ECLI:NL:RBLIM:2019:11057

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
03/149528-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en vernieling in Maastricht

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 juni 2019 in Maastricht twee strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft [slachtoffer 1] bedreigd met een kapot geslagen glas en heeft vernielingen aangericht bij [slachtoffer 2]. Tijdens de zitting op 26 november 2019 zijn de verdachte en zijn raadsman verschenen, en zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de bedreiging en de vernieling bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad [slachtoffer 1] heeft bedreigd en de vernielingen heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is, ondanks zijn geestelijke problemen, en legde een gevangenisstraf op van 162 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/149528-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 3] ,

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 november 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Feit 2:goederen bij [slachtoffer 2] in Maastricht heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en verklaard dat zij zich bedreigd voelde door de verdachte. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van haar echtgenoot [betrokkene] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij verklaren allen dat zij de verdachte op [slachtoffer 1] af zagen rennen met een kapot geslagen glas, waarna de verdachte [slachtoffer 1] vastpakte en met het glas een zwaaibeweging in de richting van haar nek/hals maakte.
Feit 2: De officier van justitie acht de vernieling bewezen op grond van de aangifte die namens [slachtoffer 2] is gedaan, de foto’s van de vernielingen die zich in het dossier bevinden en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de verdachte de persoon is geweest die de vernielingen heeft aangericht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:Voor feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat [slachtoffer 1] niet heeft gezien dat de verdachte op haar af kwam, dat hij glas in zijn hand had en dat hij een zwaaiende beweging in haar richting maakte. Evenmin heeft zij gevoeld dat de verdachte haar vastpakte. Dit betekent dat [slachtoffer 1] ten tijde van de bedreiging niet op de hoogte is geraakt van de bedreiging, zodat niet aan het voor bedreiging vereiste opzet is voldaan.
Feit 2: Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte partieel vrijgesproken moet worden voor het vernielen van twee vazen. Uit het dossier blijkt niet dat vazen kapot zijn gegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 22 juni 2019 ontving de politie een melding om naar de [slachtoffer 2] in [adres 2] in Maastricht te gaan. Daar zou een agressieve man vernielingen hebben aangericht. De politie ging ter plaatse en trof vernielde goederen aan in een opslagruimte. In een andere opslagruimte werd de man aangetroffen, terwijl hij met een schaartje in zijn armen aan het krassen was. De man zei tegen de politie dat hij iemand zou vermoorden en dat de politie hem dan kon doodschieten. Toen de man door ambulancepersoneel mee naar buiten werd genomen, heeft de man zich losgerukt en is hij weggerend in de richting van de [locatie] . De politie is achter de man aangegaan.
Feit 1: bedreiging
Bewijsmiddelen
In de opslagruimte waar de vernielingen waren aangericht, trof de politie een tas aan. In deze tas zat een paspoort, met behulp waarvan de man geïdentificeerd kon worden als zijnde de verdachte. [2]
De verdachte is een terras aan de [locatie] opgerend. Op dat terras zat [slachtoffer 1] . In haar aangifte verklaarde zij dat zij glas hoorde breken en zag dat iemand met een bebloed t-shirt op haar af kwam rennen. Zij heeft zich vervolgens klein gemaakt om zichzelf en het kind waarvan zij zwanger was te beschermen. Zij voelde zich angstig en bedreigd en dacht dat de man haar iets wilde aandoen of gijzelen. Ze had nadien bloed op haar arm. [3] De vriend van [slachtoffer 1] , [betrokkene] , heeft de man uiteindelijk weggeduwd, waarna de politie de man, verdachte, kon aanhouden.
[betrokkene] heeft verklaard dat hij zag dat de man het terras op kwam rennen, een glas kapot sloeg, [slachtoffer 1] vastpakte en dreigde [slachtoffer 1] met het glas in haar hals te steken. [betrokkene] heeft de man vervolgens weggeduwd. [4] Getuige [getuige 1] [5] en verbalisant [verbalisant 1] [6] hebben soortgelijk verklaard als [betrokkene] .
Overweging met betrekking tot het bewijsverweer
Uit het bewijs volgt dat de verdachte een aantal handelingen heeft verricht die aangemerkt kunnen worden als zeer bedreigend. Deze handelingen waren zonder meer geschikt om [slachtoffer 1] de vrees aan te jagen dat zij het leven zou laten.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat (zo begrijpt de rechtbank) [slachtoffer 1] de handelingen van de verdachte niet meegekregen zou hebben en daarom ook niet op de hoogte is geraakt van het bedreigende karakter daarvan. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet alleen is voor een bedreiging niet vereist dat het slachtoffer direct op de hoogte raakt van de bedreiging, maar ook heeft [slachtoffer 1] in de aangifte verklaard dat zij zich bedreigd voelde door de verdachte. Immers, zij heeft verklaard dat iemand met een bebloed t-shirt op haar af kwam rennen. Zij heeft zich vervolgens klein gemaakt om zichzelf en het kind waarvan zij zwanger was te beschermen. Dat [slachtoffer 1] niet heeft gezien dat de verdachte glas in zijn hand had en misschien niet heeft gevoeld dat de verdachte haar vast heeft gepakt, leidt niet tot de conclusie dat zij zich niet bedreigd gevoeld kan hebben.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 1 op alle onderdelen bewezen.
Feit 2: vernieling
Overweging met betrekking tot het bewijsverweer
Namens [slachtoffer 2] in Maastricht is aangifte gedaan van vernieling. [7] De politieagenten die naar aanleiding van de melding ter plaatse kwamen, hebben verklaard dat goederen vernield en omgegooid waren in de ruimte waar de verdachte zich had opgehouden. [8] [getuige 2] , medewerker bij [slachtoffer 2] in Maastricht, heeft verklaard dat zij flink kabaal hoorde toen de verdachte zich in deze ruimte bevond. [9] De schade bestaat uit twee metalen rekken die verbogen zijn, stangen van de rekken die losgebroken zijn, twee vazen uit de rekken, en vloeren en muren zijn besmeurd met bloed. [10]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling van twee vazen niet bewezen kan worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de aangifte wordt immers aangegeven dat de schade onder andere bestaat uit de vernieling van twee vazen die in de rekken stonden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 22 juni 2019 in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- met een kapot geslagen glas of glazen flesje in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en
- met dat kapot geslagen glas of glazen flesje een zwaaibeweging te maken in de richting van de hals en nek van die [slachtoffer 1] ;
2.
op 22 juni 2019 in de gemeente Maastricht, opzettelijk en wederrechtelijk metalen rekken, stangen en twee vazen toebehorend aan [slachtoffer 2] heeft vernield en vloeren en muren, toebehorend aan [slachtoffer 2] , onbruikbaar heeft gemaakt.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft over de geestvermogens van de verdachte op
26 september 2019 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van dit rapport niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De gedragsdeskundige heeft beschreven dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis door het gebruik van methamfetamine, een ernstige stoornis in het gebruik van methamfetamine en een posttraumatische stress-stoornis. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was de verdachte ook psychotisch en had hij achtervolgingswaandenkbeelden en hallucinaties. De gedragsdeskundige adviseert de rechtbank om de feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal dat advies volgen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het al ondergane voorarrest, zijnde 102 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geëist met een proeftijd van 2 maanden en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten en de grote gevoelens van onveiligheid die deze feiten opleveren. Voorts heeft de officier van justitie meegewogen dat de verdachte onder invloed van drugs verkeerde terwijl hij al eerder drugspsychoses had gehad. Aan de andere kant heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de verdachte geen strafblad heeft, een laag inkomen heeft en probeert van de drugs af te blijven. De officier van justitie heeft ook de inhoud van het psychologisch rapport en het reclasseringsadvies meegewogen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd en aangegeven dat hij zich wel kan vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is de [slachtoffer 2] in Maastricht in gerend en heeft daar, in een door drugs veroorzaakte waan dat hij werd achtervolgd en zich in veiligheid moest brengen, verschillende vernielingen aangericht. Vervolgens heeft hij zich aan de politie onttrokken en is hij een vol terras opgerend. Op dat terras heeft hij een willekeurig slachtoffer, de zwangere [slachtoffer 1] , vastgepakt en bedreigd met een stuk glas. Dit is een heftige bedreiging, waarmee hij ernstig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van [slachtoffer 1] . Ook heeft de verdachte veel angst bezorgd aan mensen die nietsvermoedend aan het werk waren of genoten van een dagje Maastricht. Het handelen van de verdachte zorgt ook voor grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Deze gevoelens kunnen nog lange tijd impact hebben op de betrokkenen. Hier houdt de rechtbank rekening mee.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Oriëntatiepunt voor bedreiging met het tonen van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp is een taakstraf voor de duur van 60 uren. Er zijn geen oriëntatiepunten voor beschadiging of vernieling. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie gaan voor dit soort feiten uit van een geldboete wanneer geen sprake is van recidive. Gelet op de ernst van de feiten en de combinatie van de gepleegde feiten, vindt de rechtbank een geldboete of taakstraf in deze zaak echter niet (meer) aan de orde.
De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat de verdachte geen strafblad heeft.
De rechtbank heeft gekeken naar het reclasseringsadvies van 10 oktober 2019 en naar het psychiatrisch rapport dat op 26 september 2019 over de verdachte is opgemaakt. De reclassering adviseert een straf met bijzondere voorwaarden die ook in België uitgevoerd kunnen worden en die erop gericht zijn om de kans op recidive te verminderen en de leefomstandigheden van de verdachte te verbeteren.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Ook de rechtbank is van oordeel dat bij het handelen van de verdachte niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft al een hele tijd in voorarrest gezeten, namelijk 102 dagen, en de rechtbank ziet geen reden om de verdachte nu terug te sturen naar de gevangenis. Daarom wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 102 dagen opgelegd.
Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen passend. Door ook een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd. De uitvoering van deze voorwaarden kan aan België worden overgedragen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 600,00 aan immateriële schadevergoeding ter zake van feit 1. [slachtoffer 1] is als gevolg van het feit een week arbeidsongeschikt geweest, is verwezen naar een psychotherapeut, heeft last van angstaanvallen, slaapproblemen en gevoelens van onveiligheid.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van oordeel dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat hij vrijspraak bepleit ter zake van feit 1. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Slechts in een beperkt aantal gevallen biedt de wet de mogelijkheid tot toekenning van immateriële schadevergoeding, van smartengeld. Een veroordeling tot betaling van immateriële schadevergoeding is op zijn plaats als een dader het oogmerk had om immateriële schade te veroorzaken. Daarvan is slechts zelden aantoonbaar sprake (in het strafrecht). Dat de verdachte in deze zaak het oogmerk had om schade te veroorzaken bij [slachtoffer 1] , is door de benadeelde partij niet als grondslag van de vordering aangevoerd.
Een slachtoffer kan verder aanspraak maken op smartengeld als hij fysiek letsel heeft opgelopen of aangetast is in zijn eer en goede naam. De vordering van [slachtoffer 1] is hierop niet gebaseerd. Deze is gebaseerd op een restcategorie: aantasting van de persoon op andere wijze. Hoewel dit taalkundig een open term betreft, heeft de wetgever een restrictief stelsel willen geven. Van aantasting op andere wijze kan sprake zijn als iemand psychisch letsel heeft gekregen door het strafbare feit of in ernstige mate in zijn persoonlijke levenssfeer is aangetast.
Voor het aannemen van psychisch letsel is vereist dat degene die zich hierop beroept voldoende concrete gegevens aanvoert waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven vastgesteld kunnen worden. [slachtoffer 1] verwijst enkel naar een verwijsbrief voor psychotherapie, maar een verwijsbrief is geen diagnose van een deskundige dat psychisch letsel is ontstaan, zodat [slachtoffer 1] onvoldoende heeft aangevoerd om psychisch letsel te kunnen aannemen.
[slachtoffer 1] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat zij in ernstige mate in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. Een dergelijke aantasting moet namelijk met concrete gegevens onderbouwd worden. Een onderbouwing in algemene zin is onvoldoende: angstaanvallen, slaapproblemen, gevoelens van onveiligheid en andere vervelende gevolgen, hoe naar ook voor het slachtoffer, vormen onvoldoende grond om in aanmerking te komen voor smartengeld. De aard en de ernst van de bedreiging door de verdachte zijn ook niet dusdanig dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat hieruit een aantasting in de persoon kan worden afgeleid.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schadevergoeding niet onder het bereik van artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. [slachtoffer 1] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijk opgelegde deel van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a. De veroordeeld moet zich (blijven) melden bij de reclassering zo frequent als reclassering gedurende deze periode nodig acht;
b. De veroordeelde is verplicht om zich voor zijn verslavings- en psychische problematiek te laten diagnosticeren en behandelen in een intramurale (of forensische) inrichting. Deze behandeling duurt maximaal 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
c. De veroordeelde is verplicht om zich aansluitend te laten behandelen bij een Forensische Polikliniek of een Polikliniek van de GGZ.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 juni 2019 in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een kapot geslagen glas en/of glazen flesje in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of
- met dat kapot geslagen glas en/of glazen flesje een (zwaai)beweging te maken in de richting van de hals en/of nek van die [slachtoffer 1] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 22 juni 2019 in de gemeente Maastricht, opzettelijk en wederrechtelijk metalen rekken en/of stangen, twee vazen, vloeren en/of muren, althans een magazijnruimte, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid West, afdeling recherche, proces-verbaalnummer 2019096186, gesloten d.d. 24 juni 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 89.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 68.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , dossierpagina 55 en 56.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige W.S. [betrokkene] , dossierpagina 61 en 62.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige M. [getuige 1] , dossierpagina 66 en 66.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 76.
7.Het proces-verbaal van aangifte namens [slachtoffer 2] , dossierpagina 44 en 45.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 67.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , dossierpagina 59.
10.Het proces-verbaal van aangifte namens [slachtoffer 2] , dossierpagina 45.