ECLI:NL:RBLIM:2019:11665

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
03/721714-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij in Blerick: Medeplegen van doodslag en wapenbezit

Op 30 december 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een dodelijke schietpartij op 1 november 2017 in Blerick. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met [medeverdachte] opzettelijk het leven van [slachtoffer] heeft beëindigd door met een vuurwapen meerdere keren op hem te schieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] betrokken waren bij een langdurig conflict in de drugswereld, wat leidde tot de fatale confrontatie. De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen had om zichzelf te verdedigen, maar de rechtbank oordeelde dat hij de mogelijkheid om te vluchten had moeten overwegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, zodat zij deze vorderingen bij de civiele rechter kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721714-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam, die zich op 11 december 2019 heeft laten waarnemen door mr. R.J.H. Titahena.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11 december 2019 en 16 december 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken van medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ) met de parketnummers 03/721713-17 (+ TUL 10/650175-15) en 03/661063-18.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: (primair) samen met [medeverdachte] slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord ;(subsidiair) zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] ;
feit 2: een vuurwapen van categorie II/III voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1:
Vast staat dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van korte afstand met een vuurwapen is beschoten en ten gevolge hiervan is komen te overlijden. Hoewel door getuigen niet eenduidig is verklaard, is het meest aannemelijke scenario dat alleen verdachte heeft geschoten. De meeste directe getuigen verklaren hier immers het meest gedetailleerd, consequent en daarmee betrouwbaar over. Hierbij wordt veel waarde gehecht aan de onafhankelijke getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 4] . Zowel verdachte als getuige [getuige 2] positioneren verdachte links ten opzichte van [slachtoffer] op het moment van schieten en dat past bij de bevindingen van de forensische opsporing. Aan de hand van het letsel, de aangetroffen hulzen en het feit dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte na de vlucht in Eindhoven tegen hem heeft gezegd dat hij, verdachte, [slachtoffer] in zijn borst schoot (en niets zei over een schot op een been), staat vast dat verdachte vier keer, op korte afstand, op vitale delen zoals de romp en het hoofd van [slachtoffer] heeft geschoten en hem ook heeft geraakt, waardoor (zuiver) opzet op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
[medeverdachte] kan als informele leider van ‘de randstadgroep’ worden bestempeld. Verdachte lijkt een ondergeschikte rol ten opzichte van [medeverdachte] aan te nemen. Tussen het begin van het conflict op 1 november 2017 op de Sloterbeekstraat en de uiteindelijke fatale schoten op de Nieuwborgstraat zat nog geen drie kwartier, waarvan er bijna een kwartier is besteed aan de controle van de auto, bestuurd door [medeverdachte] , door de politie.
Incident 1: Sloterbeekstraat
[medeverdachte] gooit water uit een flesje over of in de richting van [persoon 2 Blerickse groep] (hierna: [persoon 2 Blerickse groep] ). [persoon 1 Randstadgroep] (hierna: [persoon 1 Randstadgroep] ) en [persoon 2 Randstadgroep] zijn hierbij aanwezig. Verdachte zit op dat moment buiten in de auto. Als [medeverdachte] terug in de auto stapt, ziet verdachte dat [medeverdachte] kwaad is en hoort hij [medeverdachte] zeggen: “ik ga die pistool halen. Het is aan!” Ze gaan richting de hangplek van de Blerickse groep. Dan volgt de politiecontrole waarbij [persoon 2 Randstadgroep] wordt meegenomen naar het bureau voor betaling van openstaande boetes.
Incident 2: Alberickstraat
Bij de COOP zien we op de beelden op straat dat de achterste auto met daarin [persoon 2 Blerickse groep] als eerste parkeert en dat pas daarna de auto van [medeverdachte] met daarin ook verdachte parkeert. Er volgt een flinke vechtpartij tussen beide groepen. Getuige [persoon 1 Randstadgroep] verklaart dat [medeverdachte] hoogmoedig was
‘ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. We werden besprongen en dan reageren wij. In Rotterdam is dat normaal. Als je geslagen wordt, dan gebeurt dit gewoon dat er iemand in zijn hoofd doordraait. Je kunt niet iemand zomaar mishandelen. Dan gaat er geschoten worden’.Verdachte en [medeverdachte] krijgen rake klappen. [medeverdachte] weet als eerste weg te komen van de vechtpartij en rent richting Meidoornstraat, daarna volgt verdachte. Getuige [getuige 5] hoort iemand met het signalement van [medeverdachte] roepen:
‘ik ga gunno halen’. Getuige [getuige 5] hoort [medeverdachte] zeggen:
‘wacht maar ik kom terug’.
Incident 3: Meidoornstraat
Op camerabeelden van de flat op de Meidoornstraat is te zien dat [medeverdachte] aanbelt bij een portiek, naar binnen gaat, enkele minuten later weer naar buiten komt, de kelder van de flat binnen gaat met een zilverkleurig voorwerp in zijn handen dat gelijkenis vertoont met een wapen. Verbalisanten verklaren dat ze zagen dat de handelingen die [medeverdachte] aan het wapen verricht, passen bij het doorladen van het wapen, zeer waarschijnlijk een pistool van het merk Zastava model 70. [medeverdachte] verklaart dat hij het wapen in een flat aan de Meidoornstraat is gaan ophalen.
Incident 4: Diependijkstraat
Verdachte verklaart dat hij [medeverdachte] bij een grasveldje tegenkomt en dat hij, op het moment dat ze de auto van [persoon 3 Blerickse groep] en [slachtoffer] zien, aan [medeverdachte] vraagt of hij het wapen bij zich heeft. Verdachte krijgt het pistool en wil de trekker overhalen om in de lucht te schieten, maar het pistool is geblokkeerd. [medeverdachte] verklaart ook dat verdachte problemen had met het wapen. Verdachte geeft dan het wapen terug aan [medeverdachte] en [medeverdachte] haalt het blok/de lock van het pistool af. Verdachte krijgt het wapen terug en lost een schot in de lucht. Na het schot zag verdachte dat het bovenste deel van het pistool open bleef staan en gaf het pistool terug aan [medeverdachte] om dit te verhelpen. Verdachte verklaart dat [persoon 3 Blerickse groep] na het schot op hem afkwam en dat ze begonnen te vechten. [medeverdachte] vecht met [slachtoffer] . Getuige [getuige 1] en haar dochter verklaren dat [medeverdachte] vijandig was, dat hij opgefokt was en dat ze iemand hoorde roepen
‘ik ga skieten’. [medeverdachte] weet vanaf nu dat verdachte het wapen ook daadwerkelijk zal gebruiken, dat het van de lock af moet zijn, want er is geschoten.
Incident 5: Nieuwborgstraat
Ergens tussen de Diependijkstraat en de Nieuwborgstraat heeft [medeverdachte] het wapen weer aan verdachte gegeven, wetende dat het een echt vuurwapen is en wetende dat verdachte er niet voor terug deinst om het te gebruiken. Volgens [medeverdachte] zijn ze op weg naar zijn auto die hij wil ophalen maar die op de hangplek van de Blerickse groep staat geparkeerd. Beide partijen treffen elkaar op de Nieuwborgstraat. [slachtoffer] laat daar op tragische wijze het leven.
Verdachte en [medeverdachte] zijn altijd samen, werken samen in het drugsmilieu. Medeplegen van het leven beroven kan wettig en overtuigend worden bewezen ten aanzien van beide verdachten, ondanks het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de uiteindelijke plaats delict door [medeverdachte] . Immers, zonder de betrokkenheid van [medeverdachte] had [slachtoffer] nog geleefd.
Ten aanzien van de voorbedachten rade kan geconstateerd worden dat:
  • Verdachten deel uitmaakten van een langer slepend conflict in de Blerickse drugswereld;
  • In dit conflict meerdere (gewapende) confrontaties hebben plaatsgevonden;
  • Verdachten het besluit genomen hebben om, ondanks deze confrontaties, in Venlo/Blerick te blijven, enkel om geld te verdienen aan de drugshandel;
  • Verdachten vanwege dit conflict een wapen hebben aangeschaft met het doel dit bij escalatie van het conflict te kunnen gebruiken;
  • Na het eerste incident op de Sloterbeekstraat al is gesproken over het ophalen van het wapen en dat dit na het tweede incident op de Alberickstraat ook daadwerkelijk is gebeurd;
  • Op de Diependijkstraat voor het eerst is geschoten met dit wapen;
  • Tussentijds het wapen vermoedelijk drie maal, maar in ieder geval twee maal opnieuw schietklaar is gemaakt, door het te deblokkeren, door te laden of de slede terug te zetten. Het wapen stond dus op scherp;
  • Uiteindelijk bij de laatste confrontatie op de Nieuwborgstraat [slachtoffer] door verdachte met vier schoten om het leven is gebracht.
In al deze gevallen (zowel voor als op 1 november 2017) hebben de verdachten het besluit kunnen nemen om zich aan de confrontaties/conflicten te onttrekken, maar steeds hebben zij bewust de keuze gemaakt om deze al dan niet gewapend weer aan te gaan. Daarbij is de geweldspiraal zo snel en hevig verlopen dat een dodelijk slachtoffer nagenoeg onvermijdelijk werd. Beide verdachten hebben op verschillende momenten de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun handelen en hebben zich daar gelet op hun handelen ook duidelijk rekenschap van gegeven. Er is geen sprake van een contra-indicatie, nu er geen sprake is van plotselinge hevige drift, er geen sprake is van slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering en de gelegenheid tot beraad ook niet eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstond.
De officieren van justitie achten dan ook bewezen dat verdachte en [medeverdachte] tezamen [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2:
[medeverdachte] heeft het wapen opgehaald op de Meidoornstraat, doorgeladen, van de lock gehaald, de slede teruggezet en [slachtoffer] met het wapen geslagen op de Diependijkstraat. Verdachte heeft met ditzelfde wapen in de lucht geschoten op de Diependijkstraat en op de Nieuwborghstraat [slachtoffer] doodgeschoten. Verdachte bekent dat hij het wapen in zijn bezit heeft gehad en zijn DNA zit op één van de verschoten hulzen. Op basis van het forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat de hulzen vermoedelijk verschoten zijn met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65 mm Browning, merk Crvena Zastava model 70. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Voorafgaand aan 1 november 2017 zijn er al een aantal incidenten geweest waarbij personen uit de omgeving van verdachte met dreigementen en verschillende vormen van geweld zijn geconfronteerd. Ook op 1 november 2017 is dit het geval. [persoon 1 Randstadgroep] heeft verklaard dat ‘ze’ gevolgd werden door twee auto’s, klappen kregen en dat bij hem zelfs haren uit zijn hoofd zijn getrokken. De groep uit Blerick kwam zomaar ruzie maken, aldus [persoon 1 Randstadgroep] . [medeverdachte] werd door [slachtoffer] neergeslagen en werd terwijl hij op de grond lag meermalen door [persoon 2 Blerickse groep] , tegen het hoofd geschopt. In de praktijk wordt dit handelen als poging tot doodslag gekwalificeerd. [persoon 1 Randstadgroep] geeft aan dat het latere schieten op [slachtoffer] niet gepland was, maar dat het een reactie was. Ook [medeverdachte] verklaart dat ze gevolgd werden en dat hij heeft horen zeggen ‘jullie gaan zien wat er gaat gebeuren’. In het verkeer werden ze op een gegeven moment geblokkeerd door de Blerickse groep en toen [medeverdachte] wilde vragen wat de heren wilden, werd hij besprongen en neergeslagen. Toen [medeverdachte] verdachte weer zag, zag hij dat hij open wonden en een bloedende neus had. Er kwam bloed uit zijn oog en zijn gezicht was bont en blauw.
Daarna heeft [medeverdachte] een vuurwapen opgehaald, om de anderen af te schrikken en hij dacht ook dat verdachte hen wilde afschrikken. Dat gebeurde ook, want bij de volgende confrontatie heeft verdachte met het vuurwapen in de lucht geschoten. Toch werd door de anderen opnieuw de confrontatie gezocht. Verdachte wilde maar één ding: wegwezen. Alleen toen hij zijn best deed om weg te komen, kwam hij de anderen opnieuw tegen. Verdachte geeft aan dat ze geen kant op konden en hij zag dat [medeverdachte] door [slachtoffer] bewusteloos werd geslagen. Daarna kwam [slachtoffer] dreigend op hem af. Verdachte trok opnieuw het wapen, maar dat schrok [slachtoffer] niet af. Hij bleef verdachte naderen en uiteindelijk heeft verdachte, om zichzelf te verdedigen, met het vuurwapen in zijn richting geschoten. Met helaas het fatale gevolg.
Verdachte was bij het laatste fatale treffen niet de agressor. Er was eerst een handgemeen, dat niet door verdachte werd gecreëerd of door hem uitgelokt was, en pas toen werd er geschoten. Verdachte heeft niemand de weg geblokkeerd en is niet uit een auto gestapt en vervolgens dreigend op iemand afgelopen.
Er is geen sprake van voorbedachten rade, zodat in elk geval niet kan worden gesproken van moord. Met een wapen in de lucht schieten zegt niets over het voornemen om iemand op vitale plaatsen te treffen. Integendeel. Pas toen [slachtoffer] verdachte op ongeveer één meter naderde en toen nog bleef naderen, heeft verdachte in zijn richting geschoten. Er was geen enkel ander moment waarop verdachte gericht wilde schieten. Er is geen sprake van een vooraf genomen wilsbesluit of kalm beraad of overleg. Verdachte heeft eerder het wapen enkel gebruikt om te dreigen. Dat was wat hij met het wapen wilde. Niets meer. Dreigen indien hij in een situatie terecht zou komen, waarin hij aangevallen zou worden. Bovendien geldt, dat mocht bij [medeverdachte] voorbedachten rade worden aangenomen, dit nog niet betekent dat dit bij verdachte ook het geval zou moeten zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
03/721714-17, onder 1, bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de navolgende bewijsoverwegingen.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie op 9 januari 2019 [2] een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in verklaringen van getuigen, hieronder nader weergegeven. Dit maakt dat de rechtbank deze verklaring, voor zover hieronder weergegeven, geloofwaardig acht en als vertrekpunt en leidraad neemt voor de beoordeling van de gebeurtenissen van 1 november 2017.
De verklaring van verdachte is door de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid opgedeeld in tussenkopjes, waarbij de locaties (de straten) dan wel de gebeurtenissen waar verdachte over verklaart de tussenkopjes vormen. Verdachte heeft verklaard:
Koffieshop Venlo
Op 1 november 2017 in de ochtenduren reden [medeverdachte] en ik in mijn auto, een Ford Focus. Toen zijn wij eerst in Tegelen [persoon 1 Randstadgroep] [3] gaan ophalen. We zijn met z’n drieën naar de koffieshop in Venlo gegaan. Ik meen [naam koffieshop] . Ik bleef daar alleen in de auto zitten. Toen kwam ondertussen [persoon 2 Randstadgroep] [4] ook bij die koffieshop. Even later namen [medeverdachte] , [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [medeverdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “Ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. [medeverdachte] maakte op mij een gefrustreerde indruk op dat moment. Ik wist dat [medeverdachte] over een pistool kon beschikken. Ik wist dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. [medeverdachte] bestuurde de auto. Ik zat rechts voorin. [persoon 2 Randstadgroep] en [persoon 1 Randstadgroep] zaten achter in de auto. We waren van plan om in Blerick naar de COOP te gaan.
Politiecontrole
Toen wij onderweg naar Blerick waren, werden wij aan de kant gezet door de politie voor een controle. Toen bleek dat [persoon 2 Randstadgroep] nog een boete open had staan. Hij moest daarom met de politie mee naar het politiebureau. Wij konden verder rijden.
Ter hoogte van de Gamma te Blerick
Ter hoogte van de Gamma in Blerick wilden we bij de afslag naar links gaan. Er kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die auto’s zaten jongens die ik ken als ‘de jongens van Blerick’. Ik zag dat [persoon 2 Blerickse groep] [5] in de voorste van de twee auto’s zat. Hij had een probleem met [medeverdachte] . Ik hoorde dat hij naar ons riep: “Kom nu dan. Kom nu dan”. [medeverdachte] riep terug: ‘Wat is het probleem dan”. [persoon 2 Blerickse groep] riep terug dat wij naar Blerick-Centrum moesten komen.
Alberickstraat – COOP
Wij reden verder richting de COOP. De twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar. Wij stapten alle drie uit de auto. Ook uit de twee auto’s achter ons stapte iedereen uit. Ik schat dat uit iedere auto 4 personen stapten, dus 8 in totaal. [persoon 2 Blerickse groep] was daar ook bij. Daarnaast stonden er op die hangplek bij de snackbar ook nog 3 of 4 jongens. [persoon 2 Blerickse groep] liep meteen op [medeverdachte] af. Ik weet niet wat [persoon 2 Blerickse groep] tegen [medeverdachte] zei. Ik zag wel dat hij [medeverdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit Blerick op [medeverdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [medeverdachte] . Ik zag op dat moment 2 andere Blerickse jongens naar mij kijken. Ik rende weg. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens. Op een gegeven moment struikelde ik en ik werd over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die twee jongens. Na een klap op mijn neus lieten die 2 jongens mij met rust en liepen zij terug in de richting van de plek waar [medeverdachte] nog was. Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de Meidoornstraat. Ik liep over de Vastenavondkampstraat in de richting van de Meidoornstraat. Er stopte een auto naast mij. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Ze riepen ‘dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?’. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto naast mij rijden. Rechts voorin zat de Somaliër die ik ken als ‘ [bijnaam B] ’ en links voorin zat [slachtoffer] . [slachtoffer] riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?”. Ik reageerde niet en liep verder.
Meidoornstraat
Toen ik net op de Meidoornstraat liep zag ik dezelfde auto weer op de Meidoornstraat rijden en daar parkeren. Ik zag dat [bijnaam B] [persoon 3 Blerickse groep] [6] en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij riepen of ik kon komen. Ik rende weg. Op de Sparrenstraat stonden 2 bewoners buiten. Een van hen was een donkere man. Ik heb in het dossier gelezen dat hij [persoon 1 Blerickse groep] [7] heet. Ik vroeg om hulp. Ik sprak die [persoon 1 Blerickse groep] aan. Hij zei dat hij die jongens kende en dat hij wel met die jongens wilde gaan praten. Ik draaide me om en zag de auto met [bijnaam B] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [medeverdachte] lopen. Ik liep naar hem toe.
Diependijkstraat
[medeverdachte] en ik liepen via de Elzenstraat de Diependijkstraat in. Ik zag uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. De auto haalde ons in. Ik zag dat [bijnaam B] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik roep tegen [medeverdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [medeverdachte] zei ‘nee’ tegen mij. Toen vroeg ik aan [medeverdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde met dat ding het pistool. [medeverdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was ‘geblokt’. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool wat ermee aan de hand was. Ik gaf het pistool terug aan [medeverdachte] . Ik zei nog tegen hem ‘het gaat niet’. [medeverdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. Toen kreeg ik van [medeverdachte] het pistool weer terug. Ik zwaaide met mijn rechterarm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik gaf het pistool terug aan [medeverdachte] . Die Somaliër kwam na het schot woedend op mij af en riep: ‘denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan’. Hij greep mij direct bij mijn kraag vast. Wat [slachtoffer] op dat moment deed weet ik niet. Ik probeerde mij los te rukken. Die Somaliër sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. [medeverdachte] kwam tussenbeide en hij hield in een hand het pistool dreigend boven zich, alsof hij ermee wilde slaan naar de Somaliër. Ik heb mij toen los kunnen maken van die Somaliër. Ik liep weg. Toen ik daar wegliep, liep [medeverdachte] achter mij aan.
Nieuwborgstraat
Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat denk ik, bij de rotonde terecht. We liepen over de stoep. Van achteren kwam in onze richting een auto aanrijden. De auto stopte aan de kant van de weg. Uit de auto stapte de buurtbewoner [persoon 1 Blerickse groep] uit. Hij riep naar ons en vroeg of wij normaal konden praten. [medeverdachte] en ik zeiden dat wij normaal konden praten. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en hij liep gelijk naar [medeverdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [medeverdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop direct [medeverdachte] met zijn vuist in zijn gezicht. [medeverdachte] viel daarop gelijk op de grond. [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij me. Onderweg naar deze plek heeft [medeverdachte] het pistool aan mij gegeven. Waar precies weet ik niet. Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. Ik had in eerste instantie de bedoeling om [slachtoffer] die op mij afkwam met het pistool te slaan. Echter, omdat hij zo kort bij mij stond en het zo snel ging lukte dit niet meer. Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter. Het was niet mijn bedoeling om hem neer te schieten. Ik schat dat ik 4 of 5 keer geschoten heb. Ik dacht dat het zeer ernstig met hem was. Toen hij daar lag dacht ik al gelijk dat hij dood was.
Deze verklaring van verdachte vindt op meerdere punten bevestiging in de verklaringen van [medeverdachte] afgelegd in verschillende verhoren bij de politie, die hieronder – met zakelijke weergave van de verklaring van [medeverdachte] – worden weergegeven:.
Verhoor 23 november 2017 [8] :
  • Onderweg naar de Eindhovenseweg probeerden ze me te blokkeren en riepen uit het raam: ‘kom dan, kom dan’;
  • Ik ben achter hun aan, richting de Alberickstraat gereden;
  • Daar zaten ook al een paar jongens ons op te wachten;
  • Dit keer was ik boos waardoor ik er niet over nadacht om weg te gaan. Ook omdat ik opgefokt was door de politiecontrole dus ik dacht: we zien wel wat er gebeurt;
  • Ik werd door 5 man besprongen en er werd getrapt op mijn hoofd, waardoor ik mijn bewustzijn verloor. Ze bleven op mij intrappen;
  • Ik ben vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat, niet wetend dat [verdachte] achter mij aan rende;
  • Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt;
  • Ik rende richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [verdachte] tegen met bloed uit zijn neus en open wonden;
  • Hij kwam op mij afgestormd en zei ‘geef mij die ding’, waardoor ik hem dat wapen overhandigde;
Verhoor 11 januari 2018 [9] :
-
Op het moment dat [verdachte] in de lucht schoot zat [verdachte] met het wapen te vechten;
Verhoor 17 januari 2018 [10] :
  • Ik wist niet wat [verdachte] met het vuurwapen wilde doen. Ik dacht dat hij ze wou afschrikken;
  • Op de Nieuwborgstraat liep [verdachte] op de stoep en ik op de weg. De auto reed de rotonde af en draaide de auto haaks op de weg;
  • Ik kreeg een klap op mijn oog waar ik al eerder een klap op had gekregen had. Ik ging gelijk op de grond. Ik was out;
  • Gedurende het schietincident was ik out.
De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] boos was en een confrontatie met [persoon 2 Blerickse groep] en de zijnen niet uit de weg wilde gaan en dat [medeverdachte] op de Alberickstraat tegen het hoofd is geschopt door [persoon 2 Blerickse groep] vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 1 Randstadgroep] .
[persoon 1 Randstadgroep] heeft ten overstaan van de politie het volgende verklaard [11] over de periode tussen het voorval bij de coffeeshop op de Sloterbeekstraat tot en met het voorval op de Alberickstraat:
We werden gecontroleerd door de politie en werden daarna gevolgd door twee auto’s. Ik gaf aan dat ik niet wilde stoppen maar een van mijn maten gaf aan dat hij wilde stoppen om te kijken wat er aan de hand was. Hij wilde kijken wat ze gingen doen. Hij was hoogmoedig. Hij zei dat we gingen stoppen. Toen zijn we gestopt. Hij zat zelf achter het stuur en besloot dus te stoppen. Toen we uitstapten sprak hij met die gasten uit de andere auto’s. Ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. Ik zag dat mijn maat ineens door een Turk geslagen werd tegen zijn hoofd. Ik zag dat mijn maat hierdoor meteen tegen de grond ging. Die gast die hem sloeg was een kleine brede Turk. Mijn maat werd vervolgens ook door [persoon 2 Blerickse groep] meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt.
De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] met het vuurwapen [slachtoffer] heeft geslagen, dan wel gedreigd heeft te slaan, vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 3 Blerickse groep] . [persoon 3 Blerickse groep] heeft over het voorval op de Diependijkstraat onder andere het volgende verklaard [12] :
We ( [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] ) stopten maar even. [slachtoffer] en ik waren uitgestapt. Een van die jongens, die donkere, gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog. Ik zag dat de jongen met een vuurwapen [slachtoffer] tegen zijn oog sloeg.
De verklaring van verdachte over de situatie op de Nieuwborgstraat, ten slotte, vindt steun in de situatieschets die door getuige [getuige 6] is getekend. Getuige [getuige 6] , die ten tijde van het schietincident rijles had en in die hoedanigheid zicht had op de Nieuwborgstraat, heeft een situatieschets [13] getekend van de plaats waar het schietincident plaatsvond. De rechtbank stelt aan de hand van deze situatieschets vast dat de plaats waar de auto van [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] door hen werd geparkeerd relatief dicht bij de plek waar verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment bevonden lag. Enkel nog het oversteken van de straat was nodig om elkaar fysiek te bereiken.
Verder overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het vuurwapen, waarvan hij wist dat het werkte, meerdere malen op korte afstand opzettelijk heeft beschoten. Verdachte heeft ook verklaard dat hij vrijwel direct wist dat [slachtoffer] overleden was.
In het proces-verbaal van bevindingen [14] , opgemaakt door verbalisant en hoofdagent
[verbalisant 1] , wordt het volgende gerelateerd:
Op 1 november 2017 hoorde ik de melding van een schietpartij op de Diependijkstraat te Venlo. Op enig moment hoorde ik dat er een slachtoffer zou liggen op de Nieuwborgstraat te Blerick in de gemeente Venlo. Wij gingen direct deze kant op. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. Ik zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon. Ik stelde de huls veilig door deze af te dekken met een pion. Ik reanimeerde de man vervolgens enkele minuten. Het ambulancepersoneel verzocht mij door te gaan met reanimeren. Ik hoorde vervolgens dat het slachtoffer niet meer te redden was waarop ik het slachtoffer afschermde van de omstanders. Samen met collega [verbalisant 2] heb ik de plaats delict rondom het slachtoffer grondig bekeken. We troffen nog 3 hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.
Op 4 november 2017 werd aan het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] een forensisch onderzoek naar sporen verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn in een proces-verbaal [15] opgenomen. Naar aanleiding van de bevindingen is een voorlopig sectierapport [16] opgesteld. In dit proces-verbaal en in het rapport is, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
Huidperforaties:
1 doorschot aan het hoofd;
1 inschot aan de romp;
2 doorschoten aan de romp;
1 doorschot aan de rechter wijsvinger;
1 doorschot een de linker ringvinger.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp. Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zichzelf staand als in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt zonder meer verklaard door verwikkelingen van de schotletsels.
Uit het hierboven aangehaalde rapport van het NFI blijkt dat [slachtoffer] op vitale delen zoals de romp en het hoofd is geraakt en dat hij overleden is ten gevolge van de verwikkelingen van deze schotletsels.
De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het opzettelijk doden van [slachtoffer] .
Vrijspraak van moord: geen voorbedachten rade
De rechtbank stelt vast dat verdachte, [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] zijn ‘uitgedaagd’ door de ‘Blerickse groep’ toen zij onderweg waren na het eerste incident bij de coffeeshop, om naar het centrum van Blerick te gaan. Zij zijn op deze uitdaging ingegaan. Dat zij op de Alberickstraat werden klemgereden door de Blerickse groep acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] en de camerabeelden, maar feit is dat verdachte en [medeverdachte] de uitdaging zijn aangegaan. Op de Alberickstraat waren verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] in de minderheid. Toen zij weg konden komen bij de vechtpartij die aldaar is ontstaan, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens richting Meidoornstraat gelopen. [medeverdachte] om het vuurwapen op te halen en verdachte vooral om weg te komen van de Blerickse groep. Dit laatste lukt niet, want onderweg wordt verdachte meerdere malen door leden van de Blerickse groep aangesproken en op de Nieuwborgstraat treffen [medeverdachte] en verdachte opnieuw de Blerickse groepering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zowel op de Diependijkstraat als op de Nieuwborgstraat niet de agressors waren, in die zin, dat zij op beide plekken niet degenen waren die de confrontatie opzochten. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het wapen had gehaald om de auto, die nog op de Alberickstraat geparkeerd was, te kunnen halen en ook verdachte heeft verklaard dat hij weg wilde. Verdachte en [medeverdachte] hebben allebei verklaard [slachtoffer] niet te hebben gekend en diverse getuigen die aan de Blerickse groep gelinkt kunnen worden hebben eveneens verklaard dat [slachtoffer] niets te maken had met verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken geenszins dat sprake is geweest van een vooropgezette daad waarvan verdachte zich rekenschap heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] het vuurwapen heeft opgehaald. Toen verdachte [medeverdachte] vervolgens weer tegenkwam heeft hij naar het vuurwapen gevraagd en heeft [medeverdachte] hem ook het vuurwapen overhandigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] verdachte heeft geholpen met het functioneel maken van het vuurwapen, op het moment dat verdachte ermee wilde schieten. Na het incident op de Diependijkstraat wist [medeverdachte] dat verdachte bereid was het vuurwapen te gebruiken. Immers, verdachte had er reeds een (waarschuwings-)schot ermee gelost. Ook na het waarschuwingsschot heeft verdachte [medeverdachte] om hulp gevraagd om het vuurwapen opnieuw gebruiksklaar te maken en heeft [medeverdachte] hem opnieuw geholpen. Verdachte en [medeverdachte] hebben daarmee een nauwe en bewuste samenwerking getoond met betrekking tot het hanteren van het vuurwapen. Zij hebben zich daarmee allebei geconformeerd aan het gebruik van het vuurwapen en hebben zich elk daarmee ieder minder ingrijpend middel van geweld dan het gebruik van het vuurwapen ontnomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verdachte en [medeverdachte] elk medepleger van de doodslag op [slachtoffer] .
03/721714-17, onder 2 bewijsoverwegingen
[medeverdachte] heeft op 23 november 2017 ten overstaan van de politie het volgende verklaard [17] :
Op 1 november 2017 zei [persoon 1 Randstadgroep] : “Ga die ding halen”. En toen ben ik vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat. […] Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. Ik rende een hele andere kant op richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [verdachte] tegen. Hij kwam op mij afgestormd en zei: “Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde. Het wapen was toen in [verdachte] ’s handen.
Verdachte heeft op 9 januari 2019 [18] ten overstaan van de politie onder meer nog het volgende verklaard:
Op 1 november 2017 zijn we [ [medeverdachte] , [verdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] ] naar de koffieshop in Venlo gegaan. Toen kwam [persoon 2 Randstadgroep] ook bij de koffieshop. Ik zag in de auto te wachten. Even later namen [medeverdachte] [verdachte], [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [medeverdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. Ik vroeg wat aan de hand was. Ik wist dat [medeverdachte] over een pistool kon beschikken en dat het ergens lag. Ik wist zelf ook dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. Het was een zilverkleurig pistool. We reden naar Blerick in de richting van de COOP. Wij stopten bij de hangplek. [medeverdachte] werd geslagen en geschopt. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens en werd meerder malen getrapt en geslagen door die 2 jongens. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken, die stond geparkeerd aan de Meidoornstraat. […] Ik zag [medeverdachte] lopen. We liepen de Diependijkstraat in. Toen vroeg ik aan [medeverdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde het pistool. [medeverdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was geblokt. Ik kon geen schot afgeven. Daarom gaf ik het pistool terug aan [medeverdachte] . [medeverdachte] haalde het pistool van het blok af. Toen kreeg ik het pistool weer terug. Ik gaf een schot af. Ik wilde de jongens laten schrikken. […] Toen ik daar wegliep, liep [medeverdachte] achter mij aan. Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat bij de rotonde terecht. Er kwam een auto aan. [persoon 1 Blerickse groep] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1 Blerickse groep] ) stapte uit. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit. Ik had het pistool bij me. […] Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren.
In het rapport van het door het NFI verrichte Munitieonderzoek [19] is geconcludeerd dat de op de plaats delict waar [slachtoffer] uiteindelijk is gedood aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels passen volgens het NFI eveneens bij dit vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat zowel [medeverdachte] als verdachte een bekennende verklaring hebben afgelegd omtrent het voorhanden hebben van het vuurwapen. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het feit dat het wapen dat [medeverdachte] op de Meidoornstraat heeft opgehaald, hetzelfde wapen is als het vuurwapen waar [slachtoffer] uiteindelijk mee is gedood. Omdat het vuurwapen zelf niet is teruggevonden, heeft het NFI zich voor wat betreft het onderzoek gericht op de verschoten hulzen die op de plaats delict nabij het slachtoffer en in zijn kleding zijn aangetroffen. Aan de hand van deze hulzen heeft het NFI vastgesteld dat het gebruikte vuurwapen vermoedelijk een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Cvrena Zastava, model M 70 is geweest. Dit betreft een vuurwapen van categorie III. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, hetgeen strijd oplevert met de Wet wapens en munitie, nu verdachte over dit vuurwapen niet mocht beschikken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen, bewezen dat de verdachte
1.
op 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, een vuurwapen, te weten een pistool, van categorie III voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
medeplegen van doodslag;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweer / noodweerexces
Het beroep van verdachte op noodweer dan wel noodweerexces wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat bij de Nieuwborgstraat [persoon 1 Blerickse groep] naar verdachte en [medeverdachte] heeft geroepen of ze normaal konden praten. Verdachte en [medeverdachte] hebben deze vraag bevestigend beantwoord. Gelet hierop bestond er voor verdachte en [medeverdachte] op dat moment geen directe aanleiding om te vluchten. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en sloeg hij, terwijl hij iets zei of riep, [medeverdachte] tegen de grond en liep vervolgens op verdachte toe. Naar het oordeel van de rechtbank ontstond op dat moment een noodtoestand voor verdachte.
De rechtbank stelt evenwel ook vast dat verdachte zelf [medeverdachte] om het vuurwapen heeft gevraagd, wetende dat het om een echt vuurwapen ging waarbij verdachte zich bereid heeft getoond het vuurwapen te gebruiken. Hieruit volgt dat verdachte zich de mogelijkheid van het gebruik van minder zware middelen van weerstand tegen de ontstane noodtoestand heeft ontnomen, in het bijzonder de mogelijkheid om te vluchten. Door op het moment dat [slachtoffer] hem naderde naar het vuurwapen te grijpen heeft verdachte de subsidiariteitseis geschonden. [slachtoffer] droeg geen wapen. Er was tevoren geen concrete aanwijzing geweest dat iemand anders dan [medeverdachte] en verdachte beschikte over een vuurwapen. Deze schending van de subsidiariteit is niet veroorzaakt door een plotse hevige gemoedstoestand van verdachte, zoals de verdediging heeft betoogd, maar door de eerder gemaakte keuze zich te verzekeren van een vuurwapen. Reeds daarom kan een beroep op noodweer niet slagen.
Aan beantwoording van de vraag naar de proportionaliteit van het gebruik van het vuurwapen komt de rechtbank niet meer toe.
De GZ-psycholoog W.J.P. Gaertner heeft over de geestvermogens van de verdachte op
26 februari 2019 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank volgt deze conclusies uit het rapport.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officieren van justitie
Verdachte was ten tijde van de overval niet eerder veroordeeld. Inmiddels is hij verdachte van een levensdelict, veroordeeld voor een gewapende woningoverval en door de Franse autoriteiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden vanwege de import van een grote hoeveelheid cocaïne vanuit Frans-Guyana in Frankrijk. Allemaal zeer zware en ernstige strafbare feiten.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog. Vanaf jonge leeftijd lijkt bij verdachte sprake te zijn van ‘overleven’. Ondanks dat er een voedingsbodem is voor een verstoorde ontwikkeling van de persoonlijkheid, zijn er onvoldoende signalen die duiden op de aanwezigheid van een persoonlijkheidsproblematiek. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld, er zijn geen aanwijzingen voor toepassing van het jeugdstrafrecht en geadviseerd wordt dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. De psycholoog acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar en adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De officieren van justitie volgen deze conclusies en verzoeken de rechtbank deze ook over te nemen.
Verdachte heeft een jongeman in de bloei van zijn leven doodgeschoten om niks. [slachtoffer] werd die dag kennelijk onbedoeld onderdeel van een langer lopend conflict. Midden op de dag, terwijl er veel mensen getuige waren van de diverse incidenten en de uiteindelijke dodelijke schietpartij. De verdachten zijn zelfs via een kinderdagverblijf gevlucht. De schietpartij heeft tot grote verontwaardiging en onrust in de buurt geleid. Waarom dit conflict? Vanwege drugs en geld. Door deze drang om met drugshandel geld te verdienen hebben ze zelfs een vuurwapen aangeschaft. Het vuurwapen waarmee [slachtoffer] is vermoord. De nabestaanden zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. En dat terwijl hij niets te maken had met de oplopende bende oorlog. Hij was een onschuldig slachtoffer. En dat is verdachten ten volle aan te rekenen.
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank aan te sluiten bij de vele uitspraken met betrekking tot doodslag, waarbij in de regel gevangenisstraffen tussen de 6 tot 8 jaar worden opgelegd. Daarbij dient het blanco strafblad van verdachte te worden meegenomen en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte en [medeverdachte] hebben samen op 1 november 2017 met opzet het leven beëindigd van [slachtoffer] . Voor de familie van [slachtoffer] betekende dit dat zij abrupt en voor altijd afscheid moesten nemen van hun zoon, broer en neef. Zoals ter terechtzitting ook door de moeder van [slachtoffer] in haar verklaring werd omschreven, voelt dit voor het gezin als levenslang. Een levenslang gemis, het einde van alle toekomstdromen en slechts nog de herinneringen aan hoe het gezinsleven ooit was.
“Waarom?” is de vraag die de officier van justitie in het requisitoir als eerste opwerpt en is ook de vraag die ter terechtzitting als rode draad door de behandeling van de strafzaak heen liep. Het diepgaande onderzoek en het omvangrijke dossier ten spijt blijft de precieze oorzaak van het conflict dat op 1 november 2017 dat leidde tot de dood van [slachtoffer] een raadsel. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit conflict een geweldspiraal heeft ontketend die zo snel en hevig verliep dat een dodelijk slachtoffer nagenoeg onvermijdelijk werd, al maakt de rechtbank hierbij de kanttekening dat de Blerickse groep, met name [persoon 2 Blerickse groep] evenzeer als de Randstadgroep, met name [medeverdachte] , aanjager is geweest van deze spiraal.
Op klaarlichte dag, op een willekeurige woensdagmiddag in november 2017 werd Blerick opgeschrikt door geweld. Meerdere straten van Blerick vormden het strijdtoneel van twee groepen jongens. Naar het zich laat aanzien, was het een strijd om territorium in de drugswereld, waarbij [slachtoffer] , ondanks dat hij wellicht geen rol speelde in deze drugswereld, zich actief voegde bij de verkeerde vrienden, op het verkeerde moment en op de verkeerde plek. Beide groepen hebben zich die middag niet onbetuigd gelaten wat geweld betreft. Veel mensen, willekeurige passanten, hebben hier ongevraagd wat van meegekregen. En hoewel de groep die hiervoor is aangeduid als de Blerickse groep niet terecht staat voor hun aandeel in het geweld op deze 1e november 2017, zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat voor verdachte wel rekening houden met het aandeel van deze groep in de ontwikkeling van het geweld op die dag.
Ondanks dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgeschoten, wordt [medeverdachte] eveneens schuldig bevonden aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] . De redenen daartoe zijn bij de bewijsoverwegingen uitgediept en deze leiden stuk voor stuk tot de conclusie dat [slachtoffer] nog zou hebben geleefd als [medeverdachte] het vuurwapen niet had aangeschaft, vervolgens op die bewuste dag niet was gaan halen, het vuurwapen niet aan verdachte had gegeven en het vuurwapen niet schietklaar zou hebben gemaakt.
Hoewel het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen nog niet inherent is aan het doodschieten van een slachtoffer, benadrukt de rechtbank dat het zonder vergunning voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en dat bij je steken op klaarlichte dag in een winkelstraat en in een woonwijk op zichzelf een ernstig misdrijf betreft. Het waarschuwingsschot dat door verdachte is gelost is in een schutting bij een woonhuis terecht gekomen, maar had net zo goed een willekeurige, onschuldige passant kunnen raken met alle mogelijke gevolgen van dien.
Verdachte had op 1 november 2017 een blanco strafblad. Op de avond vlak vóór 1 november 2017 had verdachte zich echter al schuldig gemaakt aan het plegen van een gekwalificeerde diefstal met geweld en een afpersing , te weten een overval op een woning, waarbij verdachte gebruik had gemaakt van een vuurwapen en waarvoor hij op 1 juli 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. Niet lang na 1 november 2017 is verdachte in Frankrijk veroordeeld voor een poging invoer van cocaïne. Hoewel deze misdrijven zware misdrijven betreffen, staan deze niet in verhouding tot het delict waar verdachte bij het onderhavige vonnis voor zal worden veroordeeld.
Aanvankelijk waren de strafzaken van de diefstal met geweld en de afpersing gekoppeld aan deze strafzaak. Deze zijn gedurende het onderzoek losgekoppeld. De rechtbank is derhalve gehouden het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in acht te nemen bij de bepaling van de strafmaat. Deze misdrijven zijn echter zo vlak voor de onderhavige misdrijven gepleegd, dat de rechtbank daarom geen reden ziet voor het ten gunste van verdachte rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de straf die thans aan hem zal worden opgelegd. De rechtbank is er niet van overtuigd dat gelijktijdige behandeling van de zaken verschil zou hebben uitgemaakt voor het totaal van de strafmaat.
Door de officier van justitie is een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar geëist, waarbij het primair tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van de moord op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank acht verdachte schuldig aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] en het voorhanden hebben van het vuurwapen waar [slachtoffer] mee is gedood.
De rechtbank neemt de bijdrage van de Blerickse groep in ogenschouw, maar een en ander laat onverlet dat een lange gevangenisstraf op zijn plaats is.
Verdachte is degene geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Verdachte is echter ook degene geweest die, eenmaal overgebracht naar Nederland, een meewerkende houding en openheid heeft getoond tijdens het onderzoek. Ter terechtzitting heeft verdachte openlijk en – in de optiek van de rechtbank – oprecht zijn spijt betuigd jegens de nabestaanden. De rechtbank achtte aanvankelijk een hogere gevangenisstraf op zijn plaats, maar zal de houding van verdachte verdisconteren in de straf die aan hem zal worden opgelegd.
De rechtbank acht, al het bovenstaande overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van
12 jaar (met aftrek van het voorarrest) passend en zal verdachte daartoe dan ook veroordelen.
De familie van [slachtoffer] heeft levenslang gekregen en geen enkele gevangenisstraf kan daar tegenover worden gesteld. De rechtbank wil met de duur van deze gevangenisstraf - ondanks dat verdachte dit besef tot uitdrukking heeft getracht te brengen in zijn spijtbetuiging jegens de nabestaanden ter terechtzitting - benadrukken dat de nabestaanden van [slachtoffer] voor de rest van hun leven elke dag geconfronteerd zullen worden met het gemis, de pijn en het verdriet van het moeten missen van hun dierbare.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vader van [slachtoffer] , [vader slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 107.787,22, bestaande uit een bedrag van € 87.787,22 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
De moeder van [slachtoffer] , [moeder slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 23.600,00, bestaande uit een bedrag van € 3.600,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
De zus van [slachtoffer] , [zus slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 46.034,00, bestaande uit een bedrag van € 26.034,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [vader slachtoffer] stelt de officier van justitie zich op het
standpunt dat een bedrag van € 26.043,38 voor toewijzing in aanmerking komt.
Ten aanzien van de vordering van [moeder slachtoffer] komt volgens de officier van justitie een totaalbedrag van € 21.666,03 voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van [zus slachtoffer] dient volgens de officier van justitie tot een bedrag van
€ 44.251,17 te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat beoordeeld dient te worden of dergelijke ingewikkelde verzoeken tot schadevergoeding het strafproces al dan niet onredelijk belasten. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het strafproces niet onredelijk wordt belast, dan verzoekt de verdediging de rechtbank bij de beoordeling van de vorderingen rekening te houden met de mate van eigen schuld van het slachtoffer.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het handelen van [slachtoffer] op de dag dat hij om het leven is gebracht gevolgen zou kunnen hebben voor de hoogte van de bedragen die voor toewijzing in aanmerking komen. Daarnaast geldt dat de opgevoerde posten in de door [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [zus slachtoffer] ingediende vorderingen op vele punten samenhang vertonen en ook vanuit die samenhang bezien dienen te worden. Dit in acht nemende en daarbij betrekkend dat de vorderingen uit vele verschillende posten bestaan, veelal uitgesplitst naar reeds gemaakte en toekomstige kostenposten, en dat al deze posten een secure en weloverwogen beoordeling verdienen, oordeelt de rechtbank dat een correcte beoordeling van deze vorderingen tot schadevergoeding een onevenredige belasting van dit strafproces zou opleveren. De rechtbank zal de vorderingen van [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [zus slachtoffer] dan ook niet-ontvankelijk verklaren, zodat – mochten de nabestaanden daartoe willen overgaan – de vorderingen bij de civiele rechter kunnen worden aangebracht.

8.Het beslag

De rechtbank oordeelt dat de inbeslaggenomen gouden ketting dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- bepaalt dat de inbeslaggenomen (gouden) ketting wordt teruggegeven aan de rechthebbende;
Benadeelde partijen
- verklaart de vorderingen van benadeelde partijen [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [zus slachtoffer] niet-ontvankelijk;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.A.M.M. Gijselaers en mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2019.
Buiten staat
Mr. M.A. Teeuwissen en mr. R.A.M.M. Gijselaers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet meermalen,
althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo,
een (vuur)wapen, te weten een pistool, van categorie II en/of III voorhanden
heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R017104-433 onderzoek LB1R017104 TGO Diependijkstraat, gesloten d.d. 30 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1257.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 9-1-2019, pv-nr. LB1R017014-503, maakt geen deel uit van de doornummering.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.5 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.6 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.7 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.13 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.12 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , LB1R017104-247, 23-11-2017, p. 65-76.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, LB1R017104-421, p. 80-90
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, LB1R017104-424, p. 93-106.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1 Randstadgroep] , 5-11-2017, LB1R017104-45, p. 177-185.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, 8-11-2017, pv-nr. 97, p. 298-303.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , 1-11-2017, p. 430.
14.Proces-verbaal van bevindingen, PL2300-2017175663-20, p. 216-217.
15.Proces-verbaal, pv-nr. 2017175663-FO-09, 1038-1039.
16.Voorlopig sectierapport, NFI, p. 1040-1046.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte, 23-11-2017, pv-nr. LB1R017104-247, p. 65-76.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), 9-1-2019, pv-nr. LB1R017014-503, maakt geen deel uit van de doornummering.
19.Munitieonderzoek NFI, rapport, 28-11-2017, p.1152-1161.