4.3Het oordeel van de rechtbank
Verweer: onrechtmatige aanhouding van verdachte
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de aanhouding onrechtmatig te achten, omdat
een van de leden van het arrestatieteam verdachte bij zijn aanhouding een vuistslag tegen het
hoofd zou hebben gegeven. De rechtbank stelt vast dat de verdediging aan dit standpunt geen
conclusies heeft verbonden, zodat reeds hierom geen sprake is van een uitdrukkelijk
onderbouwd standpunt. De rechtbank passeert derhalve dit verweer.
03/721713-17, onder 1, bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte medepleger is van het opzettelijk doden van [slachtoffer] . De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de navolgende bewijsoverwegingen.
[medeverdachte] heeft ten overstaan van de politie op 9 januari 2019een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van [medeverdachte] op essentiële onderdelen steun vindt in verklaringen van getuigen, hieronder nader weergegeven. Dit maakt dat de rechtbank deze verklaring van [medeverdachte] , voor zover hieronder weergegeven, geloofwaardig acht en als vertrekpunt en leidraad neemt voor de beoordeling van de gebeurtenissen van
1 november 2017.
De verklaring van [medeverdachte] is door de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid opgedeeld in tussenkopjes, waarbij de locaties (de straten) dan wel de gebeurtenissen waar [medeverdachte] op dat moment over verklaart, de tussenkopjes vormen. [medeverdachte] heeft verklaard:
Koffieshop Venlo
Op 1 november 2017 in de ochtenduren reden [verdachte] en ik in mijn auto, een Ford Focus. Toen zijn wij eerst in Tegelen [persoon 1 Randstadgroep]gaan ophalen. We zijn met z’n drieën naar de koffieshop in Venlo gegaan. Ik meen [naam koffieshop] . Ik bleef daar alleen in de auto zitten. Toen kwam ondertussen [persoon 2 Randstadgroep]ook bij die koffieshop. Even later namen [verdachte] , [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [verdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “Ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. [verdachte] maakte op mij een gefrustreerde indruk op dat moment. Ik wist dat [verdachte] over een pistool kon beschikken. Ik wist dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. [verdachte] bestuurde de auto. Ik zat rechts voorin. [persoon 2 Randstadgroep] en [persoon 1 Randstadgroep] zaten achter in de auto. We waren van plan om in Blerick naar de COOP te gaan.
Politiecontrole
Toen wij onderweg naar Blerick waren, werden wij aan de kant gezet door de politie voor een controle. Toen bleek dat [persoon 2 Randstadgroep] nog een boete open had staan. Hij moest daarom met de politie mee naar het politiebureau. Wij konden verder rijden.
Ter hoogte van de Gamma te Blerick
Ter hoogte van de Gamma in Blerick wilden we bij de afslag naar links gaan. Er kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die auto’s zaten jongens die ik ken als ‘de jongens van Blerick’. Ik zag dat [persoon 2 Blerickse groep]in de voorste van de twee auto’s zat. Hij had een probleem met [verdachte] . Ik hoorde dat hij naar ons riep: “Kom nu dan. Kom nu dan”. [verdachte] riep terug: ‘Wat is het probleem dan”. [persoon 2 Blerickse groep] riep terug dat wij naar Blerick-Centrum moesten komen.
Alberickstraat – COOP
Wij reden verder richting de COOP. De twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar. Wij stapten alledrie uit de auto. Ook uit de twee auto’s achter ons stapte iedereen uit. Ik schat dat uit iedere auto 4 personen stapten, dus 8 in totaal. [persoon 2 Blerickse groep] was daar ook bij. Daarnaast stonden er op die hangplek bij de snackbar ook nog 3 of 4 jongens. [persoon 2 Blerickse groep] liep meteen op [verdachte] af. Ik weet niet wat [persoon 2 Blerickse groep] tegen [verdachte] zei. Ik zag wel dat hij [verdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit Blerick op [verdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [verdachte] . Ik zag op dat moment 2 andere Blerickse jongens naar mij kijken. Ik rende weg. Ik werd achterna gezeten door2 jongens. Op een gegeven moment struikelde ik en ik werd over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die twee jongens. Na een klap op mijn neus lieten die 2 jongens mij met rust en liepen zij terug in de richting van de plek waar [verdachte] nog was. Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de Meidoornstraat. Ik liep over de Vastenavondkampstraat in de richting van de Meidoornstraat. Er stopte een auto naast mij. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Ze riepen ‘dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?’. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto naast mij rijden. Rechts voorin zat de Somaliër die ik ken als ‘ [bijnaam B] ’ en links voorin zat [slachtoffer] . [slachtoffer] riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?”. Ik reageerde niet en liep verder.
Meidoornstraat
Toen ik net op de Meidoornstraat liep zag ik dezelfde auto weer op de Meidoornstraat rijden en daar parkeren. Ik zag dat [bijnaam B] [persoon 3 Blerickse groep]en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij riepen of ik kon komen. Ik rende weg. Op de Sparrenstraat stonden 2 bewoners buiten. Een van hen was een donkere man. Ik heb in het dossier gelezen dat hij Omar ( [persoon 1 Blerickse groep]) heet. Ik vroeg om hulp. Ik sprak die [persoon 1 Blerickse groep] aan. Hij zei dat hij die jongens kende en dat hij wel met die jongens wilde gaan praten. Ik draaide me om en zag de auto met [bijnaam B] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [verdachte] lopen. Ik liep naar hem toe.
Diependijkstraat
[verdachte] en ik liepen via de Elzenstraat de Diependijkstraat in. Ik zag uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. De auto haalde ons in. Ik zag dat [bijnaam B] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik roep tegen [verdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [verdachte] zei ‘nee’ tegen mij. Toen vroeg ik aan [verdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde met dat ding het pistool. [verdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was ‘geblokt’. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool, wat ermee aan de hand was. Ik gaf het pistool terug aan [verdachte] . Ik zei nog tegen hem ‘het gaat niet’. [verdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. Toen kreeg ik van [verdachte] het pistool weer terug. Ik zwaaide met mijn rechterarm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik gaf het pistool terug aan [verdachte] . Die Somaliër kwam na het schot woedend op mij af en riep: ‘denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan’. Hij greep mij direct bij mijn kraag vast. Wat [slachtoffer] op dat moment deed weet ik niet. Ik probeerde mij los te rukken. Die Somaliër sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. [verdachte] kwam tussenbeide en hij hield in een hand het pistool dreigend boven zich, alsof hij ermee wilde slaan naar de Somaliër. Ik heb mij toen los kunnen maken van die Somaliër. Ik liep weg. Toen ik daar wegliep, liep [verdachte] achter mij aan.
Nieuwborgstraat
Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat denk ik, bij de rotonde terecht. We liepen over de stoep. Van achteren kwam in onze richting een auto aanrijden. De auto stopte aan de kant van de weg. Uit de auto stapte de buurtbewoner [persoon 1 Blerickse groep] uit. Hij riep naar ons en vroeg of wij normaal konden praten. [verdachte] en ik zeiden dat wij normaal konden praten. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en hij liep gelijk naar [verdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [verdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop direct [verdachte] met zijn vuist in zijn gezicht. [verdachte] viel daarop gelijk op de grond. [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij me. Onderweg naar deze plek heeft [verdachte] het pistool aan mij gegeven. Waar precies weet ik niet. Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. Ik had in eerste instantie de bedoeling om [slachtoffer] die op mij afkwam met het pistool te slaan. Echter, omdat hij zo kort bij mij stond en het zo snel ging lukte dit niet meer. Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter. Het was niet mijn bedoeling om hem neer te schieten. Ik schat dat ik 4 of 5 keer geschoten heb. Ik dacht dat het zeer ernstig met hem was. Toen hij daar lag dacht ik al gelijk dat hij dood was.
Deze verklaring van [medeverdachte] vinden op meerdere punten bevestiging in de verklaringen van verdachte, afgelegd in verschillende verhoren bij de politie, die hieronder – met zakelijke weergave van de verklaring van verdachte – worden weergegeven::
Verhoor 23 november 2017:
Onderweg naar de Eindhovenseweg probeerden ze me te blokkeren en riepen uit het raam: ‘kom dan, kom dan’;
Ik ben achter hun aan, richting de Alberickstraat gereden;
Daar zaten ook al een paar jongens ons op te wachten;
Dit keer was ik boos waardoor ik er niet over nadacht om weg te gaan. Ook omdat ik opgefokt was door de politiecontrole dus ik dacht: we zien wel wat er gebeurt;
Ik werd door 5 man besprongen en er werd getrapt op mijn hoofd, waardoor ik mijn bewustzijn verloor. Ze bleven op mij intrappen;
Ik ben vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat, niet wetend dat [medeverdachte] achter mij aan rende;
Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt;
Ik rende richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [medeverdachte] tegen met bloed uit zijn neus en open wonden;
Hij kwam op mij afgestormd en zei ‘geef mij die ding’, waardoor ik hem dat wapen overhandigde;
Verhoor 11 januari 2018:
-
Op het moment dat [medeverdachte] in de lucht schoot zat [medeverdachte] met het wapen te vechten;
Verhoor 17 januari 2018:
Ik wist niet wat [medeverdachte] met het vuurwapen wilde doen. Ik dacht dat hij ze wou afschrikken;
Op de Nieuwborgstraat liep [medeverdachte] op de stoep en ik op de weg. De auto reed de rotonde af en draaide de auto haaks op de weg;
Ik kreeg een klap op mijn oog waar ik al eerder een klap op had gekregen had. Ik ging gelijk op de grond. Ik was out;
Gedurende het schietincident was ik out.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte boos was en een confrontatie met [persoon 2 Blerickse groep] en de zijnen niet uit de weg wilde gaan en dat verdachte op de Alberickstraat tegen het hoofd is geschopt door [persoon 2 Blerickse groep] vindt bevestiging in de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] . [persoon 1 Randstadgroep] heeft ten overstaan van de politie het volgende verklaardover de periode tussen het voorval bij de coffeeshop op de Sloterbeekstraat tot en met het voorval op de Alberickstraat:
We werden gecontroleerd door de politie en werden daarna gevolgd door twee auto’s. Ik gaf aan dat ik niet wilde stoppen maar een van mijn maten gaf aan dat hij wilde stoppen om te kijken wat er aan de hand was. Hij wilde kijken wat ze gingen doen. Hij was hoogmoedig. Hij zei dat we gingen stoppen. Toen zijn we gestopt. Hij zat zelf achter het stuur en besloot dus te stoppen. Toen we uitstapten sprak hij met die gasten uit de andere auto’s. Ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. Ik zag dat mijn maat ineens door een Turk geslagen werd tegen zijn hoofd. Ik zag dat mijn maat hierdoor meteen tegen de grond ging. Die gast die hem sloeg was een kleine brede Turk. Mijn maat werd vervolgens ook door [persoon 2 Blerickse groep] meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte, nadat [medeverdachte] na het waarschuwingsschot het vuurwapen aan verdachte had teruggegeven, met het vuurwapen [slachtoffer] heeft geslagen, dan wel gedreigd heeft te slaan, vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 3 Blerickse groep] .
[persoon 3 Blerickse groep] heeft over het voorval op de Diependijkstraat onder andere het volgende verklaard:
We ( [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] ) stopten maar even. [slachtoffer] en ik waren uitgestapt. Een van die jongens, die donkere, gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog. Ik zag dat de jongen met een vuurwapen [slachtoffer] tegen zijn oog sloeg.
De verklaring van [medeverdachte] over de situatie op de Nieuwborgstraat, ten slotte, vindt steun in de situatieschets die door getuige [getuige 6] is getekend.
Getuige [getuige 6] , die ten tijde van het schietincident rijles had en in die hoedanigheid zicht had op de Nieuwborgstraat, heeft een situatieschetsgetekend van de plaats waar het schietincident plaatsvond. De rechtbank stelt aan de hand van deze situatieschets vast dat de plaats waar de auto van [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] werd geparkeerd relatief dicht bij de plek waar verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment bevonden lag. Enkel nog het oversteken van de straat was nodig om elkaar fysiek te bereiken.
Verder overweegt de rechtbank dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het vuurwapen, waarvan hij wist dat het werkte, meerdere malen op korte afstand opzettelijk heeft beschoten. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij vrijwel direct wist dat [slachtoffer] overleden was. In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant en hoofdagent [verbalisant 1] , is het volgende gerelateerd:
Op 1 november 2017 hoorde ik de melding van een schietpartij op de Diependijkstraat te Venlo. Op enig moment hoorde ik dat er een slachtoffer zou liggen op de Nieuwborgstraat te Blerick in de gemeente Venlo. Wij gingen direct deze kant op. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. Ik zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon. Ik stelde de huls veilig door deze af te dekken met een pion. Ik reanimeerde de man vervolgens enkele minuten. Het ambulancepersoneel verzocht mij door te gaan met reanimeren. Ik hoorde vervolgens dat het slachtoffer niet meer te redden was waarop ik het slachtoffer afschermde van de omstanders. Samen met collega [verbalisant 2] heb ik de plaats delict rondom het slachtoffer grondig bekeken. We troffen nog 3 hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.
Op 4 november 2017 werd aan het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] een forensisch onderzoek naar sporen verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn in een proces-verbaalopgenomen. Naar aanleiding van de bevindingen is een voorlopig sectierapportopgesteld. In dit proces-verbaal en in het rapport is, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
Huidperforaties:
1 doorschot aan het hoofd;
1 inschot aan de romp;
2 doorschoten aan de romp;
1 doorschot aan de rechter wijsvinger;
1 doorschot een de linker ringvinger.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp. Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zichzelf staand als in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt zonder meer verklaard door verwikkelingen van de schotletsels.
Uit het hierboven aangehaalde rapport van het NFI blijkt dat [slachtoffer] op vitale delen zoals de romp en het hoofd is geraakt en dat hij overleden is ten gevolge van de verwikkelingen van deze schotletsels.
De rechtbank acht [medeverdachte] dan ook schuldig aan het opzettelijk doden van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vervolgens vast op grond van het voorgaande dat verdachte het vuurwapen heeft opgehaald en aan [medeverdachte] het vuurwapen heeft overhandigd toen deze hem daar naar vroeg. Verdachte heeft [medeverdachte] geholpen bij het functioneel maken van het vuurwapen op het moment dat [medeverdachte] ermee wilde schieten. Na het incident op de Diependijkstraat en het lossen van een (waarschuwings)schot door [medeverdachte] wist verdachte dat [medeverdachte] bereid was te schieten met het vuurwapen. Na dit schot heeft [medeverdachte] opnieuw aan verdachte gevraagd het vuurwapen schietklaar te maken, hetgeen verdachte heeft gedaan. Verdachtes opzet was volgens zijn eigen verklaringen op de Diependijkstraat en op de Nieuwborgstraat gericht op de samenwerking met [medeverdachte] om, eventueel met gebruikmaking van het vuurwapen, uit Blerick weg te komen. Dit laat onverlet dat verdachte al eerder volgens getuigen heeft gezegd dat hij een ‘gunno’ ging halen, terwijl er op dat moment nog geen sprake was van een mogelijk penibele aftocht. Wat de precieze intentie van verdachte op welk moment ook is geweest met betrekking tot het gebruik van het vuurwapen, stelt de rechtbank vast dat verdachte in een conflict verzeild, zich heeft bewapend met een vuurwapen en ten aanzien van het hanteren van dit vuurwapen nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samen gewerkt. Verdachte heeft daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] opnieuw schoten zou afvuren en daarbij iemand (dodelijk) zou raken. Verdachte heeft, door het halen van het wapen en het in samenwerking met [medeverdachte] gebruiken ervan, evenzeer als [medeverdachte] , anderen en zichzelf de kans op een minder ingrijpend geweldsmiddel dan het gebruik van het vuurwapen ontnomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte dan ook medepleger van de doodslag op [slachtoffer] .
Vrijspraak van moord: geen voorbedachten rade
Uit het dossier volgt dat verdachte, [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] zijn ‘uitgedaagd’ door de ‘Blerickse groep’ toen zij onderweg waren na het eerste incident bij de coffeeshop, om naar het centrum van Blerick te gaan en hen te treffen. Zij zijn op deze uitdaging ingegaan. Dat zij op de Alberickstraat werden klemgereden door de Blerickse groep acht de rechtbank gelet op de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] en de camerabeelden ongeloofwaardig, maar feit is dat verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] de uitdaging zijn aangegaan. Op de Alberickstraat waren verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] in de minderheid. Toen zij weg konden komen bij de vechtpartij die aldaar is ontstaan en waarbij in elk geval verdachte en [medeverdachte] rake klappen hebben gekregen, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens richting Meidoornstraat gegaan. Verdachte om het vuurwapen op te halen en [medeverdachte] vooral om weg te komen van de Blerickse groep. Dit laatste lukt niet, want onderweg wordt [medeverdachte] meerdere malen door leden dan wel sympathisanten van de Blerickse groep dreigend aangesproken en op de Nieuwborgstraat treffen [medeverdachte] en verdachte opnieuw de Blerickse groepering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte] zowel op de Diependijkstraat als op de Nieuwborgstraat niet de agressors waren, met andere woorden, dat zij op beide plekken niet degenen waren die de confrontatie opzochten. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen had gehaald om de auto, die nog op de Alberickstraat geparkeerd was, te kunnen halen en ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij weg wilde. Verdachte en [medeverdachte] hebben allebei verklaard [slachtoffer] niet te hebben gekend en diverse getuigen die aan de Blerickse groep gelinkt kunnen worden hebben eveneens verklaard dat [slachtoffer] niets te maken had met verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken geenszins dat sprake is geweest van een vooropgezette daad waarvan verdachte zich rekenschap heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer] .
03/721713-17, onder 2 vrijspraak
[persoon 1 Blerickse groep] heeft ten overstaan van de politie op 1 november 2017 verklaard dat hij ‘de donker getinte man’ een pistool zag pakken en dat deze man twee keer schoot op [slachtoffer] , alvorens hij het pistool op [persoon 1 Blerickse groep] richtte. Deze verklaring wordt onvoldoende door andere bewijsmiddelen ondersteund. Uit het verwoorde op pagina 3 van dat verhoor als ook de geluidsopnames die daarvan zijn gemaakt, blijkt dat [persoon 1 Blerickse groep] weinig met zekerheid kan verklaren. Voorts verklaart hij ten overstaan van de rechter-commissaris op 5 april 2018 afwijkend. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1 Blerickse groep] op dit punt onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te kunnen dienen, zodat de rechtbank verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal vrijspreken.
03/721713-17, onder 3 bewijsoverwegingen
Verdachte heeft op 23 november 2017 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
Op 1 november 2017 zei [persoon 1 Randstadgroep] : “Ga die ding halen”. En toen ben ik vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat. […] Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. Ik rende een hele andere kant op richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [medeverdachte] tegen. Hij kwam op mij afgestormd en zei: “Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde. Het wapen was toen in [medeverdachte] ’s handen.
[medeverdachte] werd onder meer op 9 januari 2019 verhoorddoor de politie. Hij heeft onder meer verklaard:
Op 1 november 2017 zijn we [ [verdachte] , [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] ] naar de koffieshop in Venlo gegaan. Toen kwam [persoon 2 Randstadgroep] ook bij de koffieshop. Ik zat in de auto te wachten. Even later namen [verdachte] [verdachte], [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [verdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. Ik vroeg wat aan de hand was. Ik wist dat [verdachte] over een pistool kon beschikken en dat het ergens lag. Ik wist zelf ook dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. Het was een zilverkleurig pistool. We reden naar Blerick in de richting van de COOP. Wij stopten bij de hangplek. [verdachte] werd geslagen en geschopt. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens en werd meerdere malen getrapt en geslagen door die 2 jongens. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken, die stond geparkeerd aan de Meidoornstraat. […] Ik zag [verdachte] lopen. We liepen de Diependijkstraat in. Toen vroeg ik aan [verdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde het pistool. [verdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was geblokt. Ik kon geen schot afgeven. Daarom gaf ik het pistool terug aan [verdachte] . [verdachte] haalde het pistool van het blok af. Toen kreeg ik het pistool weer terug. Ik gaf een schot af. Ik wilde de jongens laten schrikken. […] Toen ik daar wegliep, liep [verdachte] achter mij aan. Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat bij de rotonde terecht. Er kwam een auto aan. [persoon 1 Blerickse groep] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1 Blerickse groep] ) stapte uit. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit. Ik had het pistool bij me. […] Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren.
In het rapport van het door het NFI verrichte Munitieonderzoekis geconcludeerd dat de op de plaats delict waar [slachtoffer] uiteindelijk is gedood aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels passen volgens het NFI eveneens bij dit vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als [medeverdachte] een bekennende verklaring hebben afgelegd omtrent het voorhanden hebben gehad van het vuurwapen. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het feit dat het wapen dat verdachte op de Meidoornstraat heeft opgehaald, hetzelfde wapen is als het vuurwapen waar [slachtoffer] uiteindelijk mee is gedood. Omdat het vuurwapen zelf niet is teruggevonden, heeft het NFI zich voor wat betreft het onderzoek gericht op de verschoten hulzen die op de plaats delict nabij het slachtoffer en in zijn kleding zijn aangetroffen. Aan de hand van deze hulzen heeft het NFI vastgesteld dat het gebruikte vuurwapen vermoedelijk een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Crvena Zastave, model M70 is geweest. Dit betreft een vuurwapen van categorie III. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, hetgeen strijd oplevert met de Wet wapens en munitie, nu verdachte over dit vuurwapen niet mocht beschikken.
03/661063-18, onder 1 en 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij vanuit detentie een brief heeft gestuurd aan [persoon 1 Randstadgroep], die op dat moment verbleef in PI Vught. Deze brief is gedateerd 20 april en desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat dit de brief is die hij gestuurd heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat ‘ [bijnaam A] ’ de bijnaam is die hij voor [persoon 2 Randstadgroep] gebruikt. In de brief is onder andere het volgende geschreven:
[…] En bel jij [bijnaam A] voor mij. Mij luisteren ze af. Hij moet gaan getuigen en zeggen dat hij die dag in de buurt was en zag dat ik op grond werd geslagen en toen die boy [medeverdachte] probeerde te slaan en daarna trok [medeverdachte] ganoe en had hij hem geshoot maarja zo is het ook eigenlijk echt gebeurd. […] Ohja en als [bijnaam A] wilt getuigen moet die wel zelf naar scotoe gaan he en zeggen dat die wilt getuigen. En ishen verhaal maken maar wel zeggen wat ik heb gezegt tegen jou.
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaaktblijkt, dat het GRIP op 24 april 2018 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij, eveneens vanuit detentie, een brief heeft gestuurd naar [medeverdachte] , gericht aan het Maison d’Arrêt, Route Departementale 972 BP 32 Osny, 95524 Cergy-Pontoise Cedex in Frankrijk, waar [medeverdachte] op dat moment gedetineerd was. In deze brief is onder andere het volgende geschreven:
[…] heb gewoon gezegd dat je had geschoten toen ik op de grond lag maar wel dat je had geschoten pas toen die jongen jou aanviel. En dat is ook gewoon wat er gebeurd is toch. Maar ik heb je niet genaaid. Het was al bekend dat jij het was er zijn 4 mensen die het hebben gezien en zeggen dat jij heb geshoetoe toen je werd aangevallen. Nu het volgende want ik wil je helpen want hoe dan ook wij krijgen een straf. Maar de vraag is wat precies snapje en dat ligt eraan wat je precies gaat verklaren. Want de zaak is eigenlijk duidelijk. Dus we kunnen niet liegen en dat gaat tegen werken. Kijk luister nu goed naar mij AUB want we zitten allebij in problemen daar dit en je weet is jou schuld maar geeft niet. Luister wat je moet doen en luister goed. Als ze naar je toekomen om tegaan verklaren moet je duidelijk. Dit verklaren en dit duidelijk maken. Dat je hebt geschoten omdat je op dat moment werd aangevallen en ik op de grond geslagen werd en je hebt geschoten uit angst en uit noodweer omdat je werd aangevallen anders had je dat niet gedaan. Je was in schok dat ik neergeslagen werd en vervolgens viel hij jou aan. En daar schrok je van en je werd bang omdat we eerder mishandeld werden en daarom schoot je. […] Als je dit uitlegt aan hun dan is het zelfverdediging daar staat dan misschien max 12 jaar. Maar als je gaat liegen en wat anders gaat verklaren dan wat ik je nu zeg dan geloof me word het 18 tot 24 jaar want dan is het moord. Maar als je zegt wat ik je zei dan is het doodslag en geen moord. Want dit was niet de bedoeling en we hadden niks besproken! Dus is niet met voorbedacht raden snapje wat ik bedoel. […] gewoon zeggen je schoot uit noodweer uit zelfverdediging omdat je werd aangevallen en we vooral ook al waren aangevallen. Wij wouden gewoon terug naar de auto en weg van daar gaan! Ik hoop dat ik duidelijk ben en je dit serieus neemt want gaat om ons allebij en dit is het beste voor je echt. Want ik kan gewoon bewijzen dat het zo is en ik het niet was en je hebt echt teveel getuigen tegen jou wil je helpen. […] als je dit allemaal zegt wat ik jou aanraad heb je zelf kans dat je vrijgesproken werd. Dit is je enigste kans voor vrijspraak. Want dan is het zelfverdediging! Snapje. Dus luister naar me fuck wat iedereen zegt luister naar wat ik je vertel geloof me ik weet wat ik zeg en hoe het gaat!
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaaktblijkt, dat het GRIP op 1 mei 201818 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Verdachte heeft nog een brief gestuurd naar [medeverdachte] , gericht aan het Cour d’Appèl Paris 34, 75053 Paris Louvre, waarin het volgende is geschreven:
Luister goed naar mij wat ik je ga zeggen. Er zijn genoeg getuigens die hebben gezien dat je hebt geschoten toen ik op de grond lag. Luister AUB naar mij wil je niet naaien of wat dan ook ik sta aan jou kant maar zelf [persoon 1 Randstadgroep] en [naam] hebben alles eerlijk verteld wat er is gebeurd en moet jij ook doen. Wat jou kan helpen is je moet eerlijk zeggen dat je had geschoten omdat hij jou aanviel toen die mij knock out had geslagen. En je had geshoetoe uit angst en uit noodweer dan heb je kans dat je een mindere straf krijg. Anders heb je echt 18 jaar boven je hoofd hangen snapje en hebben we allebij probleem en dat is al zo maarja dus luister aub goed naar mij. En dit is ook gewoon de waarheid ik heb dat ook verklaard en we hadden helemaal niks besproken was gewoon zo gebeurd en dat is ook zo. Ik laat je zowieso niet vallen ben met jou ga je sowieso sponseren maar vertel wel de waarheid en het belangrijkste dat je schoot omdat je aangevallen werd. En uit noodweer schoot want anders had je dat niet gedaan en ik weet dat ook. Hou je rustig alles komt goed als je luisterd ben met jou vergeet dat niet.
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaaktblijkt, dat het GRIP op 4 mei 2018 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Van schending van het briefgeheim en onrechtmatig verkregen bewijs van de zijde van het Openbaar Ministerie, waar de verdediging op wijst, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verdediging beroept zich op schending van het bepaalde in artikel 126 nd van het Wetboek van Strafvordering, stellende dat de daarin bedoelde vordering in het dossier ontbreekt. Daarmee gaat de verdediging er aan voorbij dat het beschermd belang van dit artikel niet het belang van verdachte is, doch van de houder van gegevens die van belang (kunnen) zijn voor het onderzoek. De bedoelde vordering verschaft deze houder een titel om de gevraagde (persoons)gegevens te verstrekken. Nu de Schutznorm niet verdachte betreft, komt hem een beroep op schending van dit artikel niet toe.
Om van het voltooide delict ‘strafbare beïnvloeding van een getuige’ (artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht) te kunnen spreken, dient een verdachte zich opzettelijk – in dit geval bij geschrift – zich jegens een persoon uit te laten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. Daarnaast dient de verdachte te weten of ernstige reden hebben te vermoeden dat die verklaring ook daadwerkelijk zal worden afgelegd. Hierbij is het niet nodig dat de verdachte zeker weet dat de persoon jegens wie hij zich uit ook daadwerkelijk gaat verklaren. Ook niet van belang is of de verdachte de persoon verzoekt de waarheid te verklaren of juist te liegen. Het gaat erom dat de verdachte zich met opzet jegens een persoon uitlaat, kennelijk om diens verklaringsvrijheid te beïnvloeden. Wat hierbij wèl van belang is, is dat de verdachte zich daadwerkelijk jegens een ander heeft geuit. Het enkel
willenuiten jegens een ander is in dit geval dan ook onvoldoende om van een voltooid delict te kunnen spreken. Evident is dat verdachte drie brieven heeft geschreven, via [persoon 1 Randstadgroep] gericht aan “ [bijnaam A] ” en twee brieven gericht aan [medeverdachte] . Deze brieven zijn ook daadwerkelijk door verdachte verzonden en zijn vervolgens – alvorens deze al dan niet zijn doorgezonden – in handen gekomen van de PI en het GRIP. Bij elk van de brieven is op grond van de informatie in het procesdossier niet met zekerheid vast te stellen of deze ook daadwerkelijk [persoon 1 Randstadgroep] en/of [medeverdachte] hebben bereikt. Wat wèl bij elk van de brieven met zekerheid is vast te stellen, is dat verdachte zich jegens [bijnaam A] (via [persoon 1 Randstadgroep] ) en [medeverdachte] heeft
willenuiten op de manier zoals strafbaar gesteld in artikel 285a, van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee is ten aanzien van elk van de brieven wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd zich jegens “ [bijnaam A] ” via [persoon 1 Randstadgroep] en/of jegens [medeverdachte] uit te laten, kennelijk om hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, waarbij verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring ook daadwerkelijk zou worden afgelegd.