ECLI:NL:RBLIM:2019:1101

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
6941966 CV EXPL 18-3262
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht over wijziging seniorenregeling in ondernemings-cao

In deze zaak vordert de werknemer, aangeduid als [eiser], een verklaring voor recht over de gevolgen van een wijziging in de seniorenregeling van de ondernemings-cao van zijn werkgever, Sappi Maastricht B.V. De wijziging, die per 1 januari 2017 is doorgevoerd, heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verlofdagen voor senioren, wat voor [eiser] resulteert in een verlies van 110 verlofdagen tot aan zijn pensioen. [eiser] stelt dat deze wijziging een onterechte eenzijdige wijziging is die niet voldoet aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid zoals vastgelegd in artikel 6:248 BW. Hij vordert dat de oude regeling wordt toegepast en dat de wijziging ongerechtvaardigd onderscheid maakt op basis van leeftijd.

Sappi, vertegenwoordigd door mr. J.A.M.G. Vogels, voert aan dat de wijziging het resultaat is van cao-overleg en dat er een objectieve rechtvaardiging is voor de aanpassing van de regeling. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen. De rechter stelt vast dat [eiser] zich heeft gebonden aan de cao-afspraken en dat de wijziging van de seniorenregeling niet in strijd is met de wetgeving omtrent leeftijdsdiscriminatie. De rechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6941966 CV EXPL 18-3262
Vonnis van de kantonrechter van 6 februari 2019 (vervroegd)
in de zaak
[eiser]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [eiser] ”
eisende partij
gemachtigde mr. L.E. Roberts-Hafkamp, werkzaam bij “DAS Rechtsbijstand” in Utrecht
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAPPI MAASTRICHT B.V.
gevestigd en kantoor houdend in (6211 AA) Maastricht aan de Biesenweg 16
verder ook aan te duiden als “Sappi”
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels, advocaat in Roermond

1.De procedure

[eiser] heeft Sappi bij dagvaarding van 23 mei 2018 in rechte aangesproken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk met het exploot zijn aan Sappi acht producties betekend.
Sappi heeft - na herhaald uitstel - op 5 september 2018 schriftelijk geantwoord. Zij heeft van haar kant met het inbrengen van twee producties volstaan.
Vervolgens is namens [eiser] (na verleend uitstel) op 7 november 2018 gerepliceerd, waarbij een negende productie aan de genomen conclusie toegevoegd is.
Tot slot van het debat heeft Sappi op 9 januari 2019 voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - bij vervroeging - op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert in zowel primaire als subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire gedaante de afgifte van een verklaring van recht omtrent (de gevolgen voor [eiser] van) een per 1 januari 2017 doorgevoerde wijziging van de seniorenregeling in haar ondernemings-cao, alles onder veroordeling van Sappi - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van de kosten van de procedure en de nadere kosten van tenuitvoerlegging, waarbij de aan [eiser] bij vonnis toe te wijzen vergoeding vermeerderd zou moeten worden met wettelijke rente indien zij niet uiterlijk veertien dagen na vonnisdatum betaald zal zijn.
2.2
De vordering van [eiser]wordt gebaseerd op het volgende.
Op de arbeidsovereenkomst van partijen die (aansluitend op de arbeidsrelatie met de directe rechtsvoorgangster van Sappi, KNP) reeds sedert 19 augustus 1974 bestaat, is door middel van (dynamische) incorporatie een ondernemings-cao van toepassing die onder meer een verlofregeling voor senioren bevat. Deze regeling is per 1 januari 2017 aangepast in het nadeel van een senior als [eiser] , geboren op [geboortedag] 1958. Blijkens de als producties 2 en 3 bij exploot overgelegde (in de woorden van [eiser] gemachtigde ‘overlegde’) overzichten van de oorspronkelijke en de actuele situatie impliceert de wijziging voor [eiser] een verlies van 110 verlofdagen tot het moment van pensionering. In zijn berekening komt dit neer op een achteruitgang van 59%. [eiser] heeft zich van de aanvang af ‘niet akkoord’ verklaard en toepassing van de oude regeling conform de cao 2014/2015 geëist. Hij voert onder meer aan dat hij eerder voor die dagen loon inleverde (‘spaarde’) en spreekt daarom van een ‘verworven recht’. Ook acht hij de ingreep een ‘onterechte eenzijdige wijziging’ (op collectief niveau) die niet voldoet aan de maatstaf van art. 6:248 BW. Hij meent dat het desondanks toepassen van de nieuwe regeling op hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moet worden. Als hierover desondanks anders geoordeeld zou worden, moet in ieder geval uitgesproken worden dat de getroffen overgangsregeling ongerechtvaardigd onderscheid maakt naar leeftijd (zodat [eiser] in aanmerking zou komen voor een hogere verlofopbouw). Voor het geval dit al niet in het algemeen geoordeeld wordt, vraagt / vordert [eiser] uiterst subsidiair dat de toepassing op hem van de overgangsregeling in de actuele redactie door de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar verklaard wordt. Hij werkt de diverse varianten van zijn vordering met algemene cijfers en teksten uit, ook voor wat de persoonlijke gevolgen betreft. Hij stelt bovendien dat hij bij Sappi de enige in zijn leeftijdscategorie is en daarom van de objectief niet te rechtvaardigen wijziging disproportioneel nadeel ondervindt.
2.3
In voortgezet debat heeft [eiser] gereageerd op de door Sappi als verweer gehanteerde argumentatie. Hij acht niet doorslaggevend dat de wijziging waaraan hij ‘zonder enige toets’ gebonden wordt, met vakbonden overeengekomen is. Hij blijft er bij dat de (toepassing van de) regeling (op hem) niet aan de maatstaf van art. 6:248 BW voldoet. Ook het goed werkgeverschap van art. 7:611 BW zou Sappi moeten ingeven anders te handelen. Op het moment dat [eiser] aan een fors aantal extra verlofdagen zou toekomen, worden deze hem ‘ontnomen’ (‘voor zijn neus weggenomen’). In het verleden zijn loonsverhogingen in het cao-overleg ‘steeds’ afgehouden met verwijzing naar de verdere opbouw van het recht op seniorenverlof. Nu blijkt dit (in vakbondstaal!) ‘een sigaar uit eigen doos’ te zijn (‘Als het Sappi pijn gaat doen’, wordt het aantal dagen teruggebracht). Die ‘pijn’ voor Sappi (tegenover het voordeel voor de werknemer) doet zich in de oude regeling in het bijzonder voor bij het bereiken van de leeftijd van 59 jaar (voor [eiser] viel dit moment in 2017). [eiser] bestrijdt dat er voor Sappi een objectieve rechtvaardiging bestond voor het wijzigen van de om onduidelijke redenen onbeheersbaar en onbetaalbaar geachte regeling.
2.4
Het naar verhouding summiere
verweer van Sappikomt op het volgende neer.
De alsnog door Sappi ingebrachte nieuwe cao-tekst (althans art. 50 van de Sappi-cao voor de jaren 2015-2017) brengt inderdaad een forse wijziging in de seniorenregeling aan, met inbegrip van een overgangsregeling. De oude cao-tekst had een lange geschiedenis die teruggaat naar de tijd dat VUT- en verlofregelingen aan de orde van de dag waren, deels met het oogmerk om werkgelegenheid te bevorderen. Inmiddels geschrapte fiscale regelingen bevorderden vervroegd uittreden, zodat ouderen het arbeidsproces vaak vroeg verlieten (en niet aan de extra seniorendagen verlof toekwamen). Nu is de pensioenleeftijd drastisch opgetrokken en blijven ouderen langer werken. Daarmee was bij de onderhandelingen over de cao 2015-2017 de inzet van beide kanten een andere. De als organisatorisch onbeheersbaar en financieel onbetaalbaar beschouwde regeling van het seniorenverlof is niet gehandhaafd maar vervangen door een regeling die het beter mogelijk maakt budget dat daarvoor ingeruimd was, te verdelen over de verschillende leeftijdscategorieën: extra dagen worden nu toegekend vanaf 51 in plaats van 57 jaar en ook naar een latere leeftijd (tot 67 jaar) verlegd. Bovendien is € 72 000,00 per jaar budget gereserveerd voor het duurzaam inzetbaar maken van (oudere) werknemers. Sappi heeft dit met de vakbonden bereikte akkoord - waarvoor een objectieve rechtvaardiging geldt - in een circulaire van 22 december 2016 (prod.2) aan de werknemers uitgelegd. Onder de cao vallen 104 werknemers van 57 jaar en ouder. [eiser] staat dus bepaald niet alleen. Voor het veronderstelde ‘spaarsysteem’ bij KNP waarvoor loon ‘ingeleverd’ zou zijn, levert [eiser] in het geheel geen bewijs. Enige administratie dienaangaande bij Sappi ontbreekt dan ook ten enenmale. Eenzijdig was de wijziging alleen daarom al niet, dat zij het resultaat was van regulier cao-overleg. [eiser] heeft zich daaraan sedert 1974 gebonden. Het beroep op art. 6:248 BW geeft [eiser] geen ‘handen en voeten’. Dat hij als enige gedupeerd wordt, is onjuist, terwijl hij nalaat uit te leggen waarom hij bij toepassing van de overgangsregeling op dezelfde voet behandeld zou moeten worden als de persoon die hem in leeftijd direct voorafgaat.
2.5
In voortgezet debat volhardt Sappi bij deze verweren en bouwt zij ze iets verder uit. [eiser] kan zich (ook na 44 jaar) niet opeens onttrekken aan de werking van cao-afspraken die Sappi met representatieve vakbonden die daarvoor bij uitstek aangewezen zijn, gemaakt heeft. Zulke afspraken werken rechtstreeks door in zijn arbeidsovereenkomst. [eiser] wordt op dezelfde manier behandeld (Sappi’s gemachtigde zegt: ‘behandelt’) als 103 andere (met hem vergelijkbare) Sappi-werknemers. Dat [eiser] iets anders mocht verwachten, of dat (alleen) hij recht zou kunnen uitoefenen op de oude verlofdagen voor senioren, is onjuist. Over aanpassing van de seniorenregeling is immers al jaren overlegd en onderhandeld, nu deze gedateerd was (uit de jaren zeventig stamde).Op de bevriezing van de ouderenregeling voor werknemers van 57 jaar en ouder per 31 december 2016 gelden twee uitzonderingen. De categorie 61 jaar en ouder krijgt te maken met een aftopping. De tweede groep van 57 jaar en ouder waartoe [eiser] behoort, krijgt in aanvulling op het ‘bevroren tegoed’ drie dagen extra toegekend. Of dit ‘bekaaid’ is (zoals [eiser] beweert), laat Sappi is het midden, maar zeker is dat [eiser] niet de enige is voor wie deze regeling geldt. Over de objectieve rechtvaardiging voor de getroffen nieuwe regeling in de cao merkt Sappi nog op dat zij in een eerdere fase uitdrukkelijk het College voor de Rechten van de Mens (voorheen Commissie Gelijke Behandeling) gevraagd had om een toetsing op verboden onderscheid naar leeftijd in de oorspronkelijke seniorenregeling. Juist ten aanzien van het oude artikelonderdeel 50.5 van de cao dat [eiser] op zichzelf toegepast zou willen zien, heeft het college toen negatief geoordeeld. Voor de uitvoerige motivering verwijst Sappi naar de aan de dupliek gehechte uitspraak van 23 juli 2015. Dit oordeel, dat andere onderdelen van de regeling wel sauveerde, is kennelijk mede richtsnoer geweest voor de cao-partijen om de wijziging waarover jaren gesproken is, door te zetten. Dit oordeel van het college maakt - in de ogen van Sappi - dat juist de eis van [eiser] om dit vervangen artikel alsnog op hem toe te passen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.6
Waar nuttig en nodig - en voor zover al niet tot uitdrukking komend in het voorgaande - zullen specifieke en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de overwegingen in het volgende onderdeel van deze uitspraak (‘de beoordeling’)
.

3.De beoordeling

3.1
De kern van de redenering die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt, vormt een miskenning van het systeem van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming door middel van het instrument van de collectieve arbeidsovereenkomst en de incorporatie daarvan in (ook) de individuele overeenkomsten die niet of andere georganiseerde werknemers met hun werkgever aangaan. Vakbonden, die - naar algemeen bekend is - in hun ledenbestand een oververtegenwoordiging van (vaak kritische) oudere werknemers en kaderleden tellen, zijn het voorbije decennium niet ontkomen aan een evenzo kritische doorlichting van het in cao’s neergelegde seniorenbeleid. Niet alleen bij Sappi. Mede door veranderingen in wetgeving (Wgb en Wgbla) is ook een impuls gegeven aan het denken over leeftijdsdiscriminatie. Fiscale regels voor vroegpensioen zijn aangepast, de VUT is min of meer afgeschaft en de AOW-leeftijd is verhoogd. Logische bijkomstigheid van de leeftijdsdiscussie is dat vrijwel al het in de laatste decennia van de twintigste eeuw en het begin van de eenentwintigste eeuw in het belang van ouderen (inclusief oudere werknemers) ontwikkelde beleid tegen het licht gehouden is. Lang niet altijd kwam het er ongeschonden uit tevoorschijn. Dit gold ook voor in cao’s opgenomen seniorenregelingen. En wederom: niet alleen bij Sappi. Van belang is in dit verband bovendien het eveneens door [eiser] uit het oog verloren verschil in typen faciliteiten, rechten, prikkels en instrumenten die gezamenlijk onderdeel vormen van een goede seniorenregeling in een onderneming. Doel van zo’n regeling is immers niet om ouderen uit het arbeidsproces te weren of hun arbeidsinzet zo veel mogelijk te reduceren, maar de regeling pretendeert hun het (door)werken zo geschikt en zo comfortabel mogelijk te maken. Tot het in de loop der jaren (via cao’s en andere ondernemingsregelingen) vormgegeven beleid behoren weliswaar ook de hier aan de orde zijnde verloffaciliteiten, maar net zo goed trainingen, cursussen, taak- en functieveranderingen, deeltijdfaciliteiten, (sociaal-)medische en sport- of bewegingsvoorzieningen. In toenemende mate zijn juist de extra verlofdagen voor senioren uit discriminatieoogpunt ter discussie komen te staan.
3.2
Het is dan ook niet verbazend dat het College voor de Rechten van de Mens (CRM) in juli 2015 ongewijzigde instandhouding van art. 50.5 van de Sappi-cao als ongewenst aangemerkt heeft door de leeftijdsspecifieke onderdelen daarvan (én van art. 18.2) strijdig te verklaren met de Wgbla (verboden onderscheid naar leeftijd). Alleen hierom al wekt het bevreemding dat [eiser] primair en subsidiair pleit voor een rechterlijk oordeel dat zou impliceren artikel 50.5 te doen herleven, althans in zijn toepassing op het individu [eiser] . Een artikel dat cao-partijen bij Sappi in navolging van het CRM nu net na jaren discussie de nek omgedraaid hebben. [eiser] kan in die wens niet gevolgd worden.
3.3
Bovendien doen de twee alternatieve eisen geen recht aan het feit dat [eiser] - ook al is hij geen lid van een van de bonden die volmondig hun fiat gaven aan schrapping van art. 50.5 en vervanging daarvan door een veelzijdiger en evenwichtiger regeling voor een grotere groep werknemers die werkend ouder willen worden - zich van de aanvang van zijn dienstverband af gebonden heeft aan de fluctuerende cao-onderhandelingsuitkomsten. [eiser] dient te beseffen dat die uitkomsten een totaalpakket vormen. Daarin kunnen, al naar gelang de budgettaire ruimte en de verdeling daarvan over verschillende doelen en groepen, veranderingen optreden die nu eens gunstig dan weer minder gunstig of zelfs negatief uitpakken voor een bepaald individu of voor een bepaalde groep werknemers. Het is aan de cao-partijen om het evenwicht tussen al die belangen te bewaken omdat aan hen de taak gedelegeerd is om met een bevredigend resultaat de arbeidsvrede in de onderneming of sector te verzekeren. Voor een eindpakket arbeidsvoorwaarden is immers de instemming van de achterban (in het geval van de ondernemings-cao van Sappi de achterban van de onderhandelende bonden) vereist. Door geen lid van een vakbond te worden heeft [eiser] zich iedere invloed op het onderhandelingsresultaat via een stem in de vakbondsconsultatie ontnomen: hij heeft die stem bij voorbaat gegeven met de 44 jaar terug gezette handtekening onder een dynamisch incorporatiebeding, dat nog steeds geldt voor iedere cao-wijziging.
3.4
Het zou ook uitermate vreemd zijn als [eiser] zich - met de gewrongen redenering die hij in exploot en repliek hanteert - aan de toepassing van de nieuwe ouderenregeling zou kunnen onttrekken, waar iedere wel georganiseerde SAPPI-werknemer in een vergelijkbare positie zich zonder meer bij een voor hem/haar minder gunstige uitkomst van de verloffaciliteit zou moeten neerleggen. Dat voor een op 57- of 59-jarige leeftijd volgens de oude regeling te verwerven verlof ‘gespaard’ zou zijn, is bovendien een misvatting. Iedere arbeidsvoorwaarde in een cao is op ieder moment de uitkomst van een ingewikkeld spel van verdelen en herverdelen van beschikbaar budget en van uitruilen van beleidswensen en bevat bijgevolg geen enkele garantie dat deze in een volgende cao-periode ongewijzigd zal blijven of alleen maar uitgebreid kan worden. Arbeidsvoorwaarden komen en gaan, groeien en slinken en dit moet ook [eiser] in de 44 jaar dat hij nu bij Sappi werkzaam is, gemerkt hebben. Waar [eiser] bovendien met zijn ‘spaarargument’ en zijn aanspraak op ‘verworven rechten’ aan voorbijziet, is dat - anders dan bij het opbouwen van reguliere verlof- en vakantierechten - niet de reeds gewerkte en verloonde tijd de aanspraak op verlof creëert (zoals bij het recht op vakantie het geval is), doch het bereiken van een bepaalde leeftijd. Omdat op het moment dat [eiser] de relevante leeftijd bereikte, inmiddels een andere regeling bestond, heeft hij op dat kritieke ogenblik nog geen enkele ‘gespaarde’ verlofaanspraak verworven en kan hij evenmin bogen op enig ‘verworven recht’. Dat [eiser] ‘disproportioneel’ getroffen wordt door de wijziging en dat hij hierin (vrijwel) alleen zou staan, is in geen enkel opzicht waargemaakt. Nog daargelaten of alleen zulk nadeel in de persoonlijk opgebouwde verwachting voor een toekomstig leven als oudere werknemer een correctie te zijnen gunste zou kunnen rechtvaardigen. Hoe stelt hij zich dan voor dat 103 andere werknemers van Sappi in een vergelijkbare positie zich zouden voelen als voor hem een moeilijk te rechtvaardigen uitzondering gemaakt wordt?
De primaire en de subsidiaire eis, mede stoelend op een onterecht beroep op art, 6:248 lid 2 BW, worden ook om deze redenen afgewezen.
3.5
Voor de meer subsidiaire ne de meest subsidiaire eis baseert [eiser] zich op het vermeend discriminatoire karakter van de overgangsregeling. Als dit al niet in het algemeen zou gelden en om die reden correctie zou behoeven (meer subsidiair), pleit [eiser] er voor om bij de toepassing van de regeling op hem persoonlijk een correctie te zijnen gunste aan te brengen. En wel door hem bij het bereiken van de leeftijd van 59 jaar dertien seniorendagen te laten opbouwen en bij 60 jaar zesentwintig. Waar de discriminatie in de visie van [eiser] precies in zit, en waarom hij behandeld zou moeten worden als iemand die net iets ouder is dan hij, wordt niet duidelijk. Bij gebrek aan onderbouwing kan ook deze gewenste inbreuk op een bij cao bereikt evenwicht in de verdeling van de baten van een ander seniorenbeleid bij Sappi niet gehonoreerd worden. [eiser] dient zich te realiseren dat hij op zijn leeftijd nog genoeg jaren tot het bereiken van de AOW-pensioenleeftijd te overbruggen heeft om volop profijt te hebben van andere flankerende maatregelen om werkend het pensioen te halen dan een paar dagen extra betaald verlof. Eventueel zal hij het ervaren ‘gat’ ten opzichte van zijn verwachting dan maar moeten dichten met het opnemen van onbetaald verlof. De twee hier kort behandelde alternatieve vorderingen lenen zich evenmin voor toewijzing.
3.6
Als in het ongelijk te stellen partij wordt [eiser] in de proceskosten verwezen. Die worden aan de zijde van Sappi begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde (gelijk aan twee procespunten van € 300,00). Sappi heeft geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad gevorderd.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het navolgende oordeel:
- De vordering van [eiser] in de verschillende modaliteiten wordt afgewezen.
- [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Sappi tot de datum van dit vonnis bepaald op een totaalbedrag van € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS