 2] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
Op 25 september 2016 reden [F.] en ik weg. We reden naar links en haalden [S.] en [naam medeverdachte 5] op en toen plankgas. Ik zat voor aan de rechterzijde. [F.] reed in de Volkswagen Golf. [S.] zat rechts achter en [naam medeverdachte 5] zat links, achter [F.] .
Er was een persoon de hele tijd achter ons aan het rijden. Op een gegeven moment zei [F.] : ‘Schiet met het geweer.’ En die jongen achter mij begon te schieten uit het raam. Die zat rechts achter mij. Het raam was opengedaan en hij zat te schieten. Toen waren de politieagenten gekomen. Ik zag dat de persoon die achter mij zat, dat was [S.] , uit het raam begon te schieten in de richting van die auto. Ik hoorde schieten en kogels. [18]
[naam medeverdachte 5] heeft tegenover de politie onder meer verklaard:
U mag mij [naam medeverdachte 5] noemen.
Op zondag (de rechtbank begrijpt: 25 september 2016) kwamen [naam medeverdachte 2] en [F.] , nadat ze even weg waren geweest, weer aan rijden. Ik zag dat [F.] achter het stuur zat en zeer gehaast reageerde. Ik zag dat hij met hoge snelheid kwam aanrijden. Hij, [F.] , schreeuwde tegen ons dat we snel in moesten stappen. Ik heb dit dan ook gedaan. Ik zag dat we met hoge snelheid wegreden. Ik zag dat er in de auto verschillende zakken lagen. Dit waren zilverkleurige zakken. Een van die zakken was doorzichtig en ik zag dat deze vol zat met wiet. Ik herkende de wiet. Ik rook het.
[F.] reed echt heel erg gevaarlijk. Toen we onderweg waren zag ik nog een opvallende politieauto rijden. Niet lang daarna hoorde ik [F.] roepen dat een opvallende politiewagen achter ons aan reed. Ik zag en voelde daarna dat [F.] nog harder ging rijden.
Op een gegeven moment hoorde ik dat [F.] naar de jongen die naast me zat riep dat hij ‘ze’ bang moest maken. Ik zag dat die jongen die naast me zat met een geweer zwaaide uit de auto. Ik herkende dit als een wapen. Ik kan u zeggen dat dit geen echt wapen was. Ik hoorde dat [F.] zei dat het toch geen echte was. Het was een pistool. Het was een kort handwapen. Ik hoorde aan het geluid dat het geen echte was.
Op een gegeven moment is [F.] de macht over het stuur verloren. Toen kwam de Volkswagen Golf tot stilstand. [19]
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn bijnaam ‘ [F.] ’ is. De bijnaam van [naam verdachte] is ‘ [S.] ’. [20]
De verdachte heeft tegenover de politie onder meer verklaard:
Op 25 september 2016 zat ik rechtsachter in de auto. [naam medeverdachte 1] reed. [21]
4.3.3
De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tijdens de vlucht met de auto door de verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarschijnlijk een semiautomatisch werkend gas/alarmpistool, is gericht en is geschoten in de richting van de auto van politieagent [naam verbalisant] . Dit deed hij nadat [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde, had gezegd dat hij, de verdachte, met het geweer moest schieten en/of ze bang moest maken én nadat [naam medeverdachte 1] fors snelheid had geminderd met zijn auto.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een politieman heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hoewel er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering - medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft immers niet zelf met het wapen gedreigd - is diens bijdrage aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] ten aanzien van deze bedreiging is dan ook komen vast te staan.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voor een bewezenverklaring van dit feit, dan wel voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde onderdeel ‘politieman’ niet nodig is dat de verdachte wist dat het om een politieman ging. Zijn verweer op dit punt vindt geen steun in het recht. Dit zou anders zijn als het zijn van politieman in geval van bedreiging een wettelijke strafverzwarende omstandigheid was.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de auto is gestapt op het moment dat er ongeveer vijf kilogram wiet in de auto lag. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit wist ten tijde van het instappen. Zoals de rechtbank met betrekking tot de vrijspraak van feit 1 heeft overwogen, kan niet worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van een beoogde aankoop van een partij hennep of van de diefstal hiervan.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat dit feit kan worden bewezen, nu de hennep in de auto lag, de verdachte er van wist vanaf het moment dat hij in de auto stapte en dat hij vervolgens heeft geschoten op de achtervolgende politieagent, kennelijk met de bedoeling te ontkomen en de beschikkingsmacht over en daarmee het vervoer van de hennep te verzekeren. De verdachte heeft dit feit gepleegd tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet in de gelegenheid is geweest om zich te distantiëren. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank echter af dat hij zich niet heeft willen distantiëren.
Tot slot
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 2
op 25 september 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, een politieman heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, opzettelijk dreigend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van een personenauto geschoten en gericht waarin voornoemd persoon reed;
feit 3
op 25 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer vijf kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 58 maanden met aftrek van voorarrest.
Ter onderbouwing van haar eis heeft de officier van justitie enerzijds verwezen naar de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie voor een overval in een woning met als strafverzwarende omstandigheden het medeplegen en het dreigen met een vuurwapen. Anderzijds heeft zij gewezen op de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert in geval van een woningoverval.
Verder heeft de officier van justitie bij haar eis betrokken de impact die de bedreiging heeft gehad op verbalisant [naam verbalisant] en de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie met betrekking tot de aanwezigheid van hennep.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden, heeft de officier van justitie strafvermindering van twee maanden toegepast.
Overigens heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 primair en 2.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarde heeft gehouden dat hij gehoor zal geven aan iedere oproep van politie of justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. Wel heeft de raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, nu de langdurige schorsing van de voorlopige hechtenis geen enkel maatschappelijk doel meer zou dienen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Zoals uit het vorenstaande blijkt zal de rechtbank hierbij rekening houden met minder feiten dan de officier van justitie, die bij haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Op zondag 25 september 2016 heeft de verdachte vanuit een auto waarin ongeveer vijf kilogram hennep lag, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op en geschoten in de richting van de achtervolgende auto. Dit heeft een grote impact gehad op de politieagent die de achtervolgende auto bestuurde. Deze agent wist niet dat het geen echt vuurwapen was. Hij was ervan overtuigd dat er met een vuurwapen op hem werd geschoten en hij vreesde voor zijn leven. In de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding heeft de politieagent dan ook geschreven dat hij direct na het incident zeer emotioneel was en dat de tranen hem over de wangen rolden. Omdat de beelden van het voorval in de dagen erna voorbij bleven komen, voelde hij zich onrustig en alles behalve prettig. Door zijn chef is hij een week uit de dienst gehaald om tot rust te komen. Maanden na het incident was het voor de agent nog steeds moeilijk om het incident uit zijn hoofd te zetten. Voor zijn gevoel heeft hij de dood in de ogen gekeken.
De door de verdachte gepleegde feiten zijn ernstige misdrijven. De enige passende reactie hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de strafmaat merkt de rechtbank het volgende op.
Voor bedreiging zijn door en voor de Rechtspraak oriëntatiepunten geformuleerd. Het oriëntatiepunt voor bedreiging door het tonen van een (nep)vuurwapen is een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank zal in het nadeel van de verdachte fors afwijken van dit uitgangspunt, omdat:
  • de verdachte het wapen niet alleen heeft getoond, maar meermalen met het wapen heeft gericht op en geschoten in de richting van het slachtoffer;
  • de bedreiging heeft plaatsgehad tijdens een wilde achtervolging waarbij het verkeer in gevaar is gebracht.
Voor het opzettelijk vervoeren van hennep zijn geen oriëntatiepunten geformuleerd; wél voor het opzettelijk aanwezig hebben dat wettelijk gezien een lagere strafmaat kent dan het vervoer. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs is een taakstraf van 180 uur dan wel een gevangenisstraf van vier maanden.
Alles in overweging nemend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.
Met betrekking tot het tijdsverloop wordt het volgende overwogen.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop het volgende.
De aanvang van de redelijke termijn is 25 september 2016, de dag van verdachtes aanhouding. Van bijzondere omstandigheden als hierboven genoemd is geen sprake.
Gelet op het vorenstaande is de redelijke termijn met ruim vier maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 17 maanden (in plaats van 18 maanden). Hiervan zal de tijd worden afgetrokken die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank het volgende.
Op 22 december 2016 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder een beperkt aantal (standaard) voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de verdachte gehoor zal geven aan iedere oproep van de zijde van politie of justitie. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de verdachte deze voorwaarde heeft overtreden door niet in persoon ter terechtzitting te verschijnen. Deze conclusie deelt de rechtbank echter niet, nu de dagvaarding niet aan de verdachte in persoon is betekend, maar is gestuurd naar een adres in België. Het staat dan ook niet vast dat de verdachte weet heeft gehad van de zittingsdatum. Uit het feit dat de raadsman van de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering is gemachtigd om de verdediging te voeren, kan evenmin worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte is geweest van de zittingsdatum.
Gelet op de inmiddels lange duur van de schorsing ziet de rechtbank niet langer de noodzaak om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Zij zal deze dan ook opheffen met ingang van heden.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam verbalisant] heeft een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 2.000,-- terzake van de feiten 1 primair en 2, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot volledige hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Er is sprake geweest van de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp waarbij geschoten is op de benadeelde partij. De benadeelde heeft op moment van handelen gevreesd voor zijn leven. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen en impact daarvan op de benadeelde is de rechtbank van oordeel dat vergoeding van immateriële schade aan de orde is. Ondanks deze vaststelling is de rechtbank niet in staat om ook de hoogte van de immateriële schade volledig vast te stellen. Zij zal daarom een bedrag toewijzen van € 1.000,-- als schadebedrag dat de benadeelde partij in ieder geval heeft geleden. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Bovendien zal het toe te wijzen bedrag hoofdelijk worden opgelegd. Voor het overige gedeelte van de vordering, alsmede voor de eventueel nog niet gevorderde (toekomstige) schade, kan de benadeelde partij zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Voorts legt de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op voor een bedrag van € 1.000,-- opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 17 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam verbalisant] , woonplaats kiezende te Maastricht, politie Eenheid Limburg, ten aanzien van feit 2 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 25 september 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam verbalisant] , van € 1.000,-- bij niet betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 september 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf kilogram hennep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 2] en/of [naam benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam benadeelde 2] en/of voornoemde [naam benadeelde] en/of een politieman, althans een persoon bekend onder nummer [naam verbalisant] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam benadeelde 2] en/of die [naam benadeelde] gericht heeft/hebben gehouden en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, een personenauto heeft/hebben geschoten en/althans gericht waarin die politieman, althans die persoon bekend onder nummer [naam verbalisant] reed en/althans zich bevond;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam benadeelde 2] en/of [naam benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van vijf kilogram hennep, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam benadeelde 2] en/of die [naam benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam benadeelde 2] en/of die [naam benadeelde] gericht heeft/hebben gehouden;
feit 2
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een politieman, althans een persoon bekend onder nummer [naam verbalisant] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, een personenauto geschoten en/althans gericht waarin voornoemd persoon reed en/althans zich bevond;
feit 3
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer vijf kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, DR Nrd-M Limburg d.d. 1 februari 2017 met onderzoeksnummer LB1R016098 SFINX, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 913.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 op de pagina’s 148 en 149.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2016 op pagina 251.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 op pagina 149.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2016 op pagina 252.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 op pagina 150.
7.Het proces-verbaal van de Rijksrecherche, onderzoek Muggia, nummer 20160093 d.d. 29 mei 2017, met bijlagen, pagina 4. Dit proces-verbaal maakt geen onderdeel uit van het proces-verbaal van politie dat is genoemd in voetnoot 1.
8.Het proces-verbaal aanhouding van [naam verdachte] d.d. 27 september 2016 op pagina 42.
9.Het proces-verbaal aanhouding van [naam medeverdachte 2] d.d. 25 september 2016 op pagina 67.
10.Het proces-verbaal aanhouding van [naam medeverdachte 1] d.d. 27 september 2016 op pagina 82.
11.Het proces-verbaal aanhouding van [naam medeverdachte 5] d.d. 25 september 2016 op pagina 58.
12.De kennisgeving van inbeslagneming op pagina 636.
13.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 18 oktober 2016 op de pagina’s 444-446.
14.Het proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake een schietincident in Venlo en Weert d.d. 12 april 2017 op pagina 663.
15.Het proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake een schietincident in Venlo en Weert d.d. 12 april 2017 op pagina 667.
16.Het proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake een schietincident in Venlo en Weert d.d. 12 april 2017 op de pagina’s 667 en 668.
17.Het deskundigenrapport van het NFI ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 25 september 2016’ d.d. 6 december 2016 met zaaknummer 2016.10.03.150 op de pagina’s 868 en 869.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeverdachte 2] d.d. 1 oktober 2016 op de pagina’s 522 en 524.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeverdachte 5] d.d. 26 september 2016 op de pagina’s 483, 486, 488 en 489.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeverdachte 1] d.d. 26 september 2016 op de pagina’s 538 en 539.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam verdachte] d.d. 27 september 2016 op pagina 472.