ECLI:NL:RBLIM:2019:1103

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/03/258800 / JE RK 18-2841 en C/03/259196 / JE RK 19-50
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling en afwijzing gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 januari 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2001, en het verzoek om gesloten jeugdhulp. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige tot aan zijn meerderjarigheid, met zorgen over zijn ontwikkeling en veiligheid. De minderjarige verblijft in een leefgroep en heeft te maken met ernstige problemen, waaronder schoolverzuim, gedragsproblemen en ongezonde contacten. De moeder van de minderjarige is psychisch kwetsbaar en niet in staat om de nodige zorg te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de hulp die nodig is niet door de moeder wordt geaccepteerd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen tot 5 november 2019, maar het verzoek om gesloten jeugdhulp is afgewezen. Dit omdat de instemming van de gedragswetenschapper niet voldeed aan de wettelijke eisen, aangezien hij de minderjarige niet kort tevoren had onderzocht. De kinderrechter heeft benadrukt dat de minderjarige kwetsbaar is en dat een gesloten plaatsing mogelijk traumatiserend kan zijn. Er zijn mogelijkheden voor vrijwillige hulpverlening onderzocht, waarbij de minderjarige in een beschermde omgeving kan worden opgevangen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/258800 / JE RK 18-2841 en C/03/259196 / JE RK 19-50
datum uitspraak: 16 januari 2019

beschikking ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost Nederland,

hierna te noemen de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende

[minderjarige], geboren op [2001] te [geboorteplaats],

hierna te noemen [minderjarige],
advocaat mr. J.L.M. Martens, kantoorhoudend te Heerlen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1],

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats], [gemeente],

[belanghebbende 2],

hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres in het buitenland.
de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 24 december 2018, ingekomen bij de griffie op
27 december 2018;
- door de raad ingediende e-mailberichten, ingekomen bij de rechtbank op 11 januari 2019;
- de verklaring d.d. 9 januari 2019 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper, ingekomen bij de rechtbank op 14 januari 2019.
Op 14 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige], bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader.

De feiten

[minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De moeder en de vader hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag maar de vader is de facto al jaren uit beeld en verblijft vermoedelijk in [land].
[minderjarige] verblijft in het kader van de VOTS en machtiging uithuisplaatsing in een leefgroep bij [instelling] in [vestigingsplaats].
Bij beschikking van 18 oktober 2018 van de kinderrechter bij deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 17 januari 2019 en is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 17 oktober 2018 voor de duur van vier weken.
Bij beschikking van 26 oktober 2018 is door de kinderrechter bij de rechtbank Limburg machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 november 2018 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, aldus tot 17 januari 2019.

Het verzoek

De raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot 5 november 2019. Tevens wordt door de raad een machtiging verzocht om [minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van vier maanden. Verder is verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Aan zijn verzoek heeft de raad het navolgende ten grondslag gelegd.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn gelegen in zijn persoon met beperkte cognitieve vermogens en zijn persoonlijk functioneren alsook de zorgen en signalen omtrent zijn langdurig schoolverzuim, zijn verstoorde dag- en nachtritme, zijn zelfbepalendheid richting de moeder en opstandig gedrag thuis, het gebruik van (soft)drugs, de signalen over ongezonde contacten met oudere mannen en zijn kwetsbaarheid voor (sexueel) misbruik.
Gesloten jeugdhulp is noodzakelijk omdat [minderjarige] zich onttrekt aan de hulpverlening door weg te lopen. Het ontbreekt hem aan zelfreflectie en als hij hierop aangesproken wordt legt hij de verantwoordelijkheid bij de moeder of de hulpverlening. [minderjarige] overziet hierbij niet de consequenties van zijn handelen en zet zijn uitspraken om in daden. Omdat zijn veiligheid in het gedrang komt en er thuis geen stabiele houvast geboden kan worden, [minderjarige] blijft afspraken met oudere mannen maken, er zijn gedragsproblemen, hij blijft drugs gebruiken en zijn functioneren in de goep is de laatste tijd fors verslechterd, is het in zijn belang dat hij tegen zichzelf beschermd wordt.
De moeder kampt met persoonlijke problematiek. Zij is onvoldoende bereid en in staat om de bedreigingen bij [minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Ze staat ambivalent in de hulpverlening ook voor haarzelf. Op momenten dat de moeder het niet meer aan kan dreigt zij met suïcide of vertrekt zij thuis en laat zij [minderjarige] alleen achter. De moeder is thans onder behandeling van GGZ Zuyderland. Zij komt afspraken met hulpverlening vaak niet na. Zij kan, vanuit haar geloof en cultuur, niet accepteren dat [minderjarige] mogelijk transgender is.
Ter zitting heeft de raad zijn verzoek gehandhaafd. Er was aanvankelijk verschil in visie tussen de raad en de gedragswetenschapper die zijn instemming niet wilde geven voor de gesloten jeugdhulp. Doordat [minderjarige] in het afgelopen weekend is weggelopen, in ieder geval niet tijdig op de groep in [vestigingsplaats] is teruggekeerd, heeft de gedragswetenschapper, na verkregen informatie van de GI, alsnog zijn instemming verleend. De raad is niet bekend of de gedragsdeskundige met [minderjarige] gesproken heeft. De zorgen over [minderjarige] zijn versterkt door dit wegloopgedrag omdat hij zich daardoor niet alleen onttrokken heeft aan de zorg, maar ook de afspraken met de groep niet is nagekomen.
Door zijn voorgeschiedenis, waarin hij contact heeft gehad met oudere mannen, is het voor de groepsleiding niet goed mogelijk hem te controleren wat hij doet als hij niet op de groep is. Hoewel [minderjarige] aangeeft bij de moeder te verblijven zijn daar twijfels over. De raad heeft in de afgelopen twee maanden onderzoek verricht. Zijn situatie is heel complex en [minderjarige] is door zijn problematiek kwetsbaar en beïnvloedbaar. Hij is actief op datingssites en heeft ongezonde contacten met oudere mannen. Doordat hij zich aan de zorg (blijft) onttrek(t)(ken) groeit hij op in een pedagogisch onveilige situatie en daarom is een gesloten plek voor hem nodig. [minderjarige] is ruim 17 jaar oud en er zal nu een duidelijk en een strak plan moeten komen om te voorkomen dat hij na zijn meerderjarigheid nog steeds met deze problemen worstelt. Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp acht de raad, gezien de ontwikkelingen in het afgelopen weekend en de eerdere zorgen, niet toereikend en zal niet gaan werken omdat [minderjarige] zich niet aan de afspraken houdt.

Het standpunt van belanghebbenden

De GI heeft aan het begin van de zitting alsnog een op 14 januari 2019 gegeven instemmende verklaring van de gedragswetenschapper overgelegd. Aanvullend heeft de GI verklaard dat de gedragsdeskundige instemt met een verblijf van [minderjarige] bij Almata (in een meidengroep) omdat dit de enige instantie is welke op korte termijn mogelijkheden heeft om [minderjarige] die hulp te bieden die hij, gelet op zijn specifieke problematiek, nodig heeft. Deze informatie is van invloed geweest op de visie van de gedragswetenschapper. Wat daarin verder meespeelt, is dat de moeder niet betrouwbaar is en er niet is voor [minderjarige]. De grootste zorg bij de GI is een zekere drang die [minderjarige] naar vrijheid heeft. Hij heeft moeite met het opleggen van regels waar hij zich aan heeft te houden. Tussen [minderjarige] en de moeder is er sprake van een patroon van aantrekken/afstoten. De moeder geeft zorgelijke signalen over [minderjarige] af, die [minderjarige] bestrijdt, maar [minderjarige] kan enkel geholpen worden als hij eerlijk is. Voor hem is het heel lastig omdat hij altijd afgewezen is door zijn genderproblematiek. Door de GI is gezocht naar een voor [minderjarige] geschikte plek. Dat is lastig gezien zijn lage IQ, zijn complexe problematiek en het onderzoek dat ten behoeve van een diagnose stelling nodig is. Hoewel ook bekeken is of middels een BOPZ maatregel een benodigd onderzoek kan plaatsvinden zal dat niet voldoende zijn omdat [minderjarige] de drang naar vrijheid blijft houden. De zorgen over [minderjarige] deelt de GI met de raad. De tijd tot aan zijn meerderjarigheid is nog maar heel kort en daarom gaat de voorkeur van de GI uit naar een plek binnen Almata waar binnen drie maanden duidelijkheid kan komen over zijn diagnose en de benodigde hulpverlening indien hij daar gesloten geplaatst wordt. De GI sluit zich aan bij de visie van de advocaat dat [minderjarige] niet het slachtoffer moet zijn wat hij helaas wel al is doordat de afgelopen jaren weinig voor hem is bereikt.
De moeder is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
De vader is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
De kinderrechter heeft, buiten aanwezigheid van de raad en de GI, maar in aanwezigheid van de advocaat, een gesprek met [minderjarige] gevoerd.
Ter zitting heeft de kinderrechter een weergave van dit gesprek aan de raad en de GI voorgehouden waarop zij hebben kunnen reageren.
Volgens [minderjarige] hoeft niemand zich zorgen over hem te maken. Hij is vanwege zijn geaardheid op school veel gepest. Toen school zich zorgen begon te maken nadat andere leerlingen verhalen over hem gingen vertellen, heeft [minderjarige] uiteindelijk besloten niet meer naar school te gaan. Vervolgens is de leerplichtambtenaar ingeschakeld en heeft [minderjarige] deze problemen gekregen. Hij gaat nu al geruime tijd niet meer naar school. Hij ontkent dat hij zich zou aanbieden op een datingsite, ongezonde contacten heeft met oudere mannen en daarvoor geld ontvangt. Zijn moeder en leerlingen van school hebben deze verhalen de wereld in geholpen. Zijn moeder heeft dat gedaan om hem zwart te maken omdat zij zijn geaardheid vanwege haar geloof en cultuur, niet kan accepteren. Daarom wil zij niet dat [minderjarige] thuis komt en zegt zij veel negatieve dingen over [minderjarige] die niet kloppen. [minderjarige] erkent wel dat hij een foto van zichzelf met broekje aan naar zijn vriendje (van destijds) heeft gestuurd maar niet dat hij zijn lichaam voor geld verkoopt. [minderjarige] kan niet naar huis omdat het daar niet goed gaat. Zijn doel is begeleid kamertrainen om zelfstandig te kunnen wonen en werken aan zijn toekomst als bejaardenverzorger waar hij een opleiding voor wil volgen.
De advocaat heeft namens [minderjarige] aangevoerd het jammer te vinden dat de informatie die de GI ter zitting naar voren heeft gebracht niet vermeld is in het verzoek. Het is nog steeds onduidelijk welke richting het met [minderjarige] uit moet. Er moet diagnostisch onderzoek plaatsvinden maar de vraag is of dat in een gesloten setting moet gebeuren temeer nu in de aanvankelijke niet instemmende verklaring van de gedragswetenschapper is aangegeven dat een gesloten plaatsing vanwege de problematiek van [minderjarige] geen goede optie is. Dit blijkt ook uit de beschikking van de kinderrechter van 26 oktober 2018 waar de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat [minderjarige] absoluut geen kind is dat in de gesloten jeugdhulp thuishoort. De gedragswetenschapper worstelt hier ook mee gezien zijn negatieve instemming die later, onder druk van een mogelijke plaatsing binnen Almata en een voorval dat in het afgelopen weekend heeft plaatsgevonden, alsnog is omgezet naar een instemmende verklaring. [minderjarige] is hierbij niet meer gehoord door de gedragswetenschapper terwijl hij wel bereikbaar was. [minderjarige] hoort niet thuis in de gesloten jeugdhulp, maar ook niet in de groep waar hij nu verblijft. [minderjarige] wil naar huis maar daar is hij niet welkom. Het gezin is al sinds 2014 in beeld en inmiddels zijn enkele jaren verstreken zonder dat er echt iets voor [minderjarige] is gebeurd. Dat de hulp voor [minderjarige] nu (te) laat komt kan niet bij hem gelegd worden of in zijn nadeel uitpakken. Sinds de spoedmaatregel is verleend is niet middels een onderzoek gekeken wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] is in het weekend (zondagavond) thuisgebleven en heeft dit gecommuniceerd met de groep. De groepsleiding ging daarmee akkoord. [minderjarige] wil de hulp van de GI blijven ontvangen omdat hij steun van de gezinsvoogdijwerker ervaart, maar hij kan niet instemmen met een gesloten uithuisplaatsing. [minderjarige] kan niet thuis verblijven maar moet wel een plek hebben waar hij kan zijn. Nu mag niet aan de noodrem getrokken worden omdat het niet goed geregeld is.

De beoordeling

Rechtsmacht
Deze zaak heeft een internationaal karakter aangezien de vader de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn inzake de verzoeken van de raad, die zijn te duiden als betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak door de raad bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Op grond van de beschikbare informatie stelt de kinderrechter vast dat [minderjarige] op het tijdstip van het indienen van het inleidende verzoek, zijn gewone verblijfplaats heeft in [woonplaats], [gemeente]. Daarmee komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de bevoegde rechter zijn interne recht toe. Dit betekent dat de kinderrechter in de onderhavige zaak het Nederlandse recht toepast.
Ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Met de raad acht de kinderrechter voldoende aannemelijk dat een combinatie van factoren gelegen in de persoon van zowel [minderjarige] als zijn moeder ertoe leiden dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de hulp die nodig is om aan die bedreiging een einde te maken vooralsnog niet door zowel [minderjarige] als zijn moeder worden geaccepteerd.
[minderjarige] is een kwetsbare jongen en zijn kwetsbaarheid is gelegen in zijn lage IQ, zijn beperkte cognitieve vermogens, het worstelen met zijn geaardheid, zijn langdurig schoolverzuim, langdurig ontbreken van een dagbesteding met het oog op zijn toekomst, aantrekken-afstoten tussen hem en zijn moeder, het niet accepteren van het gezag van zijn moeder, het niet accepteren door zijn moeder van zijn gender-zijn en het binnen zijn cultuur/familie niet accepteren van zijn gender-zijn, zijn opstandig en zelfbepalende gedrag, zowel thuis bij zijn moeder als in de groep te [vestigingsplaats]. Verder speelt bij die ernstige ontwikkelingsbedreiging de opstelling van de moeder naar [minderjarige] en het feit dat zij zelf met psychische problematiek worstelt en ambivalent is naar hulpverlening toe en het niet bij machte zijn om haar gezag naar [minderjarige] uit te oefenen en om aan te sluiten bij de persoon van haar zoon [minderjarige]. De voor [minderjarige] benodigde hulp is door de moeder niet geregeld en wordt door haar ook niet of onvoldoende geaccepteerd. Er ontbreekt een grondig onderzoek bij en diagnose ten behoeve van [minderjarige] en daarmee ontbreekt voor hem de benodigde hulp die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen.
Tekenend is voor de opstelling van de moeder dat zij niet met [minderjarige] naar de zitting is gekomen om haar zorgen over [minderjarige] met de kinderrechter te delen en [minderjarige] te ondersteunen omdat hij haar steun als moeder hard nodig heeft. Van een gezaghebbende moeder mag, ook al worstelt zij met de keuzes van haar zoon [minderjarige], worden verwacht dat zij zich daarin tijdens de ondertoezichtstelling anders gaat opstellen omdat zij anders het contact en de aansluiting bij haar zoon gaat verliezen.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen tot aan zijn meerderjarigheid, aangezien deze termijn, gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige], gerechtvaardigd wordt geacht.
Hierbij tekent de kinderrechter aan dat er vooralsnog niet van kan worden uitgegaan dat [minderjarige] zorgelijke contacten heeft met oudere mannen en/of actief is op datingsites en/of dat er sprake is van prostitutie door [minderjarige] en/of het door hem ontvangen van bedragen en/of goederen door onbekende derden voor onbekende contacten met die derden. De daartoe beschikbare informatie komt in feite, zoals ook door de advocaat van [minderjarige] is aangegeven, van zijn moeder en [minderjarige] heeft die informatie gemotiveerd betwist. De kinderrechter heeft over deze informatie met de moeder geen gesprek kunnen voeren en daarmee niet kunnen toetsen, door [minderjarige] met de reactie van zijn moeder te confronteren, of de zeer zorgelijke informatie van zijn moeder aannemelijk is. Nu een verder onderzoek naar de juistheid van deze informatie in het bestek van de VOTS niet heeft plaatsgevonden, wordt vooralsnog niet aannemelijk geoordeeld dat die informatie juist is. Nu die VOTS-periode niet gebruikt is om de informatie op juistheid te onderzoeken, hetgeen wel had dienen te gebeuren (gelet op de ernst ervan en de betwisting ervan door [minderjarige]) kan die informatie ook niet in de vorm van zorgelijke signalen worden meegewogen in de oordeelsvorming dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige].
Gesloten jeugdhulp
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2, derde lid, Jeugdwet bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Ingevolge artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2, zesde lid, Jeugdwet de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
De kinderrechter is van oordeel dat met de op de zitting ingediende instemmende verklaring van de gedragswetenschapper niet is voldaan aan de wettelijke eis van artikel 6.1.2, zesde lid Jeugdwet. Uit de overgelegde instemmingsverklaring van gedragswetenschapper drs. J. Richards, gedateerd op 14 januari 2019, blijkt niet dat [minderjarige] kort tevoren door de gedragswetenschapper is onderzocht. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
De gedragswetenschapper heeft eerder op 9 januari 2019 een verklaring afgegeven waaruit blijkt dat hij niet instemt met gesloten jeugdhulp voor [minderjarige]. Uit deze verklaring blijkt dat de gedragswetenschapper op 4 januari 2019 een gesprek met [minderjarige] heeft gehad.
Uit de verklaring van de gedragswetenschapper van 14 januari 2019 blijkt dat hij alsnog instemming verleend voor gesloten jeugdhulp maar dat hij er niet meer kort tevoren met [minderjarige] over gesproken heeft.
De wet schrijft voor dat de gedragswetenschapper de minderjarige, met het oog op de instemming met een gesloten plaatsing, kort tevoren heeft onderzocht. Met deze eis is bedoeld de verklaring van de gedragswetenschapper van een hoge actualiteitswaarde te laten zijn. De kinderrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval het op de weg van de gedragswetenschapper heeft gelegen om op 14 januari 2019 met [minderjarige] in gesprek te gaan voordat hij (mogelijk) tot een voor [minderjarige] ingrijpende andere conclusie kwam dan waartoe hij eerder had geconcludeerd. [minderjarige] was beschikbaar op 14 januari om daarover door de gedragswetenschapper te worden gehoord nu [minderjarige] ook op de zitting is verschenen. De reden van de grote koerswijziging door de gedragswetenschapper had door de gedragswetenschapper moeten worden getoetst bij en in gesprek met [minderjarige].
In zijn instemmende verklaring staat als onderbouwing van zijn conclusie te lezen:
“Op basis van de verkregen dossierinformatie wordt duidelijk dat betrokkene zich enkele keren aan zorg heeft onttrokken en vermoedelijk door anderen is onttrokken aan zorg. Hoewel er voor lopende het proces van onderhavige verklaring nog twijfels zijn over de gronden van het verzoek wordt ondergetekende op 14 januari 2019 opnieuw benaderd door de gezinsvoogd. Opnieuw heeft betrokkene zich, ondanks duidelijke afspraken, onttrokken uit zorg. Betrokkene en moeder zijn niet bereikbaar en er zijn grote zorgen over het welzijn van betrokkene. Op basis van het gesprek krijgt ondergetekende de indruk dat betrokkene enkele keren (betrokkene meldt 4 keer in 3 maanden( weg is gelopen van de instelling. Één keer is hij ook in de nacht weggebleven en één keer heeft hij alcohol gebruikt. Gedurende zijn verlof is het volgens betrokkene meermaals gebeurt dat zijn moeder niet thuis is volgens de afspraken en dat hij dan alleen is. Moeder heeft volgens betrokkene ook wel eens ten onrechte gemeld dat betrokkene niet thuis was, terwijl hij dat wel was. De reden die moeder hiervoor zou hebben is volgens betrokkene dat zij het niet eens is met de geaardheid van betrokkene en daarom de zorgen aandikt. Duidelijk wordt dat betrokkene wel erg vatbaar is voor slachtofferschap en daartegen beschermd moet worden.”
In de niet instemmende verklaring stond hierover te lezen:
“Op basis van de verkregen dossierinformatie wordt niet gespecificeerd hoe frequent betrokkene zich heeft onttrokken en hoe frequent hij door anderen is onttrokken aan de zorg. Op basis van het gesprek krijgt ondergetekende de indruk dat betrokkene enkele keren (betrokkene meldt 4 keer in 3 maanden) weg is gelopen van de instelling. Één keer is hij ook in de nacht weggebleven en één keer heeft hij alcohol gebruikt. Gedurende zijn verlof is het volgens betrokkene meermaals gebeurt dat zijn moeder niet thuis is volgens de afspraken en dat hij dan alleen is. Moeder heeft volgens betrokkene ook wel eens ten onrechte gemeld dat betrokkene niet thuis was, terwijl hij dat wel was. De reden die moeder hiervoor zou hebben is volgens betrokkene dat zij het niet eens is met de geaardheid van betrokkene en daarom de zorgen aandikt. Duidelijk wordt dat betrokkene wel erg vatbaar is voor slachtofferschap en daartegen beschermd moet worden.”
De reden voor de koerswijziging is, zo is te lezen en naar voren gekomen tijdens de zitting, gelegen in hetgeen in het weekend van 12/13 januari is gebeurd en, zo is tijdens de zitting naar voren gekomen, met name in het door [minderjarige] niet volgens afspraak op zondagavond om 21.00 uur terugkeren naar de groep van het verblijf bij zijn moeder in dat weekend.
Daarmee heeft [minderjarige] volgens de raad zich onttrokken aan de zorg van [instelling] en de daarover met [instelling] gemaakte afspraken.
Die conclusie van de raad wordt door de kinderrechter niet gedeeld op basis van hetgeen aan de hand van het gesprek en het lezen van het app-contact op 13 januari van [minderjarige] met de groepsleiding van [instelling]. [minderjarige] heeft op 13 januari omstreeks 20.20 uur gemeld dat hij door zijn oom zou worden gebracht maar dat deze door overwerk is verlaat tot circa 22.00 uur. Vervolgens heeft hij diezelfde avond na 22.00 uur geappt dat hij in overleg met zijn moeder thuis blijft en samen met haar naar de zitting op de rechtbank zal gaan die volgende ochtend. De groepsleiding heeft daarmee ingestemd en aangegeven dat [minderjarige] dat in het vervolg wel eerder moet afstemmen. Op grond van deze gespreksgegevens kan niet worden gezegd dat [minderjarige] zich heeft onttrokken aan de zorg van [instelling]. Dat zou anders zijn geweest als [instelling] vanaf en na 22.00 uur aan [minderjarige] zou hebben laten weten dat hij hoe dan ook naar [instelling] moest komen en dat hij anders als zich onttrekkende aan de zorg zou worden aangemerkt. Indien de gedragswetenschapper deze feiten aan de hand van een gesprek met [minderjarige] op 14 januari 2019 zou hebben gekend, kan er van worden uitgegaan dat hij zijn eerdere niet (met een gesloten plaatsing) instemmende verklaring niet had herzien. Ook in dat geval had de verzochte geslotenplaatsing niet kunnen worden toegewezen omdat daartoe immers een instemmende verklaring van een gedragswetenschapper noodzakelijk is.
Bij deze stand van zaken ligt het verzoek gesloten plaatsing voor afwijzing gereed. De raad heeft er zitting geen aanvulling van haar verzoek met een subsidiair verzoek uithuisplaatsing gedaan hetgeen wel tot de mogelijkheden heeft behoord ook al was moeder niet aanwezig. Een minder vergaand (dan een gesloten) verzoek uithuisplaatsing had niet, alvorens daarover te beslissen, ter kennis van de moeder moeten worden gebracht.
Tot slot wijst de kinderrechter op de conclusie van de gedragswetenschapper in zijn eerste verklaring. Daarin geeft hij aan dat de plaatsing in de gesloten jeugdzorg in het bijzonder voor deze jongen zeer ingewikkeld is en mogelijk zelfs traumatiserend. Betrokkene kampt met complexe problemen rondom genderidentiteit. Dit maakt hem volgens de gedragswetenschapper zeer kwetsbaar en daarom moet een plaatsing daar zolang mogelijk vermeden worden. Er liggen volgens de gedragswetenschapper kansen in het vrijwillige kader, bijvoorbeeld middels een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp bij een kleinschalige beschermde woonvorm waar de medewerking van [minderjarige] voor aanwezig lijkt die intensieve hulp en steun hard nodig heeft en met iemand aan zijn zijde die hem steunt in zijn gender-zoektocht en helpt om weerstand te bieden tegen mogelijke gevaren rondom seksuele uitbuiting. Vooralsnog is niet gebleken dat de GI of de raad de mogelijkheden om dit advies op te volgen heeft onderzocht. Mogelijk is daartoe thans wel ruimte waarbij ook zou kunnen worden gekeken of [minderjarige], indien uithuisplaatsing gewenst wordt geacht, in een warm pleeggezin zou kunnen worden opgevangen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige [minderjarige], geboren op [2001] te [geboorteplaats], onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van
17 januari 2019 tot 5 november 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot gesloten jeugdhulp.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch