ECLI:NL:RBLIM:2019:10613

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
C/03/270247 / KG ZA 19-493
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonwagenstandplaats zonder recht of titel met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Zaam Wonen en een gedaagde die zonder recht of titel in een woning verbleef. De eiseres, Woningstichting Zaam Wonen, vorderde ontruiming van de woning en schadevergoeding wegens huurachterstand en geleden schade. De gedaagde had in het verleden als huurder van de woning gefunctioneerd, maar was na beëindiging van de huurovereenkomst blijven wonen zonder enige overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde erkende zonder recht of titel in de woning te verblijven en dat hij geen bescherming genoot als huurder. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar verlengde de ontruimingstermijn tot vier weken na betekening van het vonnis, rekening houdend met de gezinssituatie van de gedaagde. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van terughoudendheid bij ontruimingen in kort geding, vooral in situaties met kwetsbare gezinnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/270247 / KG ZA 19-493
Vonnis in kort geding van 26 november 2019
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING ZAAM WONEN,
gevestigd te Stein,
eiseres,
advocaat mr. J.M.H. van den Mosselaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. Nijmeyer.
Partijen zullen hierna Woningstichting Zaam Wonen en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 oktober 2019, met 11 producties,
  • de mondelinge behandeling van 12 november 2019, waarbij [gedaagde] een conclusie van antwoord/pleitnota in kort geding heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is in het verleden huurder geweest van de woning [adres] te [woonplaats] . Aan de huurovereenkomst is een eind gekomen – kort gezegd – vanwege het hebben van een wietplantage. [gedaagde] heeft de woning moeten ontruimen.
2.2.
Enige tijd na die ontruiming is [naam ex-partner] , destijds partner van [gedaagde] , de woning [adres] gaan huren. Zij heeft per 7 maart 2019 de huurovereenkomst opgezegd. Zij heeft de woning verlaten.
2.3.
[gedaagde] is op enig moment in 2018 ingetrokken bij [naam ex-partner] . Hij is sinds augustus 2018 op het adres [adres] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Hij is in de woning gebleven, nadat [naam ex-partner] de huur opzegde en vertrok.
2.4.
Op 29 augustus 2019 informeert Zaam Wonen [gedaagde] bij brief dat hij zonder recht of titel verblijft in de woning en sommeert hem de woning te verlaten per 12 september 2019.
2.5.
[naam ex-partner] verklaart in een e-mailbericht (productie 10 dagvaarding) dat zij in februari 2019 uit de woning is vertrokken, dat de relatie met [gedaagde] is geëindigd en dat hij haar spullen heeft verwijderd. Zij verklaart ook dat [gedaagde] de woning daarop heeft “overgenomen”.

3.Het geschil

3.1.
Zaam Wonen vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis [gedaagde] veroordeelt:
I. om binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van gedaagde is en met al de personen die zijdens gedaagde in voornoemde woning verblijven, en deze woning ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.336,94, zijnde de huurachterstand met betrekking tot de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] over de periode januari 2019 tot en met 7 maart 2019, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat betreffende huurpenningen opeisbaar zijn geworden tot aan de dag der algehele voldoening;
III. om aan eiseres tegen behoorlijke bewijs van kwijting te betalen € 4.732,50, zijnde een voorschot op de door eiseres geleden schade vanaf 8 maart 2019 tot 1 november 2019, te vermeerderen met een bedrag van € 613,40 per maand vanaf 1 november 20 19 tot aan de ontruiming van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris, de nakosten en de verschotten van de advocaat van eiseres.
3.2.
Zaam Wonen legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] na 7 maart 2019 is blijven wonen in de woning [adres] zonder dat daar een overeenkomst aan ten grondslag ligt. Zaam Wonen lijdt daardoor schade omdat haar eigendom zonder vergoeding wordt gebruikt.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid is in dit geval gegeven, omdat deze voortvloeit uit de aard van het ingeroepen recht. Zaam Wonen beroept zich op haar eigendomsrecht.
4.2.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van Zaam Wonen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Ontruiming
4.3.
Van belang is dat bij toewijzing van een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming van en woning, in kort geding grote terughoudendheid dient te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt en daarnaast het praktisch gezien onomkeerbare karakter van een veroordeling tot ontruiming.
4.4.
[gedaagde] erkent dat hij zonder overleg met Zaam Wonen na 7 maart 2019 in de woning [adres] is blijven wonen. Hij erkent dat er geen actueel huurcontract is noch een andere overeenkomst op grond waarvan hij het recht heeft in de woning te verblijven. Hij erkent dat hij geen modelhuurder is geweest in het verleden en dat daarom aan zijn eigen huurcontract van deze woning een eind is gekomen.
4.5.
Uit deze erkenningen van [gedaagde] blijkt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning [adres] verblijft. [gedaagde] weet dit ook. [gedaagde] geniet inzake de gevorderde ontruiming in beginsel dan ook geen bescherming als huurder of gebruiker.
[gedaagde] heeft geen enkele poging gedaan om de bewoning te formaliseren met een huur- of gebruikscontract, zodat hij kan en moet begrijpen dat er een einde zal komen aan de situatie dat hij in de woning verblijft. Dat Zaam Wonen ruim vijf maanden heeft stilgezeten doet daar niet aan af. Binnen de huidige regelgeving kan Zaam wonen evenmin worden veroordeeld om tegen haar wil een huurovereenkomst te sluiten met [gedaagde] .
4.6.
[gedaagde] voert aan dat bijzondere omstandigheden aan onmiddellijke ontruiming in de weg staan. [gedaagde] woont in de woning, zo stelt hij, met zijn nieuwe partner en hun zeer recent (te vroeg) geboren kind en met een zoon uit een eerdere relatie. Beide kinderen zijn medisch beperkt. [gedaagde] voert aan dat Zaam Wonen door op korte termijn te willen ontruimen een situatie creëert die in strijd is met een fundamenteel recht. Een ontruiming doet een noodsituatie ontstaan voor hem en zijn gezin, omdat hij niet op stel en sprong over betaalbare woonruimte kan beschikken. Hij weet pas sinds de dagvaarding dat hij de woning moet ontruimen. Huren in de vrije sector ligt niet in zijn mogelijkheden. [gedaagde] vraagt om een terme de grâce in verband met zijn persoonlijke familiale omstandigheden en zijn financiële situatie.
4.7.
Zaam Wonen heeft niet weersproken dat [gedaagde] niet over de financiële middelen beschikt om in de vrije sector te huren. Vast staat ook dat zij [gedaagde] geen andere woning aanbiedt. Zaam Wonen betwist voorts niet dat [gedaagde] de woning bewoont met zijn gezin en dat daarvan twee minderjarige en medisch beperkte kinderen deel van uit maken.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde ontruimingstermijn van 14 dagen in het licht van de gezinssamenstelling tot onbillijke gevolgen voor [gedaagde] en zijn gezin leidt en zal de termijn van ontruiming stellen op vier weken na betekening van het vonnis.
De schadevergoeding
4.9.
[gedaagde] erkent dat hij voor 7 maart 2019 reeds woonde aan [adres] , destijds met zijn toemalige partner [naam ex-partner] . Vast staat dat hij tot 7 maart 2019 niet formeel als huurder of medehuurder wordt aangemerkt.
4.10.
[gedaagde] erkent dat hij na 7 maart 2019 in de woning [adres] is blijven wonen. In het voorgaande is geoordeeld dat hij zonder recht of titel daar verblijft.
4.11.
Zaam Wonen vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de onbetaald gebleven huurpenningen tot 7 maart 2019 op grond van onrechtmatige daad, dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Zaam Wonen de ene noch de andere grond concreet onderbouwt, terwijl [gedaagde] betwist dat er een grondslag is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een feitelijke of juridische grondslag ontbreekt. [naam ex-partner] was huurder van [adres] tot 7 maart 2019 en niet [gedaagde] . Uit het enkele feit dat hij als medebewoner was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie volgt geen gehoudenheid tot betaling van de huurpenningen. De vordering moet in zoverre worden afgewezen.
4.13.
Zaam Wonen vordert bij wijze van schadevergoeding bedragen overeenkomend met de maandelijkse huur van 7 maart 2019 tot aan de dag van de ontruiming. [gedaagde] betoogt dat voor een dergelijke schadevergoeding geen grondslag is, omdat er geen huurovereenkomst is noch een andere overeenkomst en Zaam Wonen in ieder geval tot
29 augustus 2019 geen enkele handeling heeft verricht waaruit [gedaagde] heeft moeten kunnen concluderen dat hij niet zou kunnen blijven wonen aan [adres] . Schade is daarom volgens hem niet aan de orde.
4.14.
De voorzieningenrechter merkt op dat gratis wonen in het eigendom van een ander zonder overeenstemming en/of tegen diens wil niet bestaat en dat doordat [gedaagde] in de woning verblijft Zaam Wonen wel degelijk schade lijdt. De woning kan immers zolang [gedaagde] in de woning verblijft niet aan een ander worden verhuurd. Zaam Wonen heeft daarom vanaf 8 maart 2019 huurpenningen misgelopen à € 613,40 per maand tot aan de dag van de algehele ontruiming. De vordering wordt in zoverre toegewezen.
4.15.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente, zodat deze wordt toegewezen.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van Zaam Wonen begroot op:
- exploot van dagvaarding € 101.06
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
€ 980,00,
totaal € 1.720,06.
De nakosten worden toegewezen als in het dictum weergegeven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [gedaagde] is en met al de personen die zijdens [gedaagde] in voornoemde woning verblijven, en deze woning ter vrije en algehele beschikking van Zaam Wonen te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zaam Wonen tegen behoorlijke bewijs van kwijting te betalen € 4.732,50, zijnde een voorschot op de door Zaam Wonen geleden schade vanaf 8 maart 2019 tot 1 november 2019, te vermeerderen met een bedrag van € 613,40 per maand vanaf 1 november 2019 tot aan de ontruiming van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, vanaf datum dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding begroot aan de zijde van Zaam wonen op € 1.720,06, vermeerderd met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB