Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
€ 262,50;
4.De beoordeling
€ 2.425,00 bedragen en de tot 8 januari 2019 becijferde boete maar liefst € 5.325,00 bedraagt. Met andere woorden: de bij toepassing van het beding verschuldigde boete is binnen vier maanden ruim dubbel zo hoog als de feitelijke huurachterstand, waardoor die boete in geen verhouding staat met die huurachterstand. Eisers gaan hier in hun dagvaardingsexploot niet verder op in. Ten slotte is de kantonrechter er niet van overtuigd geraakt dat eisers ook een spoedeisend belang hebben bij een veroordeling op grond van overtreding van dit boetebeding. Het onderhavige kort geding is namelijk vooral ingegeven om snel een titel tot ontruiming en betaling van achterstallige huurpenningen te verkrijgen, en niet zozeer een veroordeling wegens schending van een boetebeding, bij de houdbaarheid waarvan de nodige juridische vraagtekens geplaatst kunnen worden. De vordering uit hoofde van het boetebeding moet daarom, zeker vanwege de spoedeisende aard van het kort geding, voorshands worden afgewezen.
- salaris gemachtigde:
€ 480,00
5.De beslissing
1 februari 2019 tot en met de maand waarin [gedaagde] het gehuurde heeft ontruimd, met de terstond bij het ingaan van de betreffende maand verschuldigd geworden wettelijke rente voor iedere maand waarover niet uiterlijk op de eerste dag dit bedrag betaald is;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na die betekening tot aan de dag van voldoening;