ECLI:NL:RBLIM:2019:10823

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
03.093761.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 25-jarige man voor brandstichting en mishandeling in TBS-kliniek De Rooyse Wissel

Op 2 december 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die zich schuldig had gemaakt aan brandstichting en mishandeling in de TBS-kliniek De Rooyse Wissel. De verdachte stichtte op 1 november 2018 opzettelijk brand in een separeerruimte van de kliniek door open vuur in aanraking te brengen met een deodorant spuitbus en kleding. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de aanwezige goederen. Daarnaast mishandelde hij op 19 januari 2019 een medewerker van de kliniek door deze bij de keel vast te grijpen en dicht te knijpen, wat pijn veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren, maar niet voldoende om een langdurige vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de complexe persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico, maar besloot hem een kans te geven om zijn leven op te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.093761.19
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
verblijvende in FPC De Rooyse Wissel, 5807 EA, Wanssumseweg 12 A, Oostrum.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:opzettelijk brand heeft gesticht, dan wel dat er brand is ontstaan door zijn schuld, dan wel dat hij kleding en beddengoed heeft vernield;
Feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair bewezen waarbij sprake was van gemeen gevaar voor goederen, omdat getuigen hebben verklaard dat de verdachte steeds opnieuw spullen in brand stak. Gelet op de foto’s in het dossier heeft de vloer vlam gevat. De officier van justitie acht feit 2 eveneens bewezen, gelet op de getuigenverklaringen in het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar goederen in brand heeft gestoken maar dat geen sprake was van gemeen gevaar voor (andere) goederen, omdat de brand plaatsvond in een afgesloten (separeer)ruimte en de sprinklers waren ingeschakeld. Het vuur heeft zich derhalve niet kunnen verspreiden. Er is hooguit sprake van een poging maar deze is niet ten laste gelegd. Bovendien waren de goederen die de verdachte in brand heeft gestoken zijn eigendom en lagen geen andere goederen in die ruimte. Daarom moet de verdachte worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
Voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
[naam ] heeft namens F.P.C. de Rooyse Wissel aangifte gedaan van brandstichting. Zij heeft onder meer verklaard dat op 1 november 2018 patiënt [verdachte] (de verdachte) in de minder beveiligde separeerruimte van de Rooyse Wissel te Oostrum, gemeente Venray, kleding en beddengoed in brand heeft gestoken. Met een deodorant spuitbus en aansteker heeft hij steekvlammen veroorzaakt. De verdachte heeft een tas met daarin zijn eigen kleding in brand gestoken. Op enig moment is de verdachte buiten bewustzijn de separeerruimte uitgehaald. [2] Op de foto’s gevoegd bij de aangifte zijn op verschillende plekken in de betreffende ruimte brandvlekken te zien. [3]
Getuige [naam 2] heeft onder meer verklaard dat hij die dag als sociotherapeutisch medewerker dienst had op de separeer in de Rooyse Wissel. De verdachte had brand gesticht met een bus deodorant spray en een aansteker. De verdachte bleef steeds opnieuw spullen in brand steken, waardoor de sprinklers steeds weer ingeschakeld moesten worden. [4]
Getuige [naam 3] heeft onder meer verklaard dat hij die dag dienst had als crisisonderhandelaar. De verdachte was met een aansteker en een deodorant bus vuur aan het maken. De ruimte stond vol met rook en er stond een deken in brand. De sprinklers werden meerdere keren ingeschakeld. [5]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij een handdoek en beddengoed met een deodorantspray en een aansteker in brand heeft gestoken. Zijn doel was om uit de separeerruimte te komen.
Gemeen gevaar voor goederen?
De raadsman heeft aangevoerd dat geen gemeen gevaar voor goederen bestond als gevolg van de door verdachte gestichte brand. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat wel degelijk gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan. Verdachte heeft de inhoud van een deodorantspuitbus in aanraking gebracht met vuur uit een aansteker. Met de steekvlam die daarbij ontstond, heeft hij kleding en beddengoed in brand gestoken in een verblijfsruimte van de Rooyse Wissel. Eén van de gevaren van op vuur en brand binnen een gebouw, is de onvoorspelbaarheid waarmee brand om zich heen kan grijpen en onbeheersbaar kan worden. Uit het feit dat in dit geval mede dankzij het (telkens opnieuw) inschakelen van de sprinklers geen verdere uitbreiding heeft plaatsgevonden, volgt niet dat er geen gemeen gevaar voor goederen is geweest. Uit de foto’s in het dossier is gebleken dat als gevolg van de brandstichting door de verdachte in elk geval de vloer door de brand al was aangetast. De verdachte heeft goederen die zijn eigendom waren in brand gestoken, maar daarbij hadden ook goederen die niet van hem waren in brand kunnen vliegen (waaronder de goederen die hij later zelf in brand heeft gestoken).
Feit 2
De rechtbank volstaat voor het onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte door [naam ] namens [slachtoffer] . [6]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit1
op 1 november 2018 te Oostrum, gemeente Venray, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een deodorant spuitbus en een tas met daarin kleding en beddengoed, ten gevolge waarvan de minder beveiligde separeerruimte van F.P.C. De Rooyse Wissel gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die separeerruimte en de aanwezige goederen in die separeerruimte, te duchten was.
Feit 2
op 19 januari 2019 te Oostrum, gemeente Venray [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht de keel en de hals van die [slachtoffer] te grijpen en vast te houden en met kracht de keel en de hals dicht te knijpen, waardoor deze [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Feit 2
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Uit het rapport van de reclassering blijkt dat bij verdachte sprake is van complexe persoonlijkheidsproblematiek. Reeds op jonge leeftijd was sprake van forse gedragsproblemen. De door de jaren heen gestelde diagnoses zijn niet eenduidig. De persoonlijkheid van de verdachte vertoont kenmerken van een autismespectrumstoornis, er is sprake van een verstoorde hechting en een broze persoonlijkheidsorganisatie met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er een complexe neurologische achtergrond.
Aannemelijk is dat de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte een rol heeft gespeeld bij de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Gelet op de aard van de persoonlijkheidsproblematiek, de aanleiding voor de verdachte om over te gaan tot de strafbare feiten en de wijze van handelen van de verdachte ten tijde van de strafbare gedragingen, is echter niet aannemelijk dat de invloed van de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte op zijn handelen dusdanig is geweest dat de feiten hem in het geheel niet zouden kunnen worden toegerekend.
De verdachte is daarom strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een taakstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte verblijft in de Rooyse Wissel op grond van een hem opgelegde TBS-maatregel. De verdachte heeft daar tijdens een verblijf in de separeerruimte brand gesticht in de separeerruimte. De verdachte wilde daarmee naar eigen zeggen afdwingen dat hij uit de separeer werd gehaald. Door brand te stichten heeft verdachte zichzelf in gevaar gebracht. De rookontwikkeling was dusdanig dat verdachte het bewustzijn is verloren. Door het adequaat ingrijpen van de medewerkers van de kliniek heeft verdachte de ruimte nog op tijd kunnen verlaten.
Enkele weken later heeft de verdachte een medewerker van de TBS-kliniek mishandeld door hem bij zijn hals te pakken en deze dicht te knijpen. Andere medewerkers hebben de verdachte van het slachtoffer af moeten halen. De verdachte heeft het slachtoffer naar eigen zeggen aangevallen, omdat hij boos en gefrustreerd was omdat hij te lang en onterecht in de separeerruimte zou zijn geplaatst. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het handelen van verdachte pijn ondervonden.
De verdachte praat op de zitting over de feiten alsof deze een logisch gevolg zijn van wat hem door de kliniek wordt aangedaan. De verdachte legt de schuld buiten zichzelf en lijkt de ernst van zijn daden en de impact daarvan op anderen niet te beseffen.
De reclassering heeft op 25 oktober 2019 een rapport over de verdachte uitgebracht waarin wordt aangegeven dat gezien de persoon van de verdachte en het feit dat de persoonlijkheidsproblematiek gedurende de huidige maatregel nauwelijks is bewerkt, sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte heeft ervoor gekozen om zijn huidige TBS-maatregel uit te zitten en niet mee te werken aan resocialisatie. Verdachte lijkt enkel gemotiveerd om ergens aan mee te werken als hem dit voordeel oplevert.
De gemaximeerde TBS-maatregel op grond waarvan de verdachte in de Rooyse Wissel verblijft, loopt af op 23 december 2019. De reclassering heeft de rechtbank in overweging gegeven in deze strafzaak een nadere gedragskundige rapportage te laten opmaken om te onderzoeken of nadere behandeling in een strafrechtelijk kader zou moeten plaatsvinden. Ook de officier van justitie heeft dit primair bepleit. Gezien de negatieve houding van de verdachte tegenover een rapportage en behandeling zou dit onderzoek wat de officier van justitie betreft moeten plaatsvinden in het Pieter Baan Centrum.
Gezien de inhoud van het reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven. Dit geldt te meer nu verdachte blijk geeft van weinig probleeminzicht en onvoldoende open lijkt te staan voor hulpverlening.
Op dit moment moet de rechtbank echter oordelen over de feiten die haar nu zijn voorgelegd op basis van de stukken in het dossier en een straf opleggen die past bij de daaruit blijkende ernst en de mate van verwijtbaarheid van deze feiten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte de feiten heeft begaan binnen een ‘gecontroleerde’ setting in een poging om op oneigenlijke wijze zijn wil af te dwingen tegenover medewerkers van de kliniek. Het lijkt erop dat de verdachte er daarbij op rekende dat diezelfde medewerkers in staat zouden zijn te voorkomen dat zijn handelen tot ernstige gevolgen zou leiden. Dit doet niet af aan de ernst van de feiten. De onderhavige feiten zijn ernstig maar niet van dien aard (feit 2) of met dusdanig gevolg (feit 1 primair) dat zij de basis kunnen vormen voor de oplegging van een langdurige vrijheidsbenemende maatregel waarbinnen gedwongen behandeling kan plaatsvinden. De aard en ernst van de feiten biedt ook geen ruimte voor een zodanige forse stok achter de deur die nodig zal zijn ter motivatie van de verdachte om (langdurig) aan zichzelf te werken.
De rechtbank zal het onderzoek om voormelde redenen in deze zaak niet heropenen voor nader gedragskundig onderzoek en voor de onderhavige feiten overgaan tot strafoplegging.
Welke straf is thans dan passend? De huidige maatregel loopt af in december. De verdachte heeft in zijn leven nog weinig kans gehad om te laten zien dat hij buiten de muren van instellingen en klinieken kan functioneren. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij bij zijn moeder kan gaan wonen als hij vrijkomt en gemotiveerd is om zijn leven op te pakken met behulp van zijn familie. De rechtbank zal de verdachte daartoe met de strafoplegging een kans geven, zodat hij kan laten zien dat hij op het rechte pad kan blijven en zijn leven op de rails kan krijgen. Dit betekent dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal gaan opleggen voor de feiten.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de ernst van de feiten en het recidiverisico acht de rechtbank wel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend. Een gevangenisstraf drukt uit dat sprake is van ernstige feiten en met de voorwaardelijke oplegging wil de rechtbank verdachte ervan weerhouden om in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Met enkel het opleggen van een voorwaardelijke straf komt de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking. De rechtbank zal daarom tevens een forse onvoorwaardelijke taakstraf aan de verdachte opleggen. In dit geval acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden. Gezien de aan verdachte op te leggen straf zal de gevangenneming niet bevolen worden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter, mr. R. Verkijk en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2019.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Oostrum, gemeente Venray
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een deodorant spuitbus en/of een tas (met daarin kleding) en/of beddengoed, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de (minder beveiligde) separeerruimte van F.P.C. De Rooyse Wissel geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die separeerruimte en/of de aanwezige goederen in die separeerruimte, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Oostrum, gemeente Venray grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een deodorant spuitbus en/of een tas (met daarin kleding) en/of beddengoed, althans met een brandbare stof, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat de (minder beveiligde) separeerruimte van F.P.C. De Rooyse Wissel geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor die separeerruimte en/of de aanwezige goederen in die separeerruimte, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Oostrum, gemeente Venray opzettelijk en wederrechtelijk een separeerruimte en/of beddengoed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan F.P.C. De Rooyse Wissel toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Oostrum, gemeente Venray [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) de keel en/of de hals van die [slachtoffer] te hebben vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of (met kracht) de keel en/of de hals te hebben dichtgeknepen/toegeknepen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venray/Gennep, proces-verbaalnummer PL 2321-2019054156, gesloten d.d. 9 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 44.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [naam ] namens F.P.C. de Rooyse Wissel, dossierpagina’s 5 tot en met 11.
3.Fotoblad bij het proces-verbaal van aangifte door [naam ] namens F.P.C. de Rooyse Wissel, dossierpagina’s 8 en 9.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , dossierpagina’s 12 en 13.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , dossierpagina’s 16 en 17.
6.Het proces-verbaal aangifte door [naam ] namens [slachtoffer] , dossierpagina’s 23 en 24.