3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
Bewijsmiddelen
In de nacht van 21 mei 2019 omstreeks 00:10 uur werd [slachtoffer] , de bewoner van de woning aan de [adres slachtoffer] te Weert, in zijn woonkamer wakker van een harde knal.
Ter plaatste constateert verbalisant [verbalisant] dat er schade is aan het raam boven de voordeur van de woning. In de woning en op de galerij voor de woning liggen glasscherven afkomstig van het raam boven de voordeur. Tussen de glasscherven ligt bruin karton. Op de galerij, een paar meter rechts van de voordeur, zit een zwarte vlek op de grond die afkomstig lijkt te zijn van een explosie. Het beton is beschadigd op die plek.
Tijdens het forensisch technisch onderzoek worden kruitresten en glassplinters op de vloer van het balkon en de geur van kruitdamp waargenomen. Op de vloer van de galerij is een zwarte verkleuring zichtbaar. Er liggen glasscherven en diverse kartonnen fragmenten, waarschijnlijk veroorzaakt door en afkomstig van een ontploft explosief, en de stootvoeg van het metselwerk van de voorgevel van de woning aan de [adres slachtoffer] is losgeraakt. Gezien de zwarte verkleuring op de vloer halverwege de galerij, is het aannemelijk dat het gebruikte explosief van de openbare weg op het balkon is gegooid.
Op basis van het onderzoek concludeert de politie dat op de galerij van voornoemde woning een zwaar explosief tot ontploffing is gebracht, waarbij het zeer waarschijnlijk ging om een Cobra 6. Op basis van het onderzoek heeft de politie tevens geconcludeerd dat door de explosie gemeen gevaar is ontstaan voor goederen en dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan voor personen, bewoners, passanten en dieren die zich in de nabijheid van de plaats van ontploffing van het explosief bevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting en ten overstaan van de politie verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever is gereden en dat hij inderdaad vuurwerk richting de woning van aangever heeft gegooid. Hij heeft verklaard dat het een impulsieve actie was en dat er geen sprake was van een vooraf besproken plan. Het vuurwerk had hij nog in zijn broekzak zitten. Het was zijn bedoeling om aangever flink te laten schrikken. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] in de auto is blijven wachten.
Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, bewezen dat verdachte op 21 mei 2019 opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op de galerij van een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] te Weert door willens en wetens een stuk aangestoken vuurwerk, een Cobra 6, naar de woning te gooien.
Het verweer van de raadsman dat het opzet van verdachte niet gericht was op het aansteken van een Cobra 6 wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het teweegbrengen van een ontploffing. Uit de verklaring van verdachte volgt dat zijn opzet was gericht op het teweeg brengen van een ontploffing door een explosief aan te steken en richting de woning van aangever te gooien om hem te laten schrikken. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij zwaar illegaal vuurwerk bij zich had, waaronder Cobra’s 6. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich bij het aansteken van het vuurwerk er niet van vergewist heeft welk stuk vuurwerk hij gepakt heeft en aangestoken heeft en vervolgens in de richting van de woning van aangever heeft gegooid. Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans voor lief genomen om een Cobra 6 aan te steken en naar de woning van aangever te gooien. Uit het verrichte forensisch technisch onderzoek volgt dat het zeer waarschijnlijk een Cobra 6 betrof die tot ontploffing is gekomen.
De rechtbank is daarom, anders dan de raadsman, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk (Cobra 6) aan te steken en naar de woning van aangever te gooien.
Gemeen gevaar voor goederen
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zoals bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Door een aangestoken stuk vuurwerk, in dit geval een Cobra 6, op de galerij van de woning te gooien, was schade aan de woning voorzienbaar. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt nu er aanzienlijke schade aan het raam boven de voordeur en het metselwerk van de voorgevel van de woning is ontstaan.
Levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is verder van oordeel dat door de ontploffing levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat door de ontploffing van het stuk vuurwerk in kwestie levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voorop gesteld dient te worden dat voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht slechts vereist is dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het teweegbrengen van een ontploffing. Het opzet hoeft niet gericht geweest te zijn op het teweegbrengen van de in sub 1-3 van dat artikel genoemde gevolgen. Het gaat om de vraag of naar algemene ervaringsregels het te duchten gevaar voor verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was bij het verrichten van de verboden gedraging.
Wat betreft de gevaarzetting voor personen overweegt de rechtbank dat verdachte een Cobra 6 heeft laten ontploffen op de galerij van een woning. De woning maakt deel uit van een appartementencomplex, midden in een woonwijk. In eerder genoemd proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek staat vermeld dat de combinatie van vuurwerk en de locatie van afsteken van een dergelijk vuurwerk veel schade kan veroorzaken. Betreffend vuurwerk is geëxplodeerd waardoor er scherven rondvlogen. Personen die zich dicht bij deze explosies bevinden kunnen daardoor ernstig letsel oplopen met mogelijk fatale gevolgen.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij zich op het moment van de ontploffing in zijn woning bevond. Bovendien heeft de mogelijkheid bestaan dat zich personen op de galerij van de woning bevonden op het moment dat verdachte het brandend stuk vuurwerk (Cobra 6) gooide. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden voor verdachte, zoals voor ieder redelijk denkend mens, redelijkerwijs voorzienbaar was dat door de door hem opzettelijk veroorzaakte ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van de woning, te weten [slachtoffer] en/of ander of anderen te duchten was.
Hier doet niet aan af dat op het moment van de ontploffing niemand zich op de galerij bevond. Voor zover het verweer van de verdediging al begrijpelijk en onderbouwd is dat verdachte enerzijds impulsief heeft gehandeld en anderzijds zich ervan zou hebben vergewist dat niemand zich op de galerij bevond, vindt dit zijn weerlegging in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Vanaf de plaats waar verdachte het vuurwerk heeft gegooid heeft hij onvoldoende overzicht om vast te kunnen stellen of iemand zich op de galerij bevindt of net de galerij op wil komen vanuit de hal. Voorts is niet noodzakelijk dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Waar het om gaat is of dit gevaar door de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Onder voornoemde geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is geweest.
Medeplegen
Ten aanzien van het aan verdachte onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van [medeverdachte] , de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet voldoende is gebleken. [medeverdachte] had kennelijk geen rol in de uitvoering bij het veroorzaken van de explosie. Ook is niet voldoende gebleken van een gezamenlijk plan. Niet blijkt voorts dat [medeverdachte] voor haar rekening heeft genomen dat [verdachte] een zwaar explosief tot ontploffing zou brengen. Nu de vereiste samenwerking onvoldoende is gebleken kan ook niet worden aangetoond dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Concluderend acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit (artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting;
- het verkort proces-verbaal van onderzoek vuurwerk d.d. 5 juni 2019;