11.3In de derde plaats kan ook niet ten aanzien van concrete individuele testresultaten worden gezegd wat daarvan de betekenis is. Zo is het resultaat bij verzoeker 4 dat hij in het verleden krenking heeft ervaren, hetgeen als een risicofactor wordt gezien. Daarbij is niet inzichtelijk in hoeverre deze verstrekkende conclusie een daadwerkelijk actueel risico oplevert. Zo blijkt niet wanneer deze als krenking geduide ervaringen hebben plaatsgevonden, wat de duur van het tijdsverloop sindsdien is geweest en of het tijdsverloop van invloed is geweest. Hetzelfde geldt in de situatie van verzoeker 5, waarin is vastgesteld dat gedurende het afgelopen jaar gebruikte medicatie een risicofactor impliceert. Zo blijkt niet wanneer de medicatie is ingenomen, hoe lang dit heeft geduurd en of deze medicatie ten tijde van de in administratief beroep bestreden besluiten nog steeds werd gebruikt. Ook ten aanzien van de resultaten waar sprake is van kenmerken van psychopathie (verzoekers 5 en 6) (volgens de minister een 'knock-out'-categorie) blijkt niet hoe dit moet worden geduid, zeker niet in het licht van decennialange jachtervaring en het feit dat verzoekers al die tijd niet in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. Kortom, de voorzieningenrechter is van oordeel dat de testresultaten meer vragen oproepen dan dat zij beantwoorden.
12. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de invoering van de e-screener onderdeel is van de wetswijzigingen die in gang zijn gezet in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit. Uit de memorie van toelichting van de Wijziging van de Wwm, de Flora- en faunawet en de Wnb in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Kamerstuk 2015-2016, 34 432, nr. 3) blijkt onder meer het volgende. Een negatieve uitslag van de e-screener leidt niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. “
Er wordt niet voorgesteld dat een negatieve indicatie uit de controle bij de officier van justitie van BOPZ-gegevens of een negatieve uitslag van de e-screener onvermijdelijk leidt tot afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. Of het bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef over de geschiktheid van de betrokkene, waarbij alle informatie wordt gewogen. Ook is het denkbaar dat de aanvrager, in geval van een negatieve uitslag van de e-screener een eigen onderzoek laat verrichten en de conclusie hiervan aan de korpschef overlegt. De korpschef betrekt deze informatie uiteraard bij zijn oordeel over de geschiktheid van betrokkene en zal als hij toch tot de conclusie komt dat de aanvrager een wapen niet kan worden toevertrouwd, moeten motiveren dat het geleverde tegenbewijs niet tot een ander oordeel leidt. Overigens is het ook niet zo dat een positieve uitslag van de e-screener automatisch leidt tot een toewijzing van het verlof.” De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder enkel de resultaten van de
e-screener ten grondslag heeft gelegd aan de bestreden besluiten. Verweerder heeft in het geheel niet andere feiten en omstandigheden, zoals het feit dat verzoekers al jarenlang een jachtakte hebben, een blanco strafblad hebben, geen antecedenten hebben en jaarlijks hebben voldaan aan alle vereisten die zijn gekoppeld aan de jachtakte, ten onrechte niet betrokken bij de bestreden besluiten.
13. Verder betrekt de voorzieningenrechter het beginsel van 'equality of arms' bij zijn oordeel. Het klopt weliswaar dat verzoekers zich in administratief beroep kunnen verweren tegen de testresultaten. Echter, zij hebben geen enkel idee hoe zij zich moeten verweren tegen voor hen volledig abstracte begrippen. Dit klemt te meer nu zij, zoals hiervoor reeds is weergegeven, geen enkel zicht hebben op de materiële invulling van deze abstracte begrippen via de vragen en antwoorden in de e-screener. De minister heeft op 29 oktober 2019 (kenmerk 2732612) een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de “bijstelling uitvoeringspraktijk e-screener”. Op 14 november 2019 heeft de minister de Kamervragen beantwoord. De minister heeft er hier weliswaar op gewezen dat betrokkenen in de zienswijze- en administratief beroepsprocedure bijvoorbeeld een doktersverklaring kunnen overleggen, maar dit zal naar verwachting geen oplossing voor verzoekers zijn. In het geval van het onderdeel medicatie zal het leveren van tegenbewijs geen al te moeilijke weg zijn. De andere begrippen vragen echter nadrukkelijk een meer specialistische deskundigheid, waarbij het de vraag zal zijn of verzoekers in staat zullen zijn tegenbewijs te leveren. De voorzieningenrechter ziet op voorhand reeds problemen. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat verzoeker 5 en 6 naar een psychiater moeten toestappen met de vraag: ‘In een e-screening is geconcludeerd dat ik kenmerken van psychopathie heb, kunt u me vertellen wat daarmee is bedoeld en klopt dat?’. Nog los van de vraag of zij met deze vage en globale vraag zonder eerstelijnsindicatie terecht kunnen bij een psychiater, zal ook deze zich al vrij snel met het probleem geconfronteerd zien dat ook hij niet kan vaststellen waar de testconclusie vandaan komt. Hetzelfde geldt voor begrippen als psychose en suïcidaliteit. De overige begrippen hebben een meer psychologische lading. Echter, ook dit zou betekenen dat verzoekers zich met een niet te beantwoorden vraag tot de psycholoog zouden moeten wenden: ‘De test zeg dat ik sociaal wenselijk antwoord en/of impulsief ben, wat vindt u daarvan en hoe risicovol is dat in het kader van mijn jachtakte?’. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden met de enkel op de e-screening gebaseerde besluiten verzoekers geconfronteerd met conclusies en daaraan verbonden rechtsgevolgen waartegen zij zich nagenoeg niet kunnen verweren, terwijl bij de wijze waarop de besluiten tot stand zijn gekomen, enkel op basis van de e-screening, de nodige, hiervoor genoemde vraagtekens kunnen worden gezet.
14. Ook betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel de positie van verzoekers in vergelijking tot andere houders van een jachtakte. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de bestreden besluiten ook op dit onderdeel geen stand houden. Het wringt zeer als de minister bij het informeren van de Tweede Kamer bij brief van 29 oktober 2019 en bij beantwoording van de Kamervragen op 14 november 2019 voortschrijdend inzicht laat zien en uiteindelijk concludeert dat de besluiten op enkele uitzonderingen na, de 'knock-out'-situaties, niet enkel op de e-screener kunnen worden gebaseerd doch dat verweerder, zoals ook reeds volgde uit de memorie van toelichting (Kamerstuk 2015-2016, 34 432, nr. 3), nadrukkelijk naar diverse andere aspecten moet kijken, zoals antecedenten en referenten en huisbezoeken met kluiscontroles, terwijl verzoekers thans met besluiten worden geconfronteerd die enkel op de testresultaten van de e-screener zijn gebaseerd en toevallig zijn genomen voor de uiteindelijke standpunten van de minister. Daarbij wringt het te meer dat de minister ook aangeeft dat de reeds bestaande verloven de komende twee jaar zullen worden beoordeeld op basis van een nieuwe (uitgebreidere) versie van het zogenaamde WM-32 formulier. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat bestaande houders van jachtakten gedurende twee jaar niet met de e-screener zullen worden geconfronteerd. Daarbij is de voorzieningenrechter uit andere procedures die aanhangig waren gebleken dat verweerder inmiddels alle besluiten, in welke gevallen louter ‘rood’ is gescoord op het gebied van sociale wenselijkheid, heeft ingetrokken. Dit terwijl de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat, wanneer iemand sociaal wenselijke antwoorden geeft, de test onbetrouwbaar zou zijn. Nu de minister kennelijk zelf aanleiding ziet de uitslag van de e-screener niet in alle gevallen te volgen en het instrument de komende twee jaar niet inzet, ziet de voorzieningenrechter niet in, althans niet zonder nadere motivering, waarom de score van verzoekers bij de e-screener zodanig zijn, dat dit zou moeten leiden tot onmiddellijke intrekking van hun jachtakten.
15. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de aard van verweerders besluiten had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat verzoekers tegen de thans bestreden besluiten bedenkingen zou hebben. Het had naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand gelegen dat verweerder op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb verzoekers in de gelegenheid had gesteld hun zienswijze naar voren te brengen alvorens de bestreden besluiten te nemen. Met het nemen van de bestreden besluiten was - gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van de minister – op de besluiten van verzoekers 5 en 6 na, ook geen zodanige spoed gemoeid dat verweerder om die reden niet aan de wettelijke verplichting van artikel 4:8 van de Awb kon voldoen. Vastgesteld wordt dan ook dat de bestreden besluiten I, II, IV en VI zijn genomen in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid van de Awb.
16.Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten moeten worden geschorst.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het administratief beroep. De schorsing van de bestreden besluiten betekent dat de jachtakten weer geldig zijn, dat verzoekers de jachtakte en de wapens, die zij in bewaring hebben gegeven bij verweerder, moeten terugkrijgen.
17. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van de verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 512,- en een wegingsfactor 1,5, omdat het om vier of meer samenhangende zaken gaat).Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.