ECLI:NL:RBLIM:2019:10674

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C/03/266937 / FA RK 19-2695
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag en hoofdverblijf van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, alsmede om het hoofdverblijf van het kind bij hem vast te stellen. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met zorgen over het welzijn van het kind, waaronder het drugsgebruik van de moeder en de opvoedingssituatie. De moeder heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat het kind bij haar goed gedijt en dat gezamenlijk gezag zou leiden tot conflicten tussen de ouders, wat schadelijk zou zijn voor het kind. De rechtbank heeft de vader's verzoeken afgewezen, o.a. omdat er een reëel risico bestaat dat het kind klem zou raken tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is en dat er geen vertrouwen meer is in de vader. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder de juiste hulpverlening heeft ingeschakeld en dat het kind momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter M.T.A.C. Russel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 26 november 2019
Zaaknummer: C/03/266937 / FA RK 19-2695
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.A.J.M.I. van Laake, kantoorhoudende te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert,
tegen
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. I.F.H. Nelissen, kantoorhoudende te Valkenburg aan de Geul.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland,verder te noemen:
de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ingekomen bij de griffie op 22 juli 2019;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2019.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 oktober 2019, waar zijn verschenen:
  • de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordig(st)er van de raad.

2.De feiten

[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) is geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005 uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader. [minderjarige] is erkend door de vader. De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
De vader heeft, op de door hem in het verzoekschrift geformuleerde gronden, verzocht te bepalen dat hij voortaan gezamenlijk met de moeder het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen. Daarnaast heeft hij verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij hem zal zijn.
Ter onderbouwing heeft de vader gesteld dat de vader zich ernstige zorgen maakt over het welzijn van [minderjarige] , waarvan hij in het verleden meermaals melding heeft gemaakt bij de politie en welzijnsinstellingen. Die zorgen gingen over het forse drugsgebruik van de moeder, de onnodige (astma-)medicatie voor [minderjarige] en het feit dat de vader kan zien dat [minderjarige] vaak tot midden in de nacht WhatsAppberichten verstuurt en gamed. Daar is nu bijgekomen dat [minderjarige] met toestemming van de moeder momenteel op vakantie is naar Turkije, zonder de moeder, maar met twee voor de vader onbekende mannen. De vader heeft de moeder verzocht hem in contact te brengen met deze mannen, maar dit heeft de moeder geweigerd. Voorts is de vader in contact getreden met de bij [minderjarige] betrokken hulpverlening vanuit Columbus Ontdek Jezelf, Jeugdbegeleiding, te Maastricht, teneinde onder meer te onderzoeken wat zij kunnen doen in het contact tussen [minderjarige] en de vader en om inzicht te krijgen in hoe het nu echt met [minderjarige] gaat. De vader had met Columbus een afspraak gemaakt, maar deze afspraak is op het laatste moment afgezegd omdat de moeder de vader ervan beschuldigt dat hij het adres van de moeder aan haar ex heeft verraden. Ook [minderjarige] heeft het dagelijks WhatsApp-contact met de vader stopgezet. Volgens de vader is de jonge vrijwillige begeleider van Columbus niet opgewassen tegen de wijze waarop moeder met [minderjarige] omgaat en hij acht professionele hulp in een gedwongen kader dringend nodig. De vader is voorts bereid een bijdrage te leveren die nodig is om ervoor te zorgen dat het goed gaat met [minderjarige] . Die bijdrage zou er wat de vader betreft uit kunnen bestaan dat [minderjarige] bij de vader komt wonen, als dat voor hem goed zou zijn, waarbij de vader open staat voor professionele begeleiding bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
3.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd.
De moeder heeft hiertoe gesteld dat de ouders tot medio 2006, circa 3,5 jaar, een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en ook samen hebben gewoond. Toen [minderjarige] een half haar oud was zijn de ouders uit elkaar gegaan. [minderjarige] is bij de moeder blijven wonen en gedurende de eerste jaren was er regelmatig contact tussen de vader en [minderjarige] . De afgelopen jaren zag [minderjarige] zijn vader slechts 2 keer per jaar. Inmiddels is het contact met de vader op initiatief van [minderjarige] verbroken, niet omdat hij zijn vader niet wil zien, maar om onrust te voorkomen en omdat hij niet opnieuw door de vader gekwetst wil worden. De moeder is met [minderjarige] in 2017 in Limburg komen wonen. Onder verwijzing naar de door de moeder overgelegde brief van de Huisartsenpraktijk [naam huisartsenpraktijk] van 23 augustus 2019, stelt de moeder dat zij betrokken is bij [minderjarige] en de beste hulp voor hem wil. Uit het door de moeder overgelegde evaluatieverslag Housing van 21 februari 2019 van de vrouwenopvang, blijkt dat de moeder geheel zelfstandig is, vrijwel geen ondersteuning nodig heeft en de woning er goed verzorgd uitziet. De moeder betwist gelet hierop expliciet alle niet onderbouwde aantijgingen (blote negatieve stellingen) die de vader in het verzoekschrift over de moeder heeft vermeld. De moeder heeft voorts nooit iets vernomen van de gestelde meldingen van de vader bij de politie en welzijnsinstellingen, niet van de vader noch van de instanties.
Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag heeft de moeder gesteld dat de ouders reeds jarenlang geen goede communicatie hebben met elkaar. Wanneer er communicatie is over [minderjarige] , komt de vader vervolgens afspraken niet na, hetgeen leidt tot teleurstellingen voor [minderjarige] . Hierdoor is er geen vertrouwen meer in de vader. De moeder stelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het gezag worden belast. Ten aanzien van het verzoek tot wijzigen van het hoofdverblijf heeft de moeder gesteld dat [minderjarige] altijd bij de moeder heeft gewoond en dat hij hier ook wil blijven wonen. Na wat strubbelingen door de verhuizing en het gebrek en gemis aan kwalitatief goed contact met de vader, ontwikkelt [minderjarige] zich goed. Ter onderbouwing heeft de moeder e-mail berichten van de mentor van [minderjarige] op school overgelegd. Hieruit blijkt dat [minderjarige] door duidelijkheid en structuur meer positief is en dat zijn schoolresultaten zijn verbeterd, met als gevolg een mooi eindrapport en overgang naar 2TL. De moeder heeft ook verschillende dingen ondernomen om [minderjarige] te ondersteunen, zoals blijkt uit het door de moeder overgelegde rapport van de Levantogroep van 22 augustus 2019. De moeder is open en eerlijk en zoekt hulp voor [minderjarige] indien nodig. Ook de buddy vanuit Columbus, die met [minderjarige] wekelijks intensief contact heeft, is van mening dat het beter gaat met [minderjarige] , zoals blijkt uit de verklaring van Columbus van oktober 2019.
Tot slot heeft de moeder verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten, tot op heden begroot op 372 euro.

4.De standpunten ter zitting

4.1.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Hiervan heeft hij gebruik gemaakt ter zitting gedurende een afzonderlijk gesprek met de rechter. De inhoud van dit gesprek heeft de rechter vervolgens medegedeeld aan de overige aanwezigen, die de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige] wil bij zijn moeder blijven wonen en wil dat zijn moeder alleen het gezag over hem blijft uitoefenen. [minderjarige] is vaak door zijn vader teleurgesteld. Hij ziet zijn vader niet vaak, de laatste keer was in de meivakantie. Hij had wel veel Whatsapp contact met zijn vader, maar nu is er geen contact meer. De keren dat hij zijn vader zag, was hij er niet echt voor [minderjarige] . [minderjarige] mist zijn broertjes, die bij zijn vader wonen, wel heel erg. De vader heeft [minderjarige] vaker gevraagd of [minderjarige] bij hem kwam wonen, wat [minderjarige] echt niet wil. Dat vader dit steeds vroeg vond [minderjarige] belastend. Volgens [minderjarige] hebben de ouders nu geen contact meer. Vroeger hadden zij dit wel, maar dit contact verliep niet goed, ook al deed zijn moeder wel haar best dit contact goed te laten verlopen.
4.2.
Door en namens de vader is ter zitting, aan de hand van een overgelegd schriftelijk stuk, gereageerd op het verweerschrift van de moeder. Verder heeft de vader zijn standpunt nader toegelicht.
4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting haar standpunt nader toegelicht.
4.4.
De vertegenwoordigster van de raad heeft ter zitting geadviseerd de verzoeken van de vader af te wijzen, aangezien toewijzing niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.

5.De beoordeling

5.1.
Gezag
Op grond van artikel 1:253c, lid 1, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Op grond van artikel 1:253c, lid 2, BW kan een dergelijk verzoek, indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts worden afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat gezamenlijk ouderlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever en dat alleen in uitzonderlijke gevallen, waarbij het belang van het kind in het gedrang komt, aanleiding is om daarvan af te wijken.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Verder is het van belang dat de niet-verzorgend ouder betrokken is bij de ontwikkeling van het kind, zodat hij in het belang van dat kind kan meedenken en samen met de verzorgend ouder beslissingen kan nemen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de ouders tot medio 2006 een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en dat zij ook in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. Toen [minderjarige] een half haar oud was, zijn de ouders uit elkaar gegaan en is [minderjarige] bij de moeder blijven wonen en heeft hij gedurende de eerste jaren regelmatig omgang met zijn vader gehad. In verband met financiële problemen van de vader heeft [minderjarige] zijn vader de afgelopen jaren ongeveer twee keer per jaar gezien, waarbij zij wel veel contact hadden via WhatsApp. Inmiddels is het contact met de vader op initiatief van [minderjarige] verbroken, omdat hij teleurgesteld is in zijn vader en hij behoefte heeft aan rust. Met Stichting Columbus Ontdek Jezelf, Jeugdbegeleiding zal worden bekeken welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen [minderjarige] en de vader te hervatten, hetgeen door de moeder wordt gestimuleerd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de relatie tussen de ouders moeizaam is. Er is geen communicatie tussen de ouders en van het maken van afspraken over [minderjarige] in gezamenlijk overleg is geen sprake. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat een reëel risico ten minste bestaat dat door toekenning van het gezamenlijk gezag het nu bestaande evenwicht zal worden verstoord en dat dit op [minderjarige] een negatief effect zal hebben. Niet onwaarschijnlijk is dat gezamenlijk gezag zal leiden tot strijd tussen de ouders, waardoor [minderjarige] klem zal raken tussen de ouders. Illustratief hiervoor zijn alle niet nader onderbouwde aantijgingen van de vader over de moeder, die door de moeder gemotiveerd zijn betwist. De rechtbank stelt vast dat er over [minderjarige] wel wat zorgen zijn geweest, maar dat de moeder deze zorgen ook heeft gezien en dat zij de juiste hulpverlening heeft ingeschakeld, zodat [minderjarige] op dit moment een positieve ontwikkeling laat zien. De moeder heeft laten zien dat zij sensitief en responsief op het gedrag van [minderjarige] kan reageren en zij heeft goede stappen gezet sinds zij met [minderjarige] in Limburg woont. De rechtbank acht het zorgelijk dat de vader de moeder fors diskwalificeert en het risico bestaat dat [minderjarige] hiermee belast raakt. Dat [minderjarige] hiermee in het verleden belast is geraakt, blijkt ook uit de verklaring van [minderjarige] ter zitting, dat hij de herhaaldelijke vraag van de vader om bij hem te komen wonen, als belastend heeft ervaren. Dat voorgaande op korte termijn anders zal zijn acht de rechtbank niet aannemelijk.
De rechtbank acht in het licht van dit alles de wettelijke uitzondering aanwezig zoals genoemd in artikel 1:253c, tweede lid sub a BW. Het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, zal daarom worden afgewezen.
5.2.
Hoofdverblijfplaats
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] zal afwijzen, zal ook het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf worden afgewezen, aangezien een dergelijk verzoek slechts aan de rechter kan worden voorgelegd indien er sprake is van gezamenlijk gezag.
5.3.
Proceskosten
Nu de ouders ex-partners zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de vader en het verzoek van de moeder;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T.A.C. Russel, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. V. Stroeks, griffier op 26 november 2019
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.