ECLI:NL:RBLIM:2019:1102

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/03/259139 / JE RK 19-31
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, en om haar uit huis te plaatsen in het gezinshuis waar zij momenteel verblijft. De moeder van de minderjarige stemt in met de verzoeken, maar heeft haar twijfels over de noodzaak van de uithuisplaatsing, aangezien zij meent dat het goed gaat met de minderjarige in haar thuisomgeving.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de complexe problematiek van zowel de minderjarige als de moeder, die onvoldoende in staat is om de benodigde zorg en begeleiding te bieden. De moeder heeft moeite met de samenwerking met de gezinshuisouders, wat de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloedt. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de communicatie en samenwerking tussen de moeder en de gezinshuisouders te verbeteren, en dat er een kans bestaat dat de hulpverlening in de toekomst kan terugkeren naar een vrijwillig kader.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming toegewezen en de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld, alsook machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens: C/03/259139 / JE RK 19-31
datum uitspraak: 30 januari 2019
beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland,
hierna te noemen: de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende
[minderjarige],
hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren op [2008] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] ,
hierna te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
en
[belanghebbende 2] en
[belanghebbende 3] ,
hierna te noemen de gezinshuisouders,
wonend te [woonplaats] , [gemeente] .

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de raad van 3 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2019.
Op 22 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de raad.
Opgeroepen en niet verschenen zijn de gezinshuisouders van [X] in [woonplaats] .

2.De feiten

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont in een gezinshuis.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De raad verzoekt [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI. Tevens verzoekt de raad [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden uit huis te plaatsen in het gezinshuis van de Driestroom waar ze thans verblijft.
Ter onderbouwing van het verzoek verwijst de raad naar het verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken.
3.2.
De moeder stemt in met de verzoeken. Ze hoopt dat de tussenkomst van een gezinsvoogd ervoor kan zorgen dat het contact met de gezinsouders beter gaat lopen en dat afspraken worden nagekomen. De moeder stemt in met de uithuisplaatsing maar staat daar gevoelsmatig niet achter, onder meer omdat het volgens de moeder bij haar thuis met [minderjarige] heel goed gaat en ze de problemen die in het gezinshuis worden waargenomen, niet herkent.
3.3.
De gezinsouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beantwoording van de vraag of [minderjarige] onder toezicht dient te worden gesteld, dient het bepaalde in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) in acht genomen te worden. Hieruit volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de complexe persoonlijke problematiek van [minderjarige] en in het feit dat de moeder wordt overvraagd in de verzorging en opvoeding. [minderjarige] heeft een verstandelijke beperking en er zijn zorgen over haar gedrag, haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar seksuele ontwikkeling. De moeder is overvraagd en op dit moment onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Hoewel [minderjarige] al sinds 2013 in een gezinshuis verblijft, lukt het de moeder niet om samen te werken met de gezinsouders, die de belangrijkste hulpverleners van [minderjarige] zijn. De moeder heeft ter zitting verklaard dat er geen communicatie tussen haar en de gezinsouders plaatsheeft en dat zij [minderjarige] , hoewel zij eerder bij de raad had aangegeven dit te zullen doen, ook nog niet heeft verteld dat ze in het gezinshuis kan blijven. Voor [minderjarige] is nodig dat de moeder de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis accepteert en daar naar [minderjarige] toe duidelijkheid over biedt, zodat [minderjarige] vanuit de daardoor hieromtrent verkregen rust begeleid kan worden en aan haar problematiek kan werken. De ondertoezichtstelling dient derhalve onder meer gericht te zijn op verbetering van de communicatie en samenwerking tussen de moeder en de gezinsouders. Bij het slagen van dat doel bestaat de mogelijkheid dat, hoewel het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt, de hulpverlening weer teruggeleid kan worden naar het vrijwillig kader. Zodoende is vooralsnog niet gebleken dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn weer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor haar rekening te nemen, zodat de kinderrechter het verzoek zal toewijzen en [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht van de GI zal stellen. Deze termijn wordt nodig geacht vanwege de complexiteit van de problematiek van [minderjarige] en het gegeven dat de moeder deze problematiek vooralsnog onvoldoende onderkent.
4.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen. Daarnaast wordt in dit lid bepaald dat de raad bij het verzoek het besluit van het college van burgemeesters en wethouders, als bedoeld in artikel 2.3. lid 1 van de Jeugdwet, overlegt.
De kinderrechter is gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen van oordeel dat voldaan is aan voornoemd wettelijk criterium zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft al jarenlang in het gezinshuis waar zij de vanuit haar problematiek benodigde zorg en begeleiding krijgt. Het gaat goed met [minderjarige] binnen deze pedagogische omgeving. Ter zitting is gebleken dat de moeder, ondanks haar ambivalente houding ten aanzien van de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis, nog nooit stappen heeft ondernomen om haar daar weg te halen zodat daarin naar het oordeel van de kinderrechter, anders dan is gesteld door de raad, niet een reden tot machtiging tot uithuisplaatsing is gelegen. De kinderrechter is van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , aangezien de moeder [minderjarige] in de thuisomgeving niet de gezien de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen benodigde begeleiding, structuur en duidelijkheid kan bieden. In het kader van een ondertoezichtstelling is dan op grond van artikel 1:265a BW machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Hoewel het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt, onderschrijft de rechtbank de visie van de raad dat het te vroeg is om een gezagsbeëindigende maatregel te onderzoeken, aangezien de mogelijkheid bestaat dat de plaatsing in de toekomst wederom in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Zoals hiervoor overwogen dient derhalve in het kader van de ondertoezichtstelling toegewerkt te worden naar hulpverlening in het vrijwillig kader.

5.De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige [minderjarige] , geboren op [2008] te [geboorteplaats] , met ingang van 30 januari 2019 voor de duur van twaalf maanden onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, aldus tot 30 januari 2020;
verleent met ingang van 30 januari 2019 machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde [minderjarige] in het gezinshuis van [X] voor de duur van twaalf maanden, aldus tot 30 januari 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T.A.C. Russel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop als griffier en in het openbaar uitgesproken op
30 januari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch