6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van bewindvoerder van wijlen [slachtoffer] – die op dat moment hoogbejaard en hulpbehoevend was – gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan verduistering van gelden tot een bedrag van circa € 75.000,00, toebehorende aan [slachtoffer] . Zelfs nadat hij al als bewindvoerder was ontslagen, is hij hiermee doorgegaan en heeft hij door middel van een valse sleutel (bankpas) geld gestolen van [slachtoffer] . Hij heeft dit gedaan uit louter winstbejag, “om van te kunnen leven”, aldus verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht dit bijzondere ernstige feiten. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan heeft hij niet alleen het vertrouwen van een kwetsbaar persoon op hoge leeftijd, maar ook het vertrouwen in het instituut van bewindvoerder ernstig geschaad. Een hoedanigheid waarbij het per definitie gaat om zorg voor kwetsbare personen en waarbij die personen en hun omgeving er op moeten kunnen vertrouwen dat de belangen van de onder bewind gestelden op een goede wijze worden behartigd. De strafbare gedragingen van verdachte hebben bovendien grote nadelige financiële en emotionele consequenties gehad, Op de eerste plaats voor [slachtoffer] , die hierdoor niet alle zorg heeft kunnen krijgen die zij nodig had, bij gebrek aan voldoende financiële middelen. Maar ook trof dit de mensen in haar omgeving, zoals de mentor, de opvolgend bewindvoerder, de nabestaanden en erfgenamen. Dit blijkt uit de verklaring die door [familielid slachtoffer] als executeur van de nalatenschap ter terechtzitting is voorgelezen om de verstrekkende gevolgen voor [slachtoffer] , haar nalatenschap en haar nabestaanden nader toe te lichten.
Naar het oordeel van de rechtbank zou, mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) voor strafbare feiten als fraude/verduistering en voormelde strafverzwarende omstandigheden, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende strafrechtelijke reactie zijn.
De rechtbank ziet evenwel met name in de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, en in, zij het in mindere mate, toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aanleiding om toch geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
In haar overwegingen heeft de rechtbank eveneens betrokken dat verdachte blijkens zijn verklaringen ter terechtzitting in staat is inkomsten met zijn bedrijf te verwerven. Gelet op de ter zitting gestelde spijtbetuiging en het uitgesproken voornemen over te gaan tot terugbetaling en er van uitgaande dat een en ander ook oprecht was, acht zij een gevangenisstraf ook om die reden minder passend.
De rechtbank acht wel een forse taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 uur vervangende hechtenis aangewezen. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf een strafrechtelijke reactie van onvoldoende gewicht vormt op de bewezenverklaarde ernstige strafbare feiten, gelet op de op de feiten gestelde strafmaxima en de impact die het handelen op het slachtoffer en de nabestaanden heeft gehad en nog steeds heeft. Tevens dient verdachte ervan doordrongen te worden dat hij zich in zijn huidige en toekomstige werkzaamheden betrouwbaar blijft gedragen. Daarom komt de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
6 maanden en een proeftijd van 3 jaren in plaats van 4 maanden en een proeftijd van 2 jaren zoals gevorderd door de officier van justitie. Met de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel van deze omvang en de daaraan gekoppelde duur van de proeftijd wordt niet alleen aan de bijzondere ernst en omvang van het bewezenverklaarde recht gedaan, maar wordt de strafoplegging ook dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe soortgelijke strafbare feiten gedurende een aanzienlijke termijn.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie voor zover inhoudende de oplegging van de bijzondere voorwaarde tot vergoeding van de gehele schade aan de benadeelde partij en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarde, overweegt de rechtbank het volgende.
Dadelijke uitvoerbaarheid van een op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde is alleen mogelijk indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In de onderhavige strafzaak spelen deze aspecten niet, zodat de rechtbank niet aan de vordering van de officier van justitie op dit punt tegemoet kan komen.
De rechtbank is wel met de officier van justitie van oordeel dat de schade door verdachte aan de benadeelde partij vergoed moet worden. Om dit zo goed mogelijk te waarborgen volgt de rechtbank de officier van justitie in zijn vordering tot het opleggen van de bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, lid 2, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht naast de algemene voorwaarde dat verdachte zich dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten tijdens de proeftijd.
Op grond van artikel 14c, lid 2, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat er gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade dient plaats te vinden. Nu oplegging van deze bijzondere voorwaarde bijdraagt aan het tot stand komen van een vergoeding van de gehele schade (ten bedrage van € 75.388,01) aan de benadeelde acht de rechtbank termen aanwezig om deze voorwaarde op te leggen. Te meer nu verdachte blijkens zijn verklaringen ter zitting, behalve met een krantenwijk, ook in staat is gebleken inkomsten te verwerven van een substantiële omvang met activiteiten in zijn bedrijf zal de rechtbank bepalen dat de schade vergoedt dient te worden binnen 1 jaar.