5.1.Gezag
Op grond van artikel 1:253c, lid 1, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Op grond van artikel 1:253c, lid 2, BW kan een dergelijk verzoek, indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts worden afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat gezamenlijk ouderlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever en dat alleen in uitzonderlijke gevallen, waarbij het belang van het kind in het gedrang komt, aanleiding is om daarvan af te wijken.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Verder is het van belang dat de niet-verzorgend ouder betrokken is bij de ontwikkeling van het kind, zodat hij in het belang van dat kind kan meedenken en samen met de verzorgend ouder beslissingen kan nemen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de ouders tot medio 2006 een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en dat zij ook in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. Toen [minderjarige] een half haar oud was, zijn de ouders uit elkaar gegaan en is [minderjarige] bij de moeder blijven wonen en heeft hij gedurende de eerste jaren regelmatig omgang met zijn vader gehad. In verband met financiële problemen van de vader heeft [minderjarige] zijn vader de afgelopen jaren ongeveer twee keer per jaar gezien, waarbij zij wel veel contact hadden via WhatsApp. Inmiddels is het contact met de vader op initiatief van [minderjarige] verbroken, omdat hij teleurgesteld is in zijn vader en hij behoefte heeft aan rust. Met Stichting Columbus Ontdek Jezelf, Jeugdbegeleiding zal worden bekeken welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen [minderjarige] en de vader te hervatten, hetgeen door de moeder wordt gestimuleerd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de relatie tussen de ouders moeizaam is. Er is geen communicatie tussen de ouders en van het maken van afspraken over [minderjarige] in gezamenlijk overleg is geen sprake. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat een reëel risico ten minste bestaat dat door toekenning van het gezamenlijk gezag het nu bestaande evenwicht zal worden verstoord en dat dit op [minderjarige] een negatief effect zal hebben. Niet onwaarschijnlijk is dat gezamenlijk gezag zal leiden tot strijd tussen de ouders, waardoor [minderjarige] klem zal raken tussen de ouders. Illustratief hiervoor zijn alle niet nader onderbouwde aantijgingen van de vader over de moeder, die door de moeder gemotiveerd zijn betwist. De rechtbank stelt vast dat er over [minderjarige] wel wat zorgen zijn geweest, maar dat de moeder deze zorgen ook heeft gezien en dat zij de juiste hulpverlening heeft ingeschakeld, zodat [minderjarige] op dit moment een positieve ontwikkeling laat zien. De moeder heeft laten zien dat zij sensitief en responsief op het gedrag van [minderjarige] kan reageren en zij heeft goede stappen gezet sinds zij met [minderjarige] in Limburg woont. De rechtbank acht het zorgelijk dat de vader de moeder fors diskwalificeert en het risico bestaat dat [minderjarige] hiermee belast raakt. Dat [minderjarige] hiermee in het verleden belast is geraakt, blijkt ook uit de verklaring van [minderjarige] ter zitting, dat hij de herhaaldelijke vraag van de vader om bij hem te komen wonen, als belastend heeft ervaren. Dat voorgaande op korte termijn anders zal zijn acht de rechtbank niet aannemelijk.
De rechtbank acht in het licht van dit alles de wettelijke uitzondering aanwezig zoals genoemd in artikel 1:253c, tweede lid sub a BW. Het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, zal daarom worden afgewezen.