4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze strafzaak kent een lange voorgeschiedenis. Deze voorgeschiedenis heeft aanleiding gevormd voor de aan de verdachte verweten gedragingen en tot menig civiel geding geleid. Voor een goed begrip van de zaak zal de rechtbank dan ook kort de achtergrond en context uiteenzetten, vooraleer zij toekomt aan de selectie en de waardering van de bewijsmiddelen.
[betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] was huurder van een kantoorpand te Maastricht. Tegen het einde van die huurtermijn is het pand gekocht door de heer [verdachte] , zijnde verdachte in dit strafgeding. Door [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] is de huurovereenkomst aan het einde van de huurtermijn niet verlengd, maar opgezegd waarna het bedrijf is verhuisd naar een ander pand in Maastricht. Dit betekende een flinke financiële strop voor de verdachte en hij heeft die opzegging in verschillende civiele procedures aangevochten.
In de bodemzaak is op 2 juli 2013 een zitting geweest, waarbij er kennelijk discussie is ontstaan over een machtiging. Die zitting lijkt de start in te luiden van een lange stroom schriftelijke berichten, waarin de verdachte zijn frustraties over de gang van zaken uit en in niet mis te verstane bewoordingen verwijten maakt aan de heer [slachtoffer 1] en/of [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] . Deze correspondentie loopt parallel aan de civiele procedures over, onder andere, de rechtsgeldigheid van de huuropzegging. Inmiddels liggen er rechterlijke oordelen, in kracht van gewijsde, dat de huuropzegging rechtsgeldig is geschied en dat er in verband daarmee geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen jegens de verdachte.
De voornaamste pijnpunten die door de verdachte in zijn brieven, buiten de civiele procedures om, worden geuit, zijn:
- dat [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] zou hebben toegezegd de huurovereenkomst wel te zullen voortzetten,
- dat er verkeerde cijfers zijn doorgegeven aan [betrokken onderneming 2] wat betreft de besparing van de huisvestingskosten op basis waarvan de huur toch is opgezegd,
- dat (mede) door toedoen van [slachtoffer 1] een valse volmacht zou zijn opgesteld en ingediend bij de rechtbank,
- dat [slachtoffer 1] een [merknaam] zou hebben aangeboden aan de verdachte in ruil voor het verkrijgen van een huurovereenkomst.
De aangevers hebben uiteindelijk aangifte gedaan van belaging respectievelijk laster. De verdachte heeft het schrijven en sturen van die brieven niet ontkend, zodat dit niet ter discussie staat. Onderwerp van discussie is wel of de verdachte zich met zijn correspondentie heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Feit 1: belaging van de heer [slachtoffer 1]
In het dossier bevinden zich verschillende brieven met beschuldigingen aan het adres van [slachtoffer 1] , die tussen juli 2013 en mei 2014 zijn verstuurd aan [slachtoffer 1] of aan derden.
Zo is er een brief, aan [slachtoffer 1] gefaxt en als bijlage opgenomen bij een brief aan de directeur van [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] , waarin de verdachte stelt dat [slachtoffer 1] al deze ellende heeft veroorzaakt en dat hij nog jarenlang op zijn laffe daden en zijn gepleegde onrechtmatige daden zal worden aangesproken.Ook is er een brief, gericht aan [slachtoffer 1] en als bijlage gestuurd bij een brief aan de voorzitter van de raad van bestuur van [betrokken onderneming 2] , waarin de verdachte schrijft dat [slachtoffer 1] onder valse voorwendselen een handtekening heeft los gepeuterd bij de voorzitter van de raad van bestuur.In de brief aan de voorzitter van de raad van bestuur van [betrokken onderneming 2] schrijft de verdachte ook nog dat [slachtoffer 1] vals spel heeft gespeeld.Dan zijn er nog acht brieven of faxen waarin [slachtoffer 1] wordt beschuldigd van bedrog of oplichting door de verdachte.Ten slotte heeft de rechtbank nog eens vijf brieven of faxen in het dossier geteld, waarin [slachtoffer 1] door de verdachte in andersluidende bewoordingen beschuldigd wordt. Zo wordt door de verdachte bijvoorbeeld gesteld dat [slachtoffer 1] over de schreef is gegaan, dat hij de rechter heeft misleid en een list heeft verzonnen.De verdachte heeft niet ontkend dat hij de hiervoor genoemde brieven heeft gestuurd en de daarin vervatte uitlatingen heeft gedaan. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de verdachte de brieven heeft geschreven en/of verstuurd vanaf zijn woonadres aan de [adresgegevens verdachte], aangezien niet is gesteld of gebleken dat de verdachte dit vanaf een andere plek heeft gedaan.
Centrale vraag in dit verband is of het handelen van de verdachte zich laat kwalificeren als belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van die vraag zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Er moet sprake zijn van het opzettelijk en herhaaldelijk lastigvallen van iemand met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen.
De rechtbank constateert dat de brieven niet altijd rechtstreeks aan [slachtoffer 1] zijn gestuurd of gefaxt, maar dat de brieven ook naar zijn advocaten en naar zijn meerderen binnen de organisatie zijn gestuurd. Zodoende ligt in het de lijn der verwachtingen dat ook die brieven en de daarin gedane uitlatingen ter kennis van [slachtoffer 1] zouden komen en de verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Doordat de verdachte zich in het zakelijke conflict heeft gefocust op de persoon van [slachtoffer 1] en dit zakelijke conflict op deze wijze persoonlijk heeft gemaakt, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . In zijn slachtofferverklaring heeft [slachtoffer 1] de impact op zijn leven van de constante stroom beschuldigingen, zowel privé als zakelijk, nader toegelicht. De rechtbank is ook van oordeel dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] in ieder geval in de periode vanaf juli 2013 tot in ieder geval april 2014 stelselmatig was, mede gelet op de intensiteit van de brieven en de daarin gebruikte bewoordingen. Door de aangevers is gesteld dat ook na die datum de correspondentie niet is gestopt. Dit is door de rechtbank op basis van het strafdossier echter niet te beoordelen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij hoopte te bereiken dat [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] weer met hem om de tafel zou gaan: ofwel voor het alsnog aangaan van een huurovereenkomst ofwel om de verdachte tegemoet te komen in de financiële schade, die hij leed als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst.
Daarmee is ook het opzet van de verdachte gegeven en heeft hij een inkijkje gegeven in wat hij met de brieven probeerde te bereiken.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in de periode van 18 juli 2013 tot en met 3 april 2014 brieven heeft gezonden aan [slachtoffer 1] , de directeur van [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] , aan de voorzitter van de raad van bestuur van [betrokken onderneming 2] en aan de advocaat Van der Salm. Daarin staan de volgende uitlatingen:
- [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] hangt aan elkaar van leugens en bedrog;
- [slachtoffer 1] heeft de rechter wederom een leugen op de mouw gespeld;
- Kort daarop bleek dat die volmacht van de Raad van Bestuur van [betrokken onderneming 2] er helemaal niet was en u de rechter opzettelijk heeft misleid;
- Omdat u wist dat de fax van de Raad van Bestuur waaraan [slachtoffer 1] gerefereerd had geen bewijsstuk van een volmacht was, verzonnen [slachtoffer 1] en u een list om die volmacht alsnog op tafel te toveren;
- U bent degene geweest die [slachtoffer 1] behulpzaam was bij zijn tovenaarskunsten waarmee u zich uiteraard medeplichtig heeft gemaakt aan het door [slachtoffer 1] begaan van een strafbaar feit;
- U heeft al deze ellende veroorzaakt en u zult nog jarenlang op uw laffe daden en uw gepleegde onrechtmatige daden worden aangesproken;
- [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] heeft u bedrogen.
Dan is er nog een aantal brieven waarin [slachtoffer 1] en/of [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] beticht worden van oplichting en bedrog. In die brieven noemt de verdachte het om de tuin leiden van mensen, het verzinnen van listen en tovenaarskunsten, het verkopen van leugens, het bedriegen met en manipuleren van cijfers.Deze brieven zijn verzonden in de periode van 18 juli 2013 tot en met 3 april 2014. Voor een langere periode met beledigende correspondentie zoals de aangevers stellen, is onvoldoende bewijs in het strafdossier voorhanden.
De in de tenlastelegging opgenomen uiting “ik wil dat uw gemanipuleer met cijfers in de openbaarheid komt” laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat uit het dossier niet blijkt aan wie deze uitlating is gericht. Voor het overige acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de hiervoor genoemde uitingen in de periode van juli 2013 tot en met 3 april 2014 schriftelijk heeft gedaan. De verdachte heeft het schrijven van de brieven ook niet ontkend. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de verdachte de brieven heeft geschreven en/of verstuurd vanaf zijn woonadres aan de [adresgegevens verdachte], aangezien niet is gesteld of gebleken dat de verdachte dit vanaf een andere plek heeft gedaan.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen staan de feitelijke handelingen van de verdachte dus vast. Maar ook hier is de vraag of dit handelen zich laat kwalificeren als een strafbaar feit.
Feit 2 primair: laster
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde laster niet bewezen kan worden. Daarvoor is immers vereist dat de verdachte wist dat wat hij schreef, in strijd met de waarheid is. De rechtbank heeft de indruk dat de verdachte oprecht gelooft dat er zo gehandeld is als hij in de brieven beschrijft. Of dat daadwerkelijk zo is, kan de rechtbank op basis van het strafdossier niet beoordelen. De verdachte is weliswaar in het ongelijk gesteld in de bodemprocedure, maar de civielrechtelijke beoordeling van de beëindiging van de huurovereenkomst sluit niet uit dat de verdachte in de brieven op waarheid berustende uitlatingen heeft gedaan.
Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.
Feit 2 subsidiair: smaadschrift
Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde smaadschrift spreekt de rechtbank de verdachte vrij.
Er is sprake van smaad wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand, doordat aan die persoon een bepaald feit ten laste wordt gelegd met het kennelijke doel van ruchtbaarheid. Smaadschrift is het plegen van smaad door geschriften en/of afbeeldingen publiek te maken. De rechtbank is van oordeel dat hier niet is voldaan aan het ruchtbaarheid geven aan feiten die de verdachte aan [slachtoffer 1] en/of [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] ten laste legt. Onder ruchtbaarheid geven dient te worden verstaan het ter kennis brengen van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden. Hoewel de verdachte in zijn brieven wel een paar keer heeft gedreigd met openbaarmaking van zijn verwijten aan het adres van [slachtoffer 1] en [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] , heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier gevonden voor de stelling dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. De verdachte heeft de brieven enkel gericht aan mensen die volgens hem partij waren in het geschil: [slachtoffer 1] en diens meerderen bij [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] respectievelijk [betrokken onderneming 2] en de advocaten van [slachtoffer 1] en [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] . Daarmee is volgens de rechtbank niet voldaan aan het vereiste dat het doel moet zijn om ruchtbaarheid te geven aan de verweten gedragingen.
Feit 2 meer subsidiair: belediging
Wel acht de rechtbank belediging bewezen. Dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen beledigend zijn voor [slachtoffer 1] en [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] behoeft geen nadere uitleg. Zij worden immers in niet mis te verstane bewoordingen beschuldigd van oplichting en bedrog. Onder de strafbaar gestelde belediging valt ook het toezenden of aanbieden van een geschrift of afbeelding met beledigingen aan het slachtoffer. Die geschriften of afbeeldingen kunnen dan rechtstreeks of indirect het slachtoffer bereiken. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat de brieven niet altijd rechtstreeks aan [slachtoffer 1] zijn gestuurd of gefaxt, maar dat de brieven ook naar zijn advocaten en naar zijn meerderen zijn gestuurd. Aldus ligt in het de lijn der verwachtingen dat ook die brieven en de daarin gedane uitlatingen ter kennis van [slachtoffer 1] en [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] zouden komen en de verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest.
Daarmee acht de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde belediging van [slachtoffer 1] en [betrokken onderneming 1/slachtoffer 2] bewezen.
Eendaadse samenloop
Er is slechts één brief die zich zowel als belaging alsmede als belediging laat kwalificeren. Het gaat dan om de uiting: “u heeft al deze ellende veroorzaakt en u zult nog jarenlang op uw laffe daden en uw gepleegde onrechtmatige daden worden aangesproken”. Aan alle overige in de tenlastelegging verfeitelijkte uitingen liggen ten aanzien van feit 1 en feit 2 steeds andere brieven ten grondslag. Daarom is er geen sprake van eendaadse samenloop, behalve ten aanzien van brief 2K. De wet verplicht de rechtbank om hier acht op te slaan bij de strafmaat. Die constatering is echter van zo weinig gewicht, wanneer zij in het grotere geheel van strafbare gedragingen wordt beschouwd, dat zij geen feitelijke invloed zal hebben op de strafmaat.