ECLI:NL:RBLIM:2019:11101

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
ROE 19/3062, ROE 19/3120, ROE 19/3121, ROE 19/3122. ROE 19/3123, ROE 19/3125
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakten op basis van e-screener resultaten en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 december 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van jachtakten van verschillende verzoekers. De intrekking was gebaseerd op de resultaten van de e-screener, een digitale test die de psychische gesteldheid van de verzoekers moest beoordelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking op basis van deze testresultaten niet kon standhouden. Hij stelde vast dat de e-screener als instrument twijfelachtig was en dat de resultaten niet objectief toetsbaar waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij de beoordeling van de geschiktheid van de verzoekers voor het bezit van een jachtakte, alle relevante omstandigheden in acht genomen moesten worden, waaronder de lange geschiedenis van de verzoekers als jachtaktehouders en hun blanco strafblad.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers niet in staat waren zich adequaat te verweren tegen de abstracte conclusies van de e-screener, wat in strijd was met het beginsel van 'equality of arms'. Bovendien was het voor de verzoekers onduidelijk hoe zij zich moesten verweren tegen de testresultaten, aangezien zij geen inzicht hadden in de vragen en antwoorden die tijdens de test waren gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de jachtakten niet alleen op de e-screener gebaseerd kon worden, vooral omdat de minister had aangegeven dat bestaande jachtaktehouders de komende twee jaar niet met de e-screener zouden worden geconfronteerd.

Uiteindelijk schorste de voorzieningenrechter de bestreden besluiten en herstelde de geldigheid van de jachtakten van de verzoekers, met de verplichting voor verweerder om het betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming omtrent het intrekken van jachtakten op basis van psychologische tests.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 19/3062, AWB/ROE 19/3120, AWB/ROE 19/3121, AWB/ROE 19/3122, AWB/ROE 19/3123, AWB/ROE 19/3125.
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
[verzoeker 6],
(hierna gezamelijk: verzoekers)
(gemachtigde: mr.drs. P.M. Timmer-Arends),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Haagmans).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aan verzoeker
1. verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de aan verzoeker
4 verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit III) heeft verweerder de aan verzoeker
6 verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit IV) heeft verweerder de aan verzoeker
2 verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit V) heeft verweerder de aan verzoeker
3 verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit VI) heeft verweerder de aan verzoeker 5 verleende jachtakte ingetrokken.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten administratief beroep ingesteld
bij de Minister van Veiligheid en Justitie (de minister). Tevens hebben verzoekers de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister is gevraagd of hij als partij aan het geding wil deelnemen.
De minister heeft per brief van 3 december 2019 laten weten niet te willen deelnemen aan
het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Verzoekers zijn
verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De gemachtigde van verzoekers heeft op 9 december 2019 nadere stukken toegestuurd.
Deze kunnen, nu de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting heeft gesloten, niet bij de beoordeling worden betrokken. Deze stukken kunnen in het kader van het administratief beroep bij de minister worden ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers administratief beroep hebben ingesteld tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de onderhavige verzoeken genoegzaam is aangetoond. Het gaat om de intrekking van de jachtakten van verzoekers, die in beginsel geldig waren tot en met 31 maart 2020, tijdens het lopende jachtseizoen. De voorzieningenrechter overweegt dat niet valt uit te sluiten dat een beslissing op het administratief beroep pas zal worden genomen als het lopende jachtseizoen (bijna) voorbij is. Gelet hierop, maar ook gelet op de aard van het besluit en tegen de achtergrond van het hierna volgende voorlopige rechtmatigheidsoordeel, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de bestreden besluiten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing op administratief beroep of eventueel in de hoofdzaak.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aan verzoekers verleende jachtakten op grond van artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming (Wnb), artikel 7, tweede lid, onder b, van de Wet wapens en munitie (Wwm), in samenhang gelezen met Bijzonder deel (B) onder 1.2 ad b van de Circulaire Wapens en Munitie ingetrokken, omdat verzoekers bij het doorlopen van de digitale test met de zogenaamde e-screener genoemd in artikel 6a, eerste lid, sub b, van de Wwm op twee of meer onderdelen ‘rood’ hebben gescoord. Verzoekers 1 en 2 hebben ‘rood’ gescoord op de onderdelen impulsiviteit en sociale wenselijkheid. Verzoeker 3 heeft ‘rood’ gescoord op de onderdelen impulsiviteit, sociale wenselijkheid en emotionele stabiliteit. Verzoeker 4 heeft ‘rood’ gescoord op de onderdelen impulsiviteit en krenking. Verzoeker 5 heeft ‘rood’ gescoord op de onderdelen impulsiviteit, sociale wenselijkheid, medicijnen en psychopathie. Verzoeker 6 heeft ‘rood’ gescoord op de onderdelen impulsiviteit, emotionele stabiliteit, sociale wenselijkheid en psychopathie. De uitslagen van de test vormen de basis voor de aanwezigheid van de twijfel over de psychische gesteldheid dan wel over het al dan niet kunnen toevertrouwen van wapens en of munitie.
3. Verzoekers kunnen zich hier niet in vinden. Op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verweerder, de korpschef van de politie, bevoegd is om de bestreden besluiten te nemen.
6. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de discussie tussen partijen zich toespitst op de vraag of de digitale test met de e-screener een geschikt middel is om over de psychische gesteldheid van verzoekers, dan wel om over het al dan niet kunnen toevertrouwen van vuurwapens en/of munitie, te oordelen.
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:483, over de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid, strekt deze bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Hetzelfde geldt voor de in artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb neergelegde bevoegdheid. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het beschikken over een jachtakte voldoende reden gelegen om een jachtakte in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
8. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of de twijfel van verweerder, aan het verantwoord zijn van het beschikken over een jachtakte, is gebaseerd op een objectief toetsbare motivering.
9. Uit de bestreden besluiten volgt dat de intrekking van de afgegeven jachtakten bij alle verzoekers enkel is gebaseerd op de resultaten van de e-screener, waarbij bij alle verzoekers op twee of meer onderdelen 'rood' werd gescoord. Volgens verweerder is de uitslag van de e-screener een objectief vastgestelde waarde en is dit voldoende om geringe twijfel aan te nemen.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de intrekking enkel op basis van de resultaten van de e-screening geen stand kunnen houden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
11. Allereerst kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer worden gezegd dat de test met behulp van de e-screener als zodanig een valide instrument is. Hoewel de voorzieningenrechter, evenals verweerder, enkel beschikt over de resultaten van de in de onderhavige zaken afgenomen testen, roepen zowel deze resultaten als de wijze waarop deze resultaten zijn verkregen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zodanig veel vragen op, dat niet zonder meer kan worden gezegd dat de test valide is.
11.1
In de eerste plaats is ter zitting gebleken dat meerdere verzoekers ten behoeve van de test voor het eerst in hun leven handelingen met behulp van een computer dienden te verrichten. Naast deze voor hen onbekende 'werkomgeving' werden sommigen van hen tijdens het invullen van de vragen geconfronteerd met voor hen onbekende woorden. Tot slot melden enkele verzoekers dat zij tijdens het beantwoorden van vragen per ongeluk op de computermuis drukten, waardoor - naar bleek - vragen werden beantwoord terwijl dat op dat moment nog helemaal niet de bedoeling was. Er was geen mogelijkheid om dit te corrigeren. De voorzieningenrechter ziet zich met deze gegevens voor vraag gesteld of, gelet op deze aspecten, wel kan worden gesproken van een betrouwbare test.
11.2
In de tweede plaats kunnen noch verweerder, noch verzoekers of hun gemachtigde, noch de voorzieningenrechter zich een oordeel vormen over de wijze waarop de testresultaten zijn verkregen. Onduidelijk is welke vragen zijn gesteld, welke antwoordopties waren er, welke antwoorden zijn gegeven, hoe zijn de onderlinge verbanden tussen de verschillende vragen en antwoorden, hoe moeten de (concluderende) begrippen worden begrepen? Met al deze vragen kan de voorzieningenrechter alleen maar concluderen dat hij niet in staat is vast te stellen of het onderzoek van verweerder, voor zover dit de test betreft in algemene zin zorgvuldig en concludent is.
11.3
In de derde plaats kan ook niet ten aanzien van concrete individuele testresultaten worden gezegd wat daarvan de betekenis is. Zo is het resultaat bij verzoeker 4 dat hij in het verleden krenking heeft ervaren, hetgeen als een risicofactor wordt gezien. Daarbij is niet inzichtelijk in hoeverre deze verstrekkende conclusie een daadwerkelijk actueel risico oplevert. Zo blijkt niet wanneer deze als krenking geduide ervaringen hebben plaatsgevonden, wat de duur van het tijdsverloop sindsdien is geweest en of het tijdsverloop van invloed is geweest. Hetzelfde geldt in de situatie van verzoeker 5, waarin is vastgesteld dat gedurende het afgelopen jaar gebruikte medicatie een risicofactor impliceert. Zo blijkt niet wanneer de medicatie is ingenomen, hoe lang dit heeft geduurd en of deze medicatie ten tijde van de in administratief beroep bestreden besluiten nog steeds werd gebruikt. Ook ten aanzien van de resultaten waar sprake is van kenmerken van psychopathie (verzoekers 5 en 6) (volgens de minister een 'knock-out'-categorie) blijkt niet hoe dit moet worden geduid, zeker niet in het licht van decennialange jachtervaring en het feit dat verzoekers al die tijd niet in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. Kortom, de voorzieningenrechter is van oordeel dat de testresultaten meer vragen oproepen dan dat zij beantwoorden.
12. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de invoering van de e-screener onderdeel is van de wetswijzigingen die in gang zijn gezet in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit. Uit de memorie van toelichting van de Wijziging van de Wwm, de Flora- en faunawet en de Wnb in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Kamerstuk 2015-2016, 34 432, nr. 3) blijkt onder meer het volgende. Een negatieve uitslag van de e-screener leidt niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. “
Er wordt niet voorgesteld dat een negatieve indicatie uit de controle bij de officier van justitie van BOPZ-gegevens of een negatieve uitslag van de e-screener onvermijdelijk leidt tot afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. Of het bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef over de geschiktheid van de betrokkene, waarbij alle informatie wordt gewogen. Ook is het denkbaar dat de aanvrager, in geval van een negatieve uitslag van de e-screener een eigen onderzoek laat verrichten en de conclusie hiervan aan de korpschef overlegt. De korpschef betrekt deze informatie uiteraard bij zijn oordeel over de geschiktheid van betrokkene en zal als hij toch tot de conclusie komt dat de aanvrager een wapen niet kan worden toevertrouwd, moeten motiveren dat het geleverde tegenbewijs niet tot een ander oordeel leidt. Overigens is het ook niet zo dat een positieve uitslag van de e-screener automatisch leidt tot een toewijzing van het verlof.” De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder enkel de resultaten van de
e-screener ten grondslag heeft gelegd aan de bestreden besluiten. Verweerder heeft in het geheel niet andere feiten en omstandigheden, zoals het feit dat verzoekers al jarenlang een jachtakte hebben, een blanco strafblad hebben, geen antecedenten hebben en jaarlijks hebben voldaan aan alle vereisten die zijn gekoppeld aan de jachtakte, ten onrechte niet betrokken bij de bestreden besluiten.
13. Verder betrekt de voorzieningenrechter het beginsel van 'equality of arms' bij zijn oordeel. Het klopt weliswaar dat verzoekers zich in administratief beroep kunnen verweren tegen de testresultaten. Echter, zij hebben geen enkel idee hoe zij zich moeten verweren tegen voor hen volledig abstracte begrippen. Dit klemt te meer nu zij, zoals hiervoor reeds is weergegeven, geen enkel zicht hebben op de materiële invulling van deze abstracte begrippen via de vragen en antwoorden in de e-screener. De minister heeft op 29 oktober 2019 (kenmerk 2732612) een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de “bijstelling uitvoeringspraktijk e-screener”. Op 14 november 2019 heeft de minister de Kamervragen beantwoord. De minister heeft er hier weliswaar op gewezen dat betrokkenen in de zienswijze- en administratief beroepsprocedure bijvoorbeeld een doktersverklaring kunnen overleggen, maar dit zal naar verwachting geen oplossing voor verzoekers zijn. In het geval van het onderdeel medicatie zal het leveren van tegenbewijs geen al te moeilijke weg zijn. De andere begrippen vragen echter nadrukkelijk een meer specialistische deskundigheid, waarbij het de vraag zal zijn of verzoekers in staat zullen zijn tegenbewijs te leveren. De voorzieningenrechter ziet op voorhand reeds problemen. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat verzoeker 5 en 6 naar een psychiater moeten toestappen met de vraag: ‘In een e-screening is geconcludeerd dat ik kenmerken van psychopathie heb, kunt u me vertellen wat daarmee is bedoeld en klopt dat?’. Nog los van de vraag of zij met deze vage en globale vraag zonder eerstelijnsindicatie terecht kunnen bij een psychiater, zal ook deze zich al vrij snel met het probleem geconfronteerd zien dat ook hij niet kan vaststellen waar de testconclusie vandaan komt. Hetzelfde geldt voor begrippen als psychose en suïcidaliteit. De overige begrippen hebben een meer psychologische lading. Echter, ook dit zou betekenen dat verzoekers zich met een niet te beantwoorden vraag tot de psycholoog zouden moeten wenden: ‘De test zeg dat ik sociaal wenselijk antwoord en/of impulsief ben, wat vindt u daarvan en hoe risicovol is dat in het kader van mijn jachtakte?’. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden met de enkel op de e-screening gebaseerde besluiten verzoekers geconfronteerd met conclusies en daaraan verbonden rechtsgevolgen waartegen zij zich nagenoeg niet kunnen verweren, terwijl bij de wijze waarop de besluiten tot stand zijn gekomen, enkel op basis van de e-screening, de nodige, hiervoor genoemde vraagtekens kunnen worden gezet.
14. Ook betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel de positie van verzoekers in vergelijking tot andere houders van een jachtakte. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de bestreden besluiten ook op dit onderdeel geen stand houden. Het wringt zeer als de minister bij het informeren van de Tweede Kamer bij brief van 29 oktober 2019 en bij beantwoording van de Kamervragen op 14 november 2019 voortschrijdend inzicht laat zien en uiteindelijk concludeert dat de besluiten op enkele uitzonderingen na, de 'knock-out'-situaties, niet enkel op de e-screener kunnen worden gebaseerd doch dat verweerder, zoals ook reeds volgde uit de memorie van toelichting (Kamerstuk 2015-2016, 34 432, nr. 3), nadrukkelijk naar diverse andere aspecten moet kijken, zoals antecedenten en referenten en huisbezoeken met kluiscontroles, terwijl verzoekers thans met besluiten worden geconfronteerd die enkel op de testresultaten van de e-screener zijn gebaseerd en toevallig zijn genomen voor de uiteindelijke standpunten van de minister. Daarbij wringt het te meer dat de minister ook aangeeft dat de reeds bestaande verloven de komende twee jaar zullen worden beoordeeld op basis van een nieuwe (uitgebreidere) versie van het zogenaamde WM-32 formulier. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat bestaande houders van jachtakten gedurende twee jaar niet met de e-screener zullen worden geconfronteerd. Daarbij is de voorzieningenrechter uit andere procedures die aanhangig waren gebleken dat verweerder inmiddels alle besluiten, in welke gevallen louter ‘rood’ is gescoord op het gebied van sociale wenselijkheid, heeft ingetrokken. Dit terwijl de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat, wanneer iemand sociaal wenselijke antwoorden geeft, de test onbetrouwbaar zou zijn. Nu de minister kennelijk zelf aanleiding ziet de uitslag van de e-screener niet in alle gevallen te volgen en het instrument de komende twee jaar niet inzet, ziet de voorzieningenrechter niet in, althans niet zonder nadere motivering, waarom de score van verzoekers bij de e-screener zodanig zijn, dat dit zou moeten leiden tot onmiddellijke intrekking van hun jachtakten.
15. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de aard van verweerders besluiten had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat verzoekers tegen de thans bestreden besluiten bedenkingen zou hebben. Het had naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand gelegen dat verweerder op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb verzoekers in de gelegenheid had gesteld hun zienswijze naar voren te brengen alvorens de bestreden besluiten te nemen. Met het nemen van de bestreden besluiten was - gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van de minister – op de besluiten van verzoekers 5 en 6 na, ook geen zodanige spoed gemoeid dat verweerder om die reden niet aan de wettelijke verplichting van artikel 4:8 van de Awb kon voldoen. Vastgesteld wordt dan ook dat de bestreden besluiten I, II, IV en VI zijn genomen in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid van de Awb.
16.Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten moeten worden geschorst.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het administratief beroep. De schorsing van de bestreden besluiten betekent dat de jachtakten weer geldig zijn, dat verzoekers de jachtakte en de wapens, die zij in bewaring hebben gegeven bij verweerder, moeten terugkrijgen.
17. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van de verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 512,- en een wegingsfactor 1,5, omdat het om vier of meer samenhangende zaken gaat).Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het administratief beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 1.044,- (zesmaal € 174,- ) aan verzoekers te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 december 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.