ECLI:NL:RBLIM:2019:11040

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
C/03/271423 / KG ZA 19-541
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van executoriale verkoop van woning door de Ontvanger der Belastingen afgewezen

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Limburg in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], tegen de Ontvanger der Belastingen. Eisers, die gezamenlijk eigenaar zijn van een woning en een fysiotherapiepraktijk, vorderden dat de Ontvanger zijn executiemaatregelen zou staken. De Ontvanger had als tweede hypotheekhouder aangekondigd de woning executoriaal te verkopen, maar de eerste hypotheekhouder, De Volksbank, had de executie overgenomen. De rechtbank oordeelde dat de vordering zich richtte tegen de verkeerde partij, aangezien de executie door De Volksbank werd uitgevoerd. Daarnaast werd de inboedel van de fysiotherapiepraktijk niet aangemerkt als 'gereedschappen van ambachtslieden' waarop geen beslag mocht worden gelegd. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/271423 / KG ZA 19-541
Vonnis in kort geding van 9 december 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en

2.[eiseres sub 2] ,

beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera;
tegen
DE ONTVANGER DER BELASTINGEN,
BELASTINGDIENST LIMBURG, KANTOOR MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door mr. J. Bremer-Rozenboom.
Eisers zullen en hierna gezamenlijk [eisers] genoemd worden en gedaagde zal
de Ontvanger genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 18;
  • de brief van 28 november 2019 van [eisers] met de producties 19 en 20;
  • de brief van 3 december 2019 van [eisers] met de producties 21 tot en met 22c;
  • de brief van 4 december 2019 van de Ontvanger met producties 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling op 5 december 2019;
  • de pleitnota van de Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] , te [woonplaats] , kadastraal bekend [kadasternummer] . Van die woning maakt deel uit een praktijkruimte, waarin de heer [eiser sub 1] (verder te noemen: [eiser sub 1] ) een fysiotherapiepraktijk uitoefent.
2.2.
Onbetwist staat vast dat [eiser sub 1] een belastingschuld heeft die, inclusief rente, per 5 december 2019 € 90.097,21 bedraagt en dat zijn echtgenote, mevrouw [eiseres sub 2] (verder te noemen: [eiseres sub 2] ), een belastingschuld heeft die per die datum, eveneens inclusief rente, € 50.071,-- bedraagt.
2.3.
Aanvankelijk heeft de Ontvanger voor de belastingvorderingen executoriaal beslag gelegd op de woning en de daarbij behorende praktijkruimte.
2.4.
In ruil voor opheffing van het eerdere door de Ontvanger gelegde executoriale beslag op de woning van [eisers] , hebben [eisers] ten behoeve van de Ontvanger bij notariële akte van 15 februari 2018 een recht van tweede hypotheek gevestigd op hun woning. Dat hypotheekrecht is verleend voor een bedrag van € 155.250,--.
2.5.
[eisers] hadden bij notariële akte van 26 april 2004 al een recht van (eerste) hypotheek gevestigd ten behoeve van de SNS Bank N.V. (thans geheten De Volksbank), zulks voor een bedrag van € 400.000,--.
2.6.
De Ontvanger heeft op 21 juli 2017 executoriaal beslag gelegd op de inboedel van de praktijk van [eiser sub 1] .
2.7.
De executoriale verkoop van de inboedel van de praktijk van [eiser sub 1] was voorzien voor 9 december 2019 om 10.00 uur. De executoriale verkoop van de woning annex praktijk was oorspronkelijk voorzien voor 16 januari 2020 te 13.30 uur.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 20 november 2019 (betekend aan de Ontvanger) heeft De Volksbank de Ontvanger aangezegd dat zij de executoriale verkoop van de woning van [eisers] wenst over te nemen, om daarmee te komen tot verhaal van hetgeen [eisers] aan De Volksbank zijn verschuldigd, tot zekerheid waarvan het eerste hypotheekrecht is verstrekt. Volgens het exploot bedraagt de vordering van De Volksbank op [eisers] € 296.225,-- in hoofdsom.
2.9.
[eisers] hebben een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman ten aanzien van de voorgenomen executoriale verkoop van de praktijkinboedel. Naar aanleiding van deze klacht heeft de Ontvanger besloten de executie van de roerende zaken op 9 december 2019 geen doorgang te laten vinden en de executie daarvan aan te houden totdat de Nationale Ombudsman uitspraak heeft gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] stellen dat de Ontvanger misbruik van zijn bevoegdheid maakt door tot executie van de onroerende zaak en de roerende zaken over te gaan. Zij voeren daartoe aan dat geen sprake is van onwil om de belastingschulden te betalen, maar van onvermogen. Zij stellen maandelijks € 2.249,-- plus € 650,--, alsmede een variabel bedrag af te lossen. De huidige bedragen kunnen volgens hen alleen maar worden afgelost zolang [eiser sub 1] de praktijk kan voortzetten. Bij de executoriale verkopen verliest [eiser sub 1] immers de apparatuur en de praktijkruimte voor de uitoefening van zijn fysiotherapiepraktijk.
3.2.
Met de opbrengst van de executoriale verkopen kan de belastingschuld ook niet worden voldaan, zo stellen [eisers] De praktijkinboedel is zo goed als afgeschreven en heeft een minimale waarde voor derden. De woning staat, wegens gebrek aan interesse, reeds lang te koop. In verband daarmee is de vraagprijs al zodanig verlaagd dat verdere verlaging tot gevolg heeft dat daarmee alleen de vordering van De Volksbank, als eerste hypotheekhouder, kan worden voldaan en dat er niets meer overschiet om de vordering van
de Ontvanger (gedeeltelijk) te kunnen aflossen.
3.3.
[eisers] vorderen op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter
de Ontvanger:
gebiedt om zijn executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden, zoals de door de Ontvanger aangekondigde executieverkoop van de inboedel op negen december tweeduizend negentien om 10:00 uur bij deurwaardersexploot van tweeëntwintig oktober 2019 aangezegd en de executoriale verkoop van de woning op zestien januari tweeduizend twintig om 13:30 uur aangezegd per brief van eenendertig oktober tweeduizend negentien en deurwaardersexploot van zes november tweeduizend negentien;
de Ontvanger veroordeelt in de proceskosten van deze procedure en de buitengerechtelijke kosten, te begroten volgens de staffel BIK en te vermeerderen met de nakosten ad € 131,-- zonder betekening, dan wel € 199,-- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis. Mocht betaling hiervan niet uiterlijk binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis plaatsvinden, dien voornoemde (na)kosten te worden vermeerderd met de wettelijke rente sedert deze termijn tot en met de dag der algehele voldoening.
3.4.
De Ontvanger voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de onroerende zaak

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering, in zoverre deze betrekking heeft op de executoriale verkoop van de woning, zich richt tegen de verkeerde partij. Immers, met de betekening van het deurwaardersexploot van 20 november 2019 door
De Volksbank aan de Ontvanger, is de executoriale verkoop van de woning overgenomen door De Volksbank (zie artikel 544 lid 3 Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 509 lid 1 Rv geschiedt de verdere executie door de overnemende hypotheekhouder (lees: De Volksbank) en dus niet door de Ontvanger.
4.2.
Aan dat oordeel kan niet afdoen dat volgens [eisers] De Volksbank zelf geen aanleiding ziet om tot een executoriale verkoop over te gaan, maar enkel de executoriale verkoop heeft overgenomen van de Ontvanger omdat zij daartoe, naar [eisers] stelt, op grond van de toepasselijke algemene (bank)voorwaarden gehouden zou zijn als gevolg van het voornemen van de Ontvanger om tot executie over te gaan.
4.3.
Wat ook de aanleiding voor De Volksbank is geweest om de executoriale verkoop van de Ontvanger over te nemen, feit is dat De Volksbank de executie heeft overgenomen en dat op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen De Volksbank thans als executerende partij heeft te gelden.
Ten aanzien van de roerende zaken
4.4.
[eisers] hebben op dit moment bij deze vordering geen spoedeisend belang. [eisers] hebben immers niet betwist de stelling van de Ontvanger dat het nog wel enige tijd zal duren voordat de Nationale Ombudsman uitspraak heeft gedaan naar aanleiding van de klacht van [eisers] over het executoriale beslag op de inboedel, en de Ontvanger op grond daarvan op korte termijn geen nieuwe executiedatum kan vaststellen. Bovendien heeft de Ontvanger kenbaar gemaakt dat hij niet tot executie van deze zaken zal overgaan totdat de Nationale Ombudsman uitspraak heeft gedaan.
4.5.
Ook indien er op dit moment wel een spoedeisend belang bij deze vordering zou zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze vordering niet kan slagen.
4.6.
Hetgeen partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of op de inboedel van de praktijk executoriaal beslag mocht worden gelegd, gelet op het bepaalde in artikel 447 Rv. Dat artikel bepaalt onder 2 immers dat geen beslag, uit welken hoofde dan ook, mag worden gedaan “op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende.”
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beslagen inboedel, die de inrichting van een praktijk voor de uitoefening van een fysiotherapiepraktijk omvat, niet valt onder “de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende”, als bedoeld in het onderdeel van voormeld artikel. De aard van het door [eiser sub 1] uitgeoefende beroep toont immers gelijkenis met dat van een gynaecoloog, op wiens apparatuur beslag was gelegd, ten aanzien waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 14 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0283 heeft geoordeeld. Hetgeen de Hoge Raad in dat arrest heeft overwogen, komt er op neer dat de omschrijving “ambachtslieden en werklieden” beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat daaronder slechts zij vallen die voor hun levensonderhoud van hun lichamelijke arbeid afhankelijk zijn en derhalve door uitwinning van hun gereedschap gevaar zouden lopen niet meer in dit levensonderhoud te kunnen voorzien. Daaronder valt, gelet op zijn opleiding en maatschappelijke mogelijkheden, niet ook het geval van een arts die zich erop beroept dat hij zijn apparatuur nodig heeft om zich inkomsten uit zijn praktijk te kunnen blijven verwerven.
4.8.
Naar analogie van voormeld arrest is de voorzieningenrechter van oordeel dat de inboedel van de fysiotherapiepraktijk van [eiser sub 1] niet valt onder de in de artikel 447 onder 2 Rv bedoelde gereedschappen waarop geen beslag mag worden gelegd. Van belang is voorts dat [eiser sub 1] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en hij derhalve voor zijn levensonderhoud niet meer is aangewezen op de inkomsten uit zijn praktijk.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
4.10.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 639,00;
- salaris vertegenwoordiger van De Ontvanger €
490,00;
totaal € 1.129,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op
heden begroot op € 1.129,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT