3.3Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
Op 20 november 2016 heeft de vader van [slachtoffer] bij de politie melding gemaakt van het vermoeden dat zijn veertienjarige dochter slachtoffer zou zijn van loverboy-praktijken.Zij zou contact hebben met een negentwintigjarige man, genaamd [verdachte] (verdachte). De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode van 1 juli 2016 tot 20 november 2016 eenmaal bij hem thuis, in de gemeente Venlo, (buiten echt) ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum verdachte] 2002./
De verdachte heeft verklaard dat hij [verdachte] slechts tweemaal lijfelijk heeft ontmoet en dat hij enkel de eerste keer met haar seks heeft gehad. Hij wist toen dat ze minderjarig was. Tijdens de tweede ontmoeting heeft hij een verdere ‘relatie’ afgebroken, nadat hij naar zijn zeggen erachter was gekomen dat [verdachte] zelfs jonger was dan 16 jaar. [verdachte] heeft daarentegen verklaard dat zij de verdachte in de zomer van 2016 heeft leren kennen en dat hij op de hoogte was van het feit dat zij 13 jaar was. Zij heeft hem dat helemaal in het begin verteld. Zij hebben elkaar ongeveer 10 keer ontmoet en ze zouden ook ongeveer 10 keer seks hebben gehad in de woning van de verdachte. Zij heeft verklaard dat de verdachte met zijn geslachtsdeel in haar vagina is geweest en dat hij haar heeft gevingerd.
Ter discussie staat of de verdachte eenmaal of meermalen seks heeft gehad met [verdachte] . De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij maar 1 keer seks heeft gehad met [verdachte] . Er is geen enkele aanwijzing dat de verklaring van de verdachte kloppend zou zijn. De rechtbank heeft daarentegen geen redenen te twijfelen aan de inhoud van de verklaring van [verdachte] . De rechtbank ziet niet in waarom [verdachte] daarover zou liegen en welk belang zij daarbij zou hebben. Ter ondersteuning van de verklaring van [verdachte] wijst de rechtbank naar de chatgesprekken tussen [verdachte] en de verdachtewaaruit -in onderlinge samenhang bezien- naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er meerdere (seksuele) contacten hebben plaatsgevonden. Uit die chats blijkt verder dat de verdachte al die tijd geweten heeft dat [verdachte] ‘te jong’ was maar niet dat hij daar op enig moment een probleem mee had.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het feit dat de verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat [verdachte] nog geen 16 jaren oud was toen hij seksueel contact met haar had, niet afdoet aan een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. De leeftijd vormt een geobjectiveerd bestanddeel, waarover de verdachte geen wetenschap hoefde te hebben.
De vaststelling dat [verdachte] nog geen 16 jaren oud was ten tijde van het ten laste gelegde is voldoende voor een bewezenverklaring daarvan.
Conclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 als weergegeven onder 3.4, met dien verstande dat zij de bewezen verklaarde periode beperkt van 1 juli 2016 tot en met 20 november 2016, het moment waarop de vader van [verdachte] melding heeft gemaakt bij de politie. Niet is gebleken dat nadien nog enig seksueel contact heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de verdachte (partieel) vrijspreken van de ten laste gelegde seksuele gedragingen onder het tweede en vierde gedachtestreepje omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs is.
3.3.2
Feit 2
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bezitter is van twee telefoons, te weten een Sony smartphone D6503 en een Sony smartphone LT30p Xperia T.Deze telefoons zijn op 20 februari 2018 tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] (onder de verdachte) in beslag genomen.Op de telefoon, te weten de Sony smartphone LT30p Xperia T, alsmede op de Lexar geheugenkaart uit de Sony smartphone D6503 is door verbalisant [verbalisant] (kinder)pornografisch materiaal aangetroffen, als door de officier van justitie ten laste gelegd. Niet ter discussie staat dat voor wat betreft de foto’s met bestandsnamen [bestandsnaam 5] , [bestandsnaam 6] , [bestandsnaam 7] , [bestandsnaam 8] een bewezenverklaring kan volgen. De verbalisanten hebben deze foto’s beoordeeld en gekenmerkt als kinderpornografisch afbeeldingen.De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de conclusies van de verbalisanten te twijfelen en aldus zal daarvoor een bewezenverklaring volgen.
De discussie heeft zich in deze zaak bij de overige afbeeldingen toegespitst op onder meer de leeftijd van de afgebeelde meisjes, gelet op het leeftijdscriterium dat is opgenomen in het artikel in het Wetboek van Strafrecht waarin kinderpornografie is strafbaar gesteld.
“Personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt”.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag hoe het delictsbestanddeel “personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt” in artikel 240b Sr. moet worden beoordeeld.
Ingevolge de wetsgeschiedenis en de heersende leer in de jurisprudentie hoeft de werkelijke leeftijd van de persoon op de afbeelding niet bewezen te worden. In het (voor)onderzoek is desondanks veel aandacht besteed aan het achterhalen van de werkelijke leeftijden van een aantal meisjes op de foto’s, op het moment dat de desbetreffende foto’s zijn genomen.
Artikel 240b Sr. is (onder meer) met ingang van 1 oktober 2002 gewijzigd. Van de zijde van de regering is in de memorie van toelichting (TK 2000-2001, 27745, nr. 3, blz. 4) over deze voorgestelde wijziging (de leeftijdsgrens was in dat voorstel nog 16 jaar) onder meer het volgende vermeld:
“In de uitvoeringspraktijk is soms discussie geweest over de betekenis van het woord «kennelijk» (afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken). De vraag is gerezen of dit woord de reikwijdte van de bepaling beperkt of verruimt. Opneming van het woord «kennelijk» berust op de overweging dat het bewijs van de leeftijd(scategorie) van het slachtoffer niet altijd te leveren valt, als zijn of haar identiteit niet bekend is. Daarom behoeft de leeftijd van het slachtoffer niet bewezen te worden. Aan de hand van de afbeelding moet een schatting worden gemaakt van de leeftijd. Het kan dus zijn dat vervolging en veroordeling achterwege blijven, omdat het kind ouder wordt geschat dan 15 jaar, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de werkelijke leeftijd jonger dan 16 jaar is. Ook het omgekeerde kan zich voordoen: vervolging en veroordeling kunnen volgen, omdat het afgebeelde kind jonger dan 16 jaar oogt, terwijl het in werkelijkheid ouder kan zijn dan 15 jaar.”
Naar aanleiding van latere vragen in de Eerste Kamer (de leeftijdsgrens was toen in verband met internationale verdragen gewijzigd in 18 jaar) heeft de regering nog het volgende geantwoord (EK 2001-2002, 27745, nr. 299b, blz. 2):
“Het voorgestelde artikel 240b stelt onder meer strafbaar (allerlei gedragingen rond) kinderporno waarbij een seksuele gedraging van een persoon is afgebeeld die er jonger uitziet dan 18 jaar. In dit voorstel is de werkelijke leeftijd van deze persoon niet relevant. Aan dit voorstel ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het niet alleen gaat om bescherming van een kind tegen de productie en verspreiding van kinderporno, maar ook om bescherming van kinderen tegen gedrag dat kan worden gebruikt om hen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel verkeer, of tegen gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert. De bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik vereist dat er niet alleen geen ruimte dient te bestaan voor het bestaan van echte kinderpornografische afbeeldingen, maar ook niet voor het bestaan van pornografische afbeeldingen van op kinderen gelijkende personen. Ook dit materiaal beoogt immers misbruik van echte kinderen op een realistische wijze te verbeelden. Het toelaten van strafuitsluitend tegenbewijs verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat aan de voorgestelde wijziging ten grondslag ligt. Iets anders is dat de werkelijke leeftijd van de afgebeelde persoon wél een omstandigheid is, waarmee bij de beoordeling van de zaak rekening kan worden gehouden.”
Het gaat bij de strafbaarstelling van kinderporno dus om de bescherming tegen schade aan kinderen in het algemeen. De indruk van de leeftijd die een afbeelding van een kind oproept is daarbij belangrijker dan de werkelijke leeftijd. Deze uitleg past ook bij de strekking van de wet, namelijk zoveel mogelijk de seksuele uitbuiting van kinderen tegen te gaan; kinderen in het algemeen moeten worden beschermd tegen de productie en verspreiding van kinderporno en de exploitatie daarvan.
Het maakt niet uit dat het kind de foto zelf heeft gemaakt of dat het op eigen initiatief een foto heeft toegezonden en zelfs toestemming heeft gegeven voor verspreiding ervan. Een minderjarige wordt geacht de gevolgen van deze instemming (nog) niet geheel te kunnen overzien. Van algemene bekendheid is dat als een foto eenmaal verspreid wordt, het nagenoeg onmogelijk is om over de verdere verspreiding van de foto de eigen regie te voeren.
De rechtbank is met al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de (de betwiste) overige afbeeldingen kinderpornografisch zijn, als beschreven in het eerder vermelde proces‑verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw ter zake.
De rechtbank volgt de raadsvrouw wel in haar verweer dat op de foto met bestandsnaam ” [bestandsnaam 2] ”. geen ontuchtige handelingen staan afgebeeld. De rechtbank heeft de foto waargenomen en kan de feitelijke beschrijving van de ontuchtige handelingen niet onderschrijven. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de persoon op de foto enkel haar hand voor haar geslachtsdeel. De verdachte zal van dit ten laste gelegde onderdeel worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de verdachte eveneens vrijspreken van de ten laste gelegde foto’s met de bestandsnaam: [bestandsnaam 9] . Uit onderzoek naar de persoon op de foto’s is gebleken dat het de destijds 22-jarige [mevrouw] was, zodat deze foto geen kinderporno betreft.
Conclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 als weergegeven onder 3.4.
3.3.3
Feit 3
Op 30 augustus 2018 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen de verdachte ter zake het verspreiden van haar (kinderpornografische) afbeeldingen. Zij heeft verklaard dat zij 14 of 15 jaar oud was toen de foto’s werden gemaakt.De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ‘rationeel gezien’ naaktfoto’s van een minderjarige heeft verspreid en dat hij het doorsturen van de foto’s via de chat met [slachtoffer 2] had besproken.Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de foto’s heeft verspreid met zijn telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] . Hij gebruikte daarbij onder meer de namen [verdachte] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en <3.
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen van oordeel dat de (verspreide) afbeeldingen kinderpornografisch zijn, als beschreven in het onder 3.3.2. vermelde proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat het geen foto’s betreffen met een onmiskenbare seksuele strekking en/of die strekken tot seksuele prikkeling.
De rechtbank volgt de raadsvrouw wel in haar verweer dat op de foto met bestandsnaam ” [bestandsnaam 2] ”. geen ontuchtige handelingen staan afgebeeld. Evenmin betreft het een foto met een afbeelding die onmiskenbaar een seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling. De rechtbank heeft de foto waargenomen en ziet niet dat er sprake is van een seksueel getinte foto. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de persoon op de foto immers enkel haar hand voor haar geslachtsdeel, zodat dit niet te zien is. De verdachte zal van dit ten laste gelegde onderdeel worden vrijgesproken.
Conclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 3 als weergegeven onder 3.4.