ECLI:NL:RBLIM:2019:10840

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
C/03/270444 / KG ZA 19-500
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over gebruiksovereenkomst en erfdienstbaarheden tussen buren

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis gewezen in een kort geding tussen twee buren, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisers vorderden onder andere dat de gedaagden zich zouden onthouden van het hinderen, lastigvallen of bedreigen van hen, en dat zij hun honden aangelijnd zouden houden. Tevens vorderden eisers dat gedaagden zich zouden onthouden van het betreden van hun perceel, met uitzondering van het gebruik van hun recht van overpad. De rechtbank oordeelde dat de (stilzwijgende) gebruiksovereenkomst niet op de juiste wijze was opgezegd, waardoor de gedaagden recht hadden op het gebruik van de binnenplaats en de buitenruimte. De vorderingen van eisers werden integraal afgewezen, omdat niet was aangetoond dat gedaagden zich onrechtmatig gedroegen. De rechtbank concludeerde dat er geen grondslag was voor het opleggen van dwangsommen of andere maatregelen, en dat eisers in de proceskosten moesten worden veroordeeld. Dit vonnis benadrukt het belang van een correcte opzegging van gebruiksovereenkomsten en de bescherming van persoonlijke rechten in burenrelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/270444 / KG ZA 19-500
Vonnis in kort geding van 3 december 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P. [eiseres sub 2] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Ruiter en mr. G. Scaf.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 november 2019, met 23 producties, en de brief d.d. 18 november 2019 met als bijlage de juiste productie 14,
  • de akte inbreng producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met negen producties,
  • de mondelinge behandeling van 19 november 2019, waarbij de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorgedragen pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is de oom van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben op 25 april 2008 van een carréboerderij de woning, schuren en overige aanhorigheden staande en gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] geleverd gekregen. Tezelfder dag is [adres 1] , bestaande uit een woning die ook deel uitmaakt van de carréboerderij, en een deel van de achter de woning gelegen loods, aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geleverd.
2.3.
In 2011 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] eveneens de woning en aanhorigheden aan de [adres 3] en [adres 4] verworven. Het betreft het andere deel van de carréboerderij, waar nummer [adres 1] ook deel van uitmaakt.
2.4.
Omdat de woning en loods aan [adres 1] geen buitenruimte(n) hebben, zijn verschillende erfdienstbaarheden en persoonlijke rechten bij notariële akte gevestigd ten laste van de perceel [adres 2] en ten gunste van perceel [adres 1] .
Het gaat – kort gezegd – om de erfdienstbaarheid van overpad om te voet de voordeur van de woning gelegen aan de binnenplaats te bereiken en om een persoonlijk recht van overpad om te voet en met voertuigen de loods aan de achterzijde van de woning te bereiken. Tevens gaat het – kort gezegd – om het hebben en houden van kabels en leidingen en het gebruik van het dienend erf voor onderhoud aan de woning en aanhorigheden op het heersend erf.
Een weergave van de feitelijke omvang/vorm van de gevestigde rechten zijn in een tekening aan de notariële akte gehecht.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun woning in 2008 betrokken. Zij hebben inmiddels drie kinderen, van wie de eerste op komst was ten tijde van de levering van de woning.
2.6.
Vanaf 2008 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op hun terrein (weiden en stallen) paarden gehouden. Ook gebruikt [eiser sub 1] het terrein ten behoeve van zijn bouwbedrijf. De woning van [adres 3] en [adres 4] is gebruikt als kantoor van dit bedrijf.
2.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gedurende ruim 10 jaar gebruik gemaakt van de binnenplaats, waarop de voordeur van hun woning uitkomt. Zij hebben deze binnenplaats gebruikt als terras/tuin ten behoeve van het dagelijkse gezinsleven.
2.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gedurende ruim 10 jaar tevens gebruik gemaakt van de buitenruimte voor en nabij de loods aan de achterzijde van de woning, onder meer voor het parkeren van auto’s en de opslag van materialen.
2.9.
Sinds 2012 heeft [gedaagde sub 1] een eigen bouwbedrijf. Hij gebruikt de buitenruimte achterom en (delen van) de loods ook voor het parkeren van zijn bedrijfswagen(s) en de opslag van materialen.
2.10.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben zich medio 2014 aan de [adres 3] en [adres 4] gevestigd.
2.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren in 2018 – daartoe verplicht op grond van de notariële akte waarin tevens een temporeel beperkt voorkeursrecht tot koop over en weer is opgenomen – voornemens om hun woning aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te verkopen. Die verkoop is ondanks intensief overleg en vergevorderde onderhandelingen evenwel niet doorgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat gedaagden, hoofdelijk, na betekening van het te wijzen vonnis, zich dienen te onthouden van het op enige wijze fysiek of verbaal hinderen, lastig vallen of bedreigen van eisers, bezoekers van eisers of door eisers ingeschakelde hulppersonen, alsmede gedaagden oplegt er op toe te zien dat hun gezinsleden (kinderen) en/of bezoek van gedaagden zich eveneens van de genoemde gedragingen onthouden;
2. gebiedt dat gedaagden, hoofdelijk, na betekening van het te wijzen vonnis, hun honden te allen tijde aangelijnd dienen te hebben en te houden, wanneer hun honden op of rondom het perceel van eisers zijn, met een verbod aan gedaagden om hun honden rondom de woning van eisers los te laten lopen, alsmede gedaagden oplegt er op toe te zien dat hun gezinsleden (kinderen) zich eveneens aan deze norm conformeren;
3. ten aanzien van het persoonlijk recht van overpad achterom bepaalt dat gebruikmaking van dit persoonlijk recht beperkt is tot uitsluitend de personen van gedaagden alsmede hun inwonende kinderen en dat gebruikmaking enkel dient te geschieden op de minst bezwarende wijze zoals beschreven in de notariële akte van 25 april 2008, alsmede meer in het bijzonder bepaalt dat gedaagden, eveneens hoofdelijk, bij gebruikmaking van hun persoonlijk recht van overpad hun auto’s, voertuigen, zaken - alles in de ruimste zin van het woord - niet stilzetten en verlaten, c.q. parkeren of stallen op het perceel van eisers, waarbij geldt dat voor in- of uitladen het voertuig/auto door gedaagden in het gedeelte van de loods die eigendom is van gedaagden dient te worden geplaatst, waarbij eisers toegang moeten behouden om via de (gezamenlijke) in- en uitgang van de loods hun gedeelte van de loods te kunnen bereiken en verlaten;
4. ten aanzien van het persoonlijk recht van overpad achterom bepaalt dat gedaagden, hoofdelijk, na betekening van het te wijzen vonnis, zich dienen te onthouden van het betreden van het perceel van eisers met uitzondering van correct gebruik van het aan gedaagden toekomende recht van overpad, alsmede gedaagden oplegt om er op toe te zien dat gezinsleden (kinderen) zich eveneens onthouden van het betreden van het perceel van eisers met uitzondering van correct gebruik van het aan gedaagden toekomende persoonlijk recht van overpad én erop toe te zien dat bezoek van gedaagden het perceel van eisers in het geheel niet betreedt;
5. bepaalt dat uitsluitend gedaagden en hun gezinsleden (kinderen) gebruik maken van het persoonlijk recht van overpad achterom, waarbij gebruikmaking enkel dient te geschieden met privé personenvoertuigen en ten behoeve van woongerelateerde doeleinden;
6. ten aanzien van het recht van overpad op de binnenplaats bepaalt dat gebruikmaking van dit recht beperkt is als voetpad voor mens en dier en dat gebruikmaking enkel dient te geschieden op de minst bezwarende wijze zoals beschreven in de notariële akte van 25 april 2008;
7. ten aanzien van het recht van overpad op de binnenplaats aan gedaagden, hoofdelijk, verbiedt zich op de binnenplaats van eisers te bevinden, met uitzondering van correct gebruik van het aan gedaagden toekomende recht van overpad, alsmede gedaagden oplegt om er op toe te zien dat gezinsleden (kinderen) en bezoek van gedaagden zich eveneens onthouden van het betreden van het perceel van eisers met uitzondering van correct gebruik van het recht van overpad;
8. gedaagden, hoofdelijk, veroordeelt de binnenplaats, met inbegrip van een aan die binnenplaats gelegen opslagruimte van eisers, te ontruimen en ontruimd te houden door middel van het verwijderen en verwijderd houden van alle zaken van die binnenplaats die daar door of namens gedaagden zijn geplaatst en ook anderszins nu en in de toekomst geen zaken te plaatsen dan wel aan de muren van de woning van eisers te bevestigen of daarmee in aanraking te komen, met machtiging van eisers om de door gedaagden geplaatste zaken voor rekening en risico van gedaagden te verplaatsen c.q. te verwijderen en deze zaken in het gedeelte van de loods van gedaagden achter hun woning te plaatsen;
9. gedaagden, hoofdelijk, veroordeelt om alle zaken en/of planten te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel van eisers voor, naast en achter de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [woonplaats] welke zaken daar door of namens gedaagden zijn geplaatst en ook anderszins nu en in de toekomst geen zaken te plaatsen dan wel aan de muren of poorten van de woning van eisers te bevestigen of daarmee in aanraking te komen, waaronder uitdrukkelijk begrepen een verbod tot het plaatsen van zaken en/of planten door gedaagden tegen of aan de voorgevel en poorten van de woning van eisers, met machtiging van eisers om de door gedaagden geplaatste zaken voor rekening en risico van gedaagden te verplaatsen c.q. te verwijderen en deze zaken in het gedeelte van de loods van gedaagden achter hun woning te plaatsen;
10. gedaagden, hoofdelijk, verbiedt om aan een door eisers op de binnenplaats aan te brengen afscheiding (hekwerk) voorwerpen te (doen) bevestigen of daartegen te plaatsen, dan wel aan die afscheiding enige schade toe te brengen, dan wel deze afscheiding te verwijderen of teniet te doen, alsmede gedaagden op te leggen er op toe te zien dat hun gezinsleden (kinderen) en/of bezoek van gedaagden zich eveneens van de genoemde gedragingen onthouden;
11 . gedaagden, hoofdelijk, verbiedt om aan eigendommen van eisers enige schade toe te brengen, waaronder begrepen eigendommen van [naam onderneming eisers] (de onderneming van eisers), alsmede gedaagden oplegt er op toe te zien dat hun gezinsleden (kinderen) en/of bezoek van gedaagden zich eveneens van de genoemde gedragingen onthouden;
12. gedaagden, hoofdelijk, gebiedt zich zodanig te gedragen dat zij bij gebruikmaking van de aan hen toekomende rechten van overpad geen hinder ex artikel 5:37 BW, en/of anderszins hinder veroorzaken en gedaagden zich dus onthouden van handelingen die hinder en/of overlast veroorzaken, alsmede gedaagden oplegt er op toe te zien dat hun gezinsleden (kinderen) en/of bezoek van gedaagden zich eveneens van de genoemde gedragingen onthouden;
13. gedaagden, hoofdelijk, gebiedt om telkenmale als zij voornemens zijn (onderhouds)werkzaamheden aan hun woning te verrichten waarvoor het noodzakelijk is dat zij incidenteel en tijdelijk gebruik maken van het perceel van eisers, minimaal drie weken voorafgaand aan de voorgenomen aanvang van deze werkzaamheden schriftelijk per aangetekend schrijven eisers op de hoogte stellen over:
a. aard en omvang van de werkzaamheden die zullen worden verricht met motivering waarom deze werkzaamheden vanaf het perceel van eisers uitgevoerd moeten worden;
b. hoeveel tijd die werkzaamheden in beslag zullen nemen, waarbij een maximumperiode van zes weken geldt;
c. onder opgave van (welke) hulppersonen en werkmensen op welke dagen en welke tijdstippen mogelijk op het perceel van eisers aanwezig zullen zijn voor uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden;
d. dat werkzaamheden door/namens gedaagden slechts uitgevoerd mogen worden van maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 uur en 18.00 uur;
e. dat werkmateriaal, machines en bedrijfsauto’s slechts toegang hebben tot het perceel van eisers indien aannemelijk is dat deze zaken geen schade toebrengen aan de toegangsweg/ondergrond en andere eigendom van eisers en deze zaken zich slechts kortstondig op het perceel van eisers mogen bevinden voor uitvoering van werkzaamheden, waarbij het plaatsen en parkeren van voertuigen, machines e.d. op het terrein van eisers niet is toegestaan, met de bevoegdheid van eisers om, als er voor hen gewichtige redenen bestaan het door gedaagden aangekondigde gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen, hetgeen zij binnen 14 dagen na ontvangst van de mededeling van gedaagden schriftelijk zullen mededelen;
14. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan eisers van een door hen te verbeuren dwangsom van € 1.500,00 per overtreding van het hiervoor onder 1 tot en met 13 gevorderde, welk bedrag is verschuldigd per dag of dagdeel dat de overtreding kort geding dagvaarding [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] contra [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] 28 voortduurt, zulks met een maximum van € 50.000,00;
15. eisers machtigt om dit vonnis zelf uit te voeren met behulp van een deurwaarder, en zo nodig met inschakeling van politie en justitie;
16. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] leggen aan de vordering kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de erfdienstbaarheden met voeten treden en doen alsof de binnenplaats en het terrein aan de achterzijde van de gebouwen van hen is. Daarnaast stellen zij hinder, overlast en angst te ervaren, alsmede schade te hebben gelden, dan wel vrezen deze te zullen lijden. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde maatregelen te hebben.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
De spoedeisendheid is in dit geval gegeven omdat deze voortvloeit uit de aard van het ingeroepen recht. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] beroepen zich immers op hun eigendomsrecht dat wordt geschonden door het beweerdelijk niet correct naleven van de gevestigde erfdienstbaarheden en persoonlijke rechten door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
Is er sprake van een afspraak of toestemming?
4.2.
Tussen partijen zijn de aard en de omvang van de erfdienstbaarheden en van de in 2.4 genoemde persoonlijke rechten niet in het geding.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat zij elf jaar geleden hun intrek hebben genomen in de woning [adres 1] en dat de feitelijke situatie zo is dat de woning niet over buitenruimte beschikt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat gezamenlijk met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] het plan was opgevat om de loods achter de woning, die voor een deel tot de eigendom van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en voor een deel tot de eigendom van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] behoort, af te breken en een tuin ten behoeve van het woonhuis van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te realiseren. Er is, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dit verband met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] afgesproken dat zolang de loods niet was afgebroken en er nog geen tuin was gerealiseerd, zij gebruik konden maken van de binnenplaats. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren in dat verband aan dat gedurende een decennium zonder een enkel probleem of opmerking van de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] door hen gebruik is gemaakt van de binnenplaats. Nooit is, zo beweren zij, geprotesteerd tegen het geplaatste speeltoestel, het plaatsen van een zwembad in de zomer of het verblijf van de honden of enig ander gebruik. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben terzake nog fotomateriaal ingebracht, waaruit blijkt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook gewoon deelnamen aan op de binnenplaats georganiseerde feesten en bijeenkomsten, dan wel het gebruik als terras.
4.4.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betwisten dat er sprake is van een afspraak omtrent het gebruik van de buitenruimte die zich op hun eigendom bevindt. Zij ontkennen niet dat gedurende ruim 10 jaar zonder enige vorm van voorbehoud of protest het door hen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is toegestaan de binnenplaats en de buitenruimte achterom te gebruiken.
4.5.
De voorzieningenrechter is gegeven de voorshands aannemelijke feiten dat er 10 jaar lang geen enkel gedoe is geweest over het gebruik van de buitenruimte en dat dit gebruik, mede gelet op de overgelegde foto’s, jarenlang is toegestaan, van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dit kort geding voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in ieder geval mochten denken dat er stilzwijgend toestemming was voor het ruime gebruik dat zij maakten van de binnenplaats en de buitenruimte bij de loods aan de achterzijde van hun woning. De familierelatie en de wijze waarop de verwerving van de panden heeft plaatsgevonden, maakt dit des te aannemelijker. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hadden bovendien jarenlang wetenschap van dat gebruik en deelden daar ook in tijdens familiebijeenkomsten, ook al woonden zij tot 2014 elders, en zij hebben nooit ingegrepen. Oók is niet ingegrepen toen [gedaagde sub 1] vanaf 2012 van het terrein gebruik ging maken ten behoeve van zijn bedrijf.
4.6.
Gelet op deze context is het ruime gebruik van de buitenruimten niet zonder recht of titel. Uit niets blijkt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] met inachtneming van die bestaande gebruiksovereenkomst, deze overeenkomst hebben opgezegd voordat zij hun rechten zijn gaan uitoefenen. Bij gebreke van een behoorlijke opzegging, kan niet worden geconcludeerd dat het gebruik onrechtmatig is geweest. Daarmee stoelen de vorderingen sub 3 tot en met 9 op niets. Anders gezegd: verboden als gevorderd door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , worden niet gegeven als niet voldoende aannemelijk is dat verboden inbreuk is gemaakt of als niet voldoende aannemelijk is dat verboden inbreuk zal worden gemaakt. Het is niet onmogelijk dat de opzegging van de gebruiksovereenkomst zonder redelijke termijn in een bodemprocedure wordt geconverteerd in een opzegging met redelijke termijn. Het is dus niet onverstandig indien [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 2] zich dus vanaf bijvoorbeeld de dag dat dit vonnis aan hen is betekend, gedragen alsof de gebruiksovereenkomst inmiddels rechtsgeldig is opgezegd. Dit betekent niet dat het onder sub 3 tot en met sub 9 op dit moment zou kunnen worden toegewezen. Er is immers geen enkele reden om te veronderstellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op deze punten onrechtmatig zullen gaan gedragen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen sub 3 tot en met sub 9 afgewezen moeten worden.
Lastig vallen, hinderen en bedreigen en het toebrengen van schade
4.8.
Uit hetgeen partijen omtrent het beweerdelijke lastig vallen, hinderen en bedreigen over en weer hebben gesteld kan, zeker in de kort geding procedure, die zich uit de aard niet leent voor nadere bewijsvoering, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit lastig vallen, hinderen en schelden, noch het handgemeen in september 2019 zijn begonnen. Dat derden, voor wie [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eventueel aansprakelijk kunnen worden gehouden, zich onheus hebben uitgelaten, is niet genoegzaam onderbouwd.
Evenmin is voldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] schade hebben toegebracht of zullen toebrengen dan wel dat daarvoor gerechtvaardigde vrees bestaat. Hierdoor is er onvoldoende feitelijke grondslag voor de gevorderde verboden sub 1 en sub 10 tot en met sub 12. Ook deze moeten dus worden afgewezen.
Aangelijnd houden van de honden
4.9.
Uit hetgeen partijen omtrent het houden van de honden en het gedrag van deze twee honden over en weer hebben gesteld, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de honden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een bedreiging vormen, dan wel zich agressief hebben (of zullen) gedragen jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Daardoor is er onvoldoende feitelijke grondslag om te moeten oordelen dat op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de plicht rust om de honden voortdurend aangelijnd of binnenshuis te houden. Daarbij komt dat het verblijf van de honden op de binnenplaats niet onrechtmatig is vanwege de (stilzwijgende) gebruiksovereenkomst. Het gevorderde verbod sub 2 moet daarom worden afgewezen.
Het ladderrecht
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het als sub 13 gevorderde een inperking inhoudt van hetgeen als erfdienstbaarheid bij notariële akte is vastgelegd en aldus aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is toegestaan. Een concrete onderbouwing van de noodzaak om de in sub 13 genoemde eisen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op te leggen, is door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet gegeven. Voorshands is niet duidelijk dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in acht nemen of zullen nemen art. 5:56 BW voor zover inhoudende dat zij de betreffende werkzaamheden niet uitvoeren dan na “
behoorlijke kennisgeving” zoals dit artikel voorschrijft. De noodzaak om deze twee woorden in dit geding concreter in te vullen, is niet gebleken. De vordering moet daarom wegens gebrek aan feitelijke en juridische onderbouwing worden afgewezen.
De dwangsommen en de sterke arm
4.11.
Omdat alle materiële vorderingen worden afgewezen, is er geen grondslag voor het opleggen van dwangsommen of een machtiging aan de deurwaarder, zoals gevorderd onder sub 14 en 15. Deze vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 297,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen integraal af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken.