ECLI:NL:RBLIM:2019:11763

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
C/03/271013 / JE RK 19-2669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging uithuisplaatsing van een premature minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 13 november 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een premature minderjarige, geboren in het Maastricht UMC+. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van drie maanden, evenals de uithuisplaatsing in het ziekenhuis en aansluitend in een pleegzorgvoorziening. Dit verzoek is gedaan omdat beide ouders niet in staat zijn om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen, wat blijkt uit zorgwekkende observaties van de verpleging in het ziekenhuis. De ouders vertonen onveilig gedrag in de verzorging van de minderjarige, en er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om adequaat te reageren op de behoeften van hun kwetsbare kind.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de gronden voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, en dat de maatregel noodzakelijk is om acute en ernstige bedreigingen voor de minderjarige weg te nemen. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun problematiek en zijn niet bereid om mee te werken aan gezinsopname of intensieve ambulante begeleiding. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en hem met spoed uit huis te plaatsen, met een machtiging die ingaat op 13 november 2019. De ouders en de Raad zullen worden gehoord in een zitting op 18 november 2019, waar verdere beslissingen zullen worden genomen over de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/271013 / JE RK 19-2669
datum uitspraak: 13 november 2019
beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats],
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats].

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 13 november 2019, ingekomen bij de griffie op 13 november 2019, alsmede het op 13 november 2019 overgelegde verleningsbesluit van de gemeente Voerendaal.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte in ziekenhuis “Maastricht UMC+” (verder MUMC+).

3.Het verzoek

De Raad heeft de voorlopige ondertoezichtstelling verzocht van [minderjarige] voor de duur van drie maanden.
Tevens wordt de uithuisplaatsing van [minderjarige] verzocht voor de duur van drie maanden in het ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen indien een ernstig vermoeden bestaat dat aan de gronden voor de ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan en indien de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Op grond van artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad een
machtiging verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit het bepaalde in artikel 800, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige alsmede de beschikking tot machtiging tot uithuisplaatsing alleen dan aanstonds, en aldus zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, kan worden gegeven als de behandeling van het daartoe ingediende verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Een en ander is gebaseerd op de hierna te noemen veelal objectieve bevindingen (feiten en omstandigheden) die door de verpleging van het MUMC in de eerste dagen van [minderjarige] tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis zijn waargenomen en geconstateerd. De verpleging van het MUMC+ kan de moeder geen seconde alleen laten met [minderjarige] . Er dient constant toezicht te zijn en de verpleging dient voortdurend alert te zijn. [minderjarige] is vanwege zijn premature geboorte erg kwetsbaar. De moeder kan niet inschatten hoe om te gaan met [minderjarige] . De moeder kan [minderjarige] niet verzorgen. Zij begrijpt het voedingsschema niet, ook niet nadat de verpleging haar kort daarvoor heeft geïnstrueerd wanneer [minderjarige] zijn volgend flesje mag hebben. Zij weet niet hoe zij [minderjarige] het flesje moet geven, zelfs een speeninstructie beklijft niet. De moeder gaat zeer ruw met [minderjarige] om. Zij ondersteunt zijn hoofdje niet bij het oppakken, kleedt hem onvoorzichtig aan en uit. Tijdens verschoningsmomenten wordt gezien dat moeder hem maar half op het kussen legt, dat zij hem met duim en wijsvinger bij zijn nek vasthoudt en in zijn nek knijpt als ze hem in bad doet. De moeder schreeuwt als ze [minderjarige] troost, schudt hem op en neer en houdt hem tegen zich aan zonder zijn neusje vrij te houden. Ook wil de moeder [minderjarige] telkens oppakken om hem om te kleden terwijl hij ligt te slapen in een warmtebedje. De vader heeft zich de eerste vijf dagen na de bevalling niet in het ziekenhuis laten zien. De vader bekijkt de verzorging van [minderjarige] van een afstand en grijpt niet adequaat in als de moeder [minderjarige] ruw verzorgt en op onveilige wijze troost. Hij verzorgt [minderjarige] ook zelf hardhandig en geeft aan de verzorging stressvol te vinden. Hij volgt instructies van de verpleging aangaande de verzorging niet op. De vader heeft aangegeven de verzorgingsmomenten stressvol te vinden. Hij heeft [minderjarige] losgekoppeld van de monitor, omdat hij last had van het gepiep. De ouders beseffen niet dat zij [minderjarige] daarmee in gevaar brengen, omdat de monitor de hartactie, de saturatie en ademhaling van [minderjarige] meet. De verpleging heeft de vader [minderjarige] nog niet zien knuffelen of troosten.
De irritatie van de vader richting de verpleging loopt op. Hij wil dat de verpleging op anderhalve meter afstand blijft als de moeder [minderjarige] verzorgt.
De Raad heeft de mogelijkheden van een gezinsopname en van zeer intensieve ambulante begeleiding onderzocht. De ouders willen niet meewerken aan gezinsopname. Door de zorgelijke observaties in het MUMC+ is de Raad tot het inzicht gekomen dat intensieve ambulante begeleiding ontoereikend zal zijn.
De moeder is mede door haar verstandelijke beperking niet leerbaar, de vader volgt de instructies niet op en brengt [minderjarige] zelfs in gevaar door zijn acties. De ouders hebben onvoldoende probleeminzicht. Tevens weegt bij de oordeelsvorming mee dat twee andere kinderen van de moeder uit huis zijn geplaatst en kampen met forse hechtingsproblematiek.
Op grond van een en ander is de kinderrechter van oordeel dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat vooralsnog geen hulpverlening aan de ouders mogelijk en toereikend is om de fysieke en emotionele veiligheid van de zeer kwetsbare [minderjarige] voldoende te kunnen waarborgen.
Hetgeen is overwogen en geoordeeld, leidt tot de beslissing dat [minderjarige] voorlopig onder toezicht zal worden gesteld voor een termijn van drie maanden (artikel 1: 257 BW) en dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] met spoed uit huis wordt geplaatst, in die zin dat [minderjarige] met een trajectmachtiging wordt geplaatst in het MUMC+ en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg.
Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]
De Raad en de belanghebbenden, waaronder de GI, worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde zitting.
In afwachting van deze zitting zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee weken worden verleend. Verdere beslissingen op het verzoek zal de kinderrechter pas nemen nadat de zitting heeft plaatsgevonden.
Tijdens de zitting zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen dan een voortdurende uithuisplaatsing in combinatie met het ondersteunen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de motivatie, opstelling en leerbaarheid van ouders alsmede hoe zich dat verhoudt met de bescherming (gezondheid en ontwikkeling) van de belangen van [minderjarige] .

5.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 13 november 2019, voor de duur van drie maanden;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 13 november 2019, voor de duur van twee weken en houdt de beslissing voor het overige aan;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de Raad, de ouders en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zullen worden gehoord ter zitting van 18 november 2019 om 14.40 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.I. Kubben als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch