3.3Het oordeel van de rechtbank
03/721714-17, onder 1, bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de navolgende bewijsoverwegingen.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie op 9 januari 2019een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in verklaringen van getuigen, hieronder nader weergegeven. Dit maakt dat de rechtbank deze verklaring, voor zover hieronder weergegeven, geloofwaardig acht en als vertrekpunt en leidraad neemt voor de beoordeling van de gebeurtenissen van 1 november 2017.
De verklaring van verdachte is door de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid opgedeeld in tussenkopjes, waarbij de locaties (de straten) dan wel de gebeurtenissen waar verdachte over verklaart de tussenkopjes vormen. Verdachte heeft verklaard:
Koffieshop Venlo
Op 1 november 2017 in de ochtenduren reden [medeverdachte] en ik in mijn auto, een Ford Focus. Toen zijn wij eerst in Tegelen [persoon 1 Randstadgroep]gaan ophalen. We zijn met z’n drieën naar de koffieshop in Venlo gegaan. Ik meen [naam koffieshop] . Ik bleef daar alleen in de auto zitten. Toen kwam ondertussen [persoon 2 Randstadgroep]ook bij die koffieshop. Even later namen [medeverdachte] , [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [medeverdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “Ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. [medeverdachte] maakte op mij een gefrustreerde indruk op dat moment. Ik wist dat [medeverdachte] over een pistool kon beschikken. Ik wist dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. [medeverdachte] bestuurde de auto. Ik zat rechts voorin. [persoon 2 Randstadgroep] en [persoon 1 Randstadgroep] zaten achter in de auto. We waren van plan om in Blerick naar de COOP te gaan.
Politiecontrole
Toen wij onderweg naar Blerick waren, werden wij aan de kant gezet door de politie voor een controle. Toen bleek dat [persoon 2 Randstadgroep] nog een boete open had staan. Hij moest daarom met de politie mee naar het politiebureau. Wij konden verder rijden.
Ter hoogte van de Gamma te Blerick
Ter hoogte van de Gamma in Blerick wilden we bij de afslag naar links gaan. Er kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die auto’s zaten jongens die ik ken als ‘de jongens van Blerick’. Ik zag dat [persoon 2 Blerickse groep]in de voorste van de twee auto’s zat. Hij had een probleem met [medeverdachte] . Ik hoorde dat hij naar ons riep: “Kom nu dan. Kom nu dan”. [medeverdachte] riep terug: ‘Wat is het probleem dan”. [persoon 2 Blerickse groep] riep terug dat wij naar Blerick-Centrum moesten komen.
Alberickstraat – COOP
Wij reden verder richting de COOP. De twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar. Wij stapten alle drie uit de auto. Ook uit de twee auto’s achter ons stapte iedereen uit. Ik schat dat uit iedere auto 4 personen stapten, dus 8 in totaal. [persoon 2 Blerickse groep] was daar ook bij. Daarnaast stonden er op die hangplek bij de snackbar ook nog 3 of 4 jongens. [persoon 2 Blerickse groep] liep meteen op [medeverdachte] af. Ik weet niet wat [persoon 2 Blerickse groep] tegen [medeverdachte] zei. Ik zag wel dat hij [medeverdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit Blerick op [medeverdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [medeverdachte] . Ik zag op dat moment 2 andere Blerickse jongens naar mij kijken. Ik rende weg. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens. Op een gegeven moment struikelde ik en ik werd over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die twee jongens. Na een klap op mijn neus lieten die 2 jongens mij met rust en liepen zij terug in de richting van de plek waar [medeverdachte] nog was. Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de Meidoornstraat. Ik liep over de Vastenavondkampstraat in de richting van de Meidoornstraat. Er stopte een auto naast mij. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Ze riepen ‘dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?’. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto naast mij rijden. Rechts voorin zat de Somaliër die ik ken als ‘ [bijnaam B] ’ en links voorin zat [slachtoffer] . [slachtoffer] riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?”. Ik reageerde niet en liep verder.
Meidoornstraat
Toen ik net op de Meidoornstraat liep zag ik dezelfde auto weer op de Meidoornstraat rijden en daar parkeren. Ik zag dat [bijnaam B] [persoon 3 Blerickse groep]en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij riepen of ik kon komen. Ik rende weg. Op de Sparrenstraat stonden 2 bewoners buiten. Een van hen was een donkere man. Ik heb in het dossier gelezen dat hij [persoon 1 Blerickse groep]heet. Ik vroeg om hulp. Ik sprak die [persoon 1 Blerickse groep] aan. Hij zei dat hij die jongens kende en dat hij wel met die jongens wilde gaan praten. Ik draaide me om en zag de auto met [bijnaam B] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [medeverdachte] lopen. Ik liep naar hem toe.
Diependijkstraat
[medeverdachte] en ik liepen via de Elzenstraat de Diependijkstraat in. Ik zag uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. De auto haalde ons in. Ik zag dat [bijnaam B] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik roep tegen [medeverdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [medeverdachte] zei ‘nee’ tegen mij. Toen vroeg ik aan [medeverdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde met dat ding het pistool. [medeverdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was ‘geblokt’. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool wat ermee aan de hand was. Ik gaf het pistool terug aan [medeverdachte] . Ik zei nog tegen hem ‘het gaat niet’. [medeverdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. Toen kreeg ik van [medeverdachte] het pistool weer terug. Ik zwaaide met mijn rechterarm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik gaf het pistool terug aan [medeverdachte] . Die Somaliër kwam na het schot woedend op mij af en riep: ‘denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan’. Hij greep mij direct bij mijn kraag vast. Wat [slachtoffer] op dat moment deed weet ik niet. Ik probeerde mij los te rukken. Die Somaliër sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. [medeverdachte] kwam tussenbeide en hij hield in een hand het pistool dreigend boven zich, alsof hij ermee wilde slaan naar de Somaliër. Ik heb mij toen los kunnen maken van die Somaliër. Ik liep weg. Toen ik daar wegliep, liep [medeverdachte] achter mij aan.
Nieuwborgstraat
Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat denk ik, bij de rotonde terecht. We liepen over de stoep. Van achteren kwam in onze richting een auto aanrijden. De auto stopte aan de kant van de weg. Uit de auto stapte de buurtbewoner [persoon 1 Blerickse groep] uit. Hij riep naar ons en vroeg of wij normaal konden praten. [medeverdachte] en ik zeiden dat wij normaal konden praten. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en hij liep gelijk naar [medeverdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [medeverdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop direct [medeverdachte] met zijn vuist in zijn gezicht. [medeverdachte] viel daarop gelijk op de grond. [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij me. Onderweg naar deze plek heeft [medeverdachte] het pistool aan mij gegeven. Waar precies weet ik niet. Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. Ik had in eerste instantie de bedoeling om [slachtoffer] die op mij afkwam met het pistool te slaan. Echter, omdat hij zo kort bij mij stond en het zo snel ging lukte dit niet meer. Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter. Het was niet mijn bedoeling om hem neer te schieten. Ik schat dat ik 4 of 5 keer geschoten heb. Ik dacht dat het zeer ernstig met hem was. Toen hij daar lag dacht ik al gelijk dat hij dood was.
Deze verklaring van verdachte vindt op meerdere punten bevestiging in de verklaringen van [medeverdachte] afgelegd in verschillende verhoren bij de politie, die hieronder – met zakelijke weergave van de verklaring van [medeverdachte] – worden weergegeven:.
Verhoor 23 november 2017:
Onderweg naar de Eindhovenseweg probeerden ze me te blokkeren en riepen uit het raam: ‘kom dan, kom dan’;
Ik ben achter hun aan, richting de Alberickstraat gereden;
Daar zaten ook al een paar jongens ons op te wachten;
Dit keer was ik boos waardoor ik er niet over nadacht om weg te gaan. Ook omdat ik opgefokt was door de politiecontrole dus ik dacht: we zien wel wat er gebeurt;
Ik werd door 5 man besprongen en er werd getrapt op mijn hoofd, waardoor ik mijn bewustzijn verloor. Ze bleven op mij intrappen;
Ik ben vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat, niet wetend dat [verdachte] achter mij aan rende;
Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt;
Ik rende richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [verdachte] tegen met bloed uit zijn neus en open wonden;
Hij kwam op mij afgestormd en zei ‘geef mij die ding’, waardoor ik hem dat wapen overhandigde;
Verhoor 11 januari 2018:
-
Op het moment dat [verdachte] in de lucht schoot zat [verdachte] met het wapen te vechten;
Verhoor 17 januari 2018:
Ik wist niet wat [verdachte] met het vuurwapen wilde doen. Ik dacht dat hij ze wou afschrikken;
Op de Nieuwborgstraat liep [verdachte] op de stoep en ik op de weg. De auto reed de rotonde af en draaide de auto haaks op de weg;
Ik kreeg een klap op mijn oog waar ik al eerder een klap op had gekregen had. Ik ging gelijk op de grond. Ik was out;
Gedurende het schietincident was ik out.
De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] boos was en een confrontatie met [persoon 2 Blerickse groep] en de zijnen niet uit de weg wilde gaan en dat [medeverdachte] op de Alberickstraat tegen het hoofd is geschopt door [persoon 2 Blerickse groep] vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 1 Randstadgroep] .
[persoon 1 Randstadgroep] heeft ten overstaan van de politie het volgende verklaardover de periode tussen het voorval bij de coffeeshop op de Sloterbeekstraat tot en met het voorval op de Alberickstraat:
We werden gecontroleerd door de politie en werden daarna gevolgd door twee auto’s. Ik gaf aan dat ik niet wilde stoppen maar een van mijn maten gaf aan dat hij wilde stoppen om te kijken wat er aan de hand was. Hij wilde kijken wat ze gingen doen. Hij was hoogmoedig. Hij zei dat we gingen stoppen. Toen zijn we gestopt. Hij zat zelf achter het stuur en besloot dus te stoppen. Toen we uitstapten sprak hij met die gasten uit de andere auto’s. Ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. Ik zag dat mijn maat ineens door een Turk geslagen werd tegen zijn hoofd. Ik zag dat mijn maat hierdoor meteen tegen de grond ging. Die gast die hem sloeg was een kleine brede Turk. Mijn maat werd vervolgens ook door [persoon 2 Blerickse groep] meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt.
De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] met het vuurwapen [slachtoffer] heeft geslagen, dan wel gedreigd heeft te slaan, vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 3 Blerickse groep] . [persoon 3 Blerickse groep] heeft over het voorval op de Diependijkstraat onder andere het volgende verklaard:
We ( [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] ) stopten maar even. [slachtoffer] en ik waren uitgestapt. Een van die jongens, die donkere, gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog. Ik zag dat de jongen met een vuurwapen [slachtoffer] tegen zijn oog sloeg.
De verklaring van verdachte over de situatie op de Nieuwborgstraat, ten slotte, vindt steun in de situatieschets die door getuige [getuige 6] is getekend. Getuige [getuige 6] , die ten tijde van het schietincident rijles had en in die hoedanigheid zicht had op de Nieuwborgstraat, heeft een situatieschetsgetekend van de plaats waar het schietincident plaatsvond. De rechtbank stelt aan de hand van deze situatieschets vast dat de plaats waar de auto van [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] door hen werd geparkeerd relatief dicht bij de plek waar verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment bevonden lag. Enkel nog het oversteken van de straat was nodig om elkaar fysiek te bereiken.
Verder overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het vuurwapen, waarvan hij wist dat het werkte, meerdere malen op korte afstand opzettelijk heeft beschoten. Verdachte heeft ook verklaard dat hij vrijwel direct wist dat [slachtoffer] overleden was.
In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant en hoofdagent
[verbalisant 1] , wordt het volgende gerelateerd:
Op 1 november 2017 hoorde ik de melding van een schietpartij op de Diependijkstraat te Venlo. Op enig moment hoorde ik dat er een slachtoffer zou liggen op de Nieuwborgstraat te Blerick in de gemeente Venlo. Wij gingen direct deze kant op. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. Ik zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon. Ik stelde de huls veilig door deze af te dekken met een pion. Ik reanimeerde de man vervolgens enkele minuten. Het ambulancepersoneel verzocht mij door te gaan met reanimeren. Ik hoorde vervolgens dat het slachtoffer niet meer te redden was waarop ik het slachtoffer afschermde van de omstanders. Samen met collega [verbalisant 2] heb ik de plaats delict rondom het slachtoffer grondig bekeken. We troffen nog 3 hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.
Op 4 november 2017 werd aan het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] een forensisch onderzoek naar sporen verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn in een proces-verbaalopgenomen. Naar aanleiding van de bevindingen is een voorlopig sectierapportopgesteld. In dit proces-verbaal en in het rapport is, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
Huidperforaties:
1 doorschot aan het hoofd;
1 inschot aan de romp;
2 doorschoten aan de romp;
1 doorschot aan de rechter wijsvinger;
1 doorschot een de linker ringvinger.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp. Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zichzelf staand als in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt zonder meer verklaard door verwikkelingen van de schotletsels.
Uit het hierboven aangehaalde rapport van het NFI blijkt dat [slachtoffer] op vitale delen zoals de romp en het hoofd is geraakt en dat hij overleden is ten gevolge van de verwikkelingen van deze schotletsels.
De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het opzettelijk doden van [slachtoffer] .
Vrijspraak van moord: geen voorbedachten rade
De rechtbank stelt vast dat verdachte, [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] zijn ‘uitgedaagd’ door de ‘Blerickse groep’ toen zij onderweg waren na het eerste incident bij de coffeeshop, om naar het centrum van Blerick te gaan. Zij zijn op deze uitdaging ingegaan. Dat zij op de Alberickstraat werden klemgereden door de Blerickse groep acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] en de camerabeelden, maar feit is dat verdachte en [medeverdachte] de uitdaging zijn aangegaan. Op de Alberickstraat waren verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] in de minderheid. Toen zij weg konden komen bij de vechtpartij die aldaar is ontstaan, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens richting Meidoornstraat gelopen. [medeverdachte] om het vuurwapen op te halen en verdachte vooral om weg te komen van de Blerickse groep. Dit laatste lukt niet, want onderweg wordt verdachte meerdere malen door leden van de Blerickse groep aangesproken en op de Nieuwborgstraat treffen [medeverdachte] en verdachte opnieuw de Blerickse groepering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zowel op de Diependijkstraat als op de Nieuwborgstraat niet de agressors waren, in die zin, dat zij op beide plekken niet degenen waren die de confrontatie opzochten. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het wapen had gehaald om de auto, die nog op de Alberickstraat geparkeerd was, te kunnen halen en ook verdachte heeft verklaard dat hij weg wilde. Verdachte en [medeverdachte] hebben allebei verklaard [slachtoffer] niet te hebben gekend en diverse getuigen die aan de Blerickse groep gelinkt kunnen worden hebben eveneens verklaard dat [slachtoffer] niets te maken had met verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken geenszins dat sprake is geweest van een vooropgezette daad waarvan verdachte zich rekenschap heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] het vuurwapen heeft opgehaald. Toen verdachte [medeverdachte] vervolgens weer tegenkwam heeft hij naar het vuurwapen gevraagd en heeft [medeverdachte] hem ook het vuurwapen overhandigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] verdachte heeft geholpen met het functioneel maken van het vuurwapen, op het moment dat verdachte ermee wilde schieten. Na het incident op de Diependijkstraat wist [medeverdachte] dat verdachte bereid was het vuurwapen te gebruiken. Immers, verdachte had er reeds een (waarschuwings-)schot ermee gelost. Ook na het waarschuwingsschot heeft verdachte [medeverdachte] om hulp gevraagd om het vuurwapen opnieuw gebruiksklaar te maken en heeft [medeverdachte] hem opnieuw geholpen. Verdachte en [medeverdachte] hebben daarmee een nauwe en bewuste samenwerking getoond met betrekking tot het hanteren van het vuurwapen. Zij hebben zich daarmee allebei geconformeerd aan het gebruik van het vuurwapen en hebben zich elk daarmee ieder minder ingrijpend middel van geweld dan het gebruik van het vuurwapen ontnomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verdachte en [medeverdachte] elk medepleger van de doodslag op [slachtoffer] .
03/721714-17, onder 2 bewijsoverwegingen
[medeverdachte] heeft op 23 november 2017 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
Op 1 november 2017 zei [persoon 1 Randstadgroep] : “Ga die ding halen”. En toen ben ik vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat. […] Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. Ik rende een hele andere kant op richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [verdachte] tegen. Hij kwam op mij afgestormd en zei: “Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde. Het wapen was toen in [verdachte] ’s handen.
Verdachte heeft op 9 januari 2019ten overstaan van de politie onder meer nog het volgende verklaard:
Op 1 november 2017 zijn we [ [medeverdachte] , [verdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] ] naar de koffieshop in Venlo gegaan. Toen kwam [persoon 2 Randstadgroep] ook bij de koffieshop. Ik zag in de auto te wachten. Even later namen [medeverdachte] [verdachte], [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [medeverdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. Ik vroeg wat aan de hand was. Ik wist dat [medeverdachte] over een pistool kon beschikken en dat het ergens lag. Ik wist zelf ook dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. Het was een zilverkleurig pistool. We reden naar Blerick in de richting van de COOP. Wij stopten bij de hangplek. [medeverdachte] werd geslagen en geschopt. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens en werd meerder malen getrapt en geslagen door die 2 jongens. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken, die stond geparkeerd aan de Meidoornstraat. […] Ik zag [medeverdachte] lopen. We liepen de Diependijkstraat in. Toen vroeg ik aan [medeverdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde het pistool. [medeverdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was geblokt. Ik kon geen schot afgeven. Daarom gaf ik het pistool terug aan [medeverdachte] . [medeverdachte] haalde het pistool van het blok af. Toen kreeg ik het pistool weer terug. Ik gaf een schot af. Ik wilde de jongens laten schrikken. […] Toen ik daar wegliep, liep [medeverdachte] achter mij aan. Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat bij de rotonde terecht. Er kwam een auto aan. [persoon 1 Blerickse groep] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1 Blerickse groep] ) stapte uit. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit. Ik had het pistool bij me. […] Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren.
In het rapport van het door het NFI verrichte Munitieonderzoekis geconcludeerd dat de op de plaats delict waar [slachtoffer] uiteindelijk is gedood aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels passen volgens het NFI eveneens bij dit vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat zowel [medeverdachte] als verdachte een bekennende verklaring hebben afgelegd omtrent het voorhanden hebben van het vuurwapen. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het feit dat het wapen dat [medeverdachte] op de Meidoornstraat heeft opgehaald, hetzelfde wapen is als het vuurwapen waar [slachtoffer] uiteindelijk mee is gedood. Omdat het vuurwapen zelf niet is teruggevonden, heeft het NFI zich voor wat betreft het onderzoek gericht op de verschoten hulzen die op de plaats delict nabij het slachtoffer en in zijn kleding zijn aangetroffen. Aan de hand van deze hulzen heeft het NFI vastgesteld dat het gebruikte vuurwapen vermoedelijk een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Cvrena Zastava, model M 70 is geweest. Dit betreft een vuurwapen van categorie III. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, hetgeen strijd oplevert met de Wet wapens en munitie, nu verdachte over dit vuurwapen niet mocht beschikken.