In deze zaak hebben drie werknemers, aangeduid als verzoekers, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met als doel te verklaren dat de verwerende partij, ONTZORGD WONEN GROEP B.V., hun opvolgend werkgever is. Daarnaast vroegen zij om toelating tot de werkvloer en betaling van het loon. De procedure is gestart op basis van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij de zaak is verwezen naar de dagvaardingsprocedure. De verzoekers hebben in hun verzoekschrift primair gevraagd om een verklaring voor recht dat OWG hun opvolgend werkgever is geworden, en subsidiair om betaling van de transitievergoeding indien herstel van de werkrelatie niet mogelijk zou zijn.
De verwerende partij, OWG, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de werknemers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de primaire verzoeken in wezen vorderingen zijn die bij dagvaarding ingediend hadden moeten worden. Daarom is besloten de zaak te verwijzen naar de rolzitting voor de dagvaardingsprocedure. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat het griffierecht in de dagvaardingsprocedure gelijk is aan het griffierecht dat in deze procedure is geheven, waardoor de verzoekers geen extra griffierecht hoeven te betalen.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek is de kantonrechter van mening dat dit verzoek niet kan worden toegewezen, mocht de primaire vordering worden afgewezen. De kantonrechter heeft daarom het subsidiaire verzoek voorwaardelijk afgewezen en de procedure in de stand waarin deze zich bevindt, voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van OWG op 18 december 2019.