3.3Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] is bij vonnis van 12 september 2018 veroordeeld ter zake van medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet, gepleegd in de periode van 20 februari 2018 tot en met 15 mei 2018.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 50.494,50. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het rapport.
Periode
[verdachte] is eerder bij politie en justitie in beeld gekomen in een ander strafrechtelijk onderzoek ( [nummer strafrechtelijk onderzoek] ). In dit eerdere onderzoek zijn uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken aanwijzingen naar voren gekomen dat [verdachte] zich in 2016 al bezig hield met de handel in verdovende middelen. Dit strookt met de verklaring van getuige
[getuige] . Zij heeft op 24 mei 2018 verklaard dat ze al ruim twee jaar cocaïne bestelde via het nummer dat in die periode door [verdachte] is gebruikt. Tevens zijn er naar aanleiding van een opsporingsonderzoek naar een overval gepleegd op 12 mei 2017 diverse BOB-middelen toegepast, waaronder een telefoontap op een mobiele telefoon in gebruik bij [verdachte] . Hieruit is gebleken dat [verdachte] zich in februari 2018 bezig hield met de handel in verdovende middelen.
In dit onderzoek zijn gedurende enkele weken telefoongesprekken afgeluisterd waaraan [verdachte] deelnam. Hieruit is gebleken dat er in de periode van 19 maart 2018 tot en met 5 mei 2018 dagelijks klantencontacten waren voor de aan-/verkoop van verdovende middelen. In 48 dagen zijn er 320 afspraken vastgelegd, hetgeen resulteert in een gemiddelde van 6,66 afspraken per dag. In het rapport wordt uitgegaan van een periode van 2 jaar (= 730 dagen). De rechtbank rekent de periode van 1 februari 2018 tot en met 19 februari 2018 evenwel niet mee, nu [verdachte] in de stafzaak voor de handel in verdovende middelen over deze periode is vrijgesproken en komt zodoende uit op een periode van 730-19 = 711 dagen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] gedurende dit aantal dagen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad uit strafbare feiten en extrapoleert het gemiddeld aantal klantencontacten over deze periode.
Opbrengsten
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij cocaïne verkocht in pakketjes van 0,3 gram per keer. Uit het onderzoek is gebleken dat klanten voor deze pakketjes € 20,00 of € 25,00 euro betaalden, zodat de gemiddelde verkoopopbrengst per klantencontact kan worden vastgesteld op € 22,50. Uitgaande van het gemiddeld aantal afspraken van 6,66 per dag, resulteert dit in een omzet van € 149,85 per dag uit strafbare feiten. Uit bestendige rechtspraak kan worden afgeleid dat de minimale winstmarge van de handel in verdovende middelen gesteld kan worden op 50%. Vanwege het ontbreken van een sluitende boekhouding en/of andere betrouwbare aanwijzingen voor de werkelijke verdiensten per dag wordt in het voordeel van [verdachte] uitgegaan van een dagopbrengst van € 75,00. De totale opbrengst van de handel in verdovende middelen door [verdachte] wordt dan ook vastgesteld op 711 dagen x € 75,00 =
€ 53.325,00.
Kosten
Uit onderzoek is gebleken dat [naam x] in de periode van 20 februari 2018 tot en met 15 mei 2018, zijnde 85 dagen, waarin hij actief was als drugskoerier voor [verdachte] een bedrag van
€ 5,00 per levering kreeg. Op de totale opbrengst van [verdachte] dient derhalve een bedrag van 85 x 6,66 x € 5,00 = € 2.830,50 aan koerierskosten in mindering te worden gebracht.
Totaal geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van bovenstaande uitgangspunten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] gedurende een periode van 711 dagen een wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit handel in verdovende middelen, welk voordeel wordt geschat op € 53.325,00 - € 2.830,50 =
€ 50.494,50. Dit bedrag wijkt af van het door de officier van justitie gevorderde bedrag, omdat de officier van justitie het voordeel over de 19 vrijgesproken dagen niet schat op
€ 75,00 (hetgeen zou leiden tot een correctie van € 1.425,00), maar op de omzet (€ 2.821,50).
De rechtbank zal aan [verdachte] dan ook de verplichting opleggen tot betaling van € 50.494,50 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.