ECLI:NL:RBLIM:2019:10534

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
03/659250-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drie jaren gevangenisstraf wegens zware mishandeling, twee pogingen daartoe, mishandeling, belediging en winkeldiefstal

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd in Vught, werd bijgestaan door advocaat mr. J.H.L. Antonides. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 november 2019, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, die onder andere bestonden uit zware mishandeling, pogingen tot zware mishandeling, mishandeling, winkeldiefstal en belediging van ambtenaren in functie.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 augustus 2018 in Roermond een vijftal strafbare feiten had gepleegd. Dit omvatte het van de fiets trappen van een 72-jarige vrouw, het gooien van stenen naar een fietsend echtpaar met hun 5-jarige zoon, en het beledigen van twee verbalisanten door obscene gebaren te maken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, mishandeling, diefstal en belediging, en legde een gevangenisstraf van drie jaren op.

De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn gewelddadige gedrag veel angst en overlast had veroorzaakt, en dat de gevolgen van zijn daden zeer ernstig waren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van 15.179,12 euro, als gevolg van de opgelopen schade door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659250-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.L. Antonides, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
[slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld, dan wel dat hij haar heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
[slachtoffer 4] heeft mishandeld;
een winkeldiefstal heeft gepleegd;
verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft beledigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 en zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 1 subsidiair en 4. De standpunten van de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De verdacht wordt een vijftal, waarvan een aantal ernstige, strafbare feiten verweten, die – allemaal in Roermond – zouden hebben plaatsgevonden op 3 verschillende dagen. De rechtbank zal die feiten hierna in chronologische volgorde bespreken. Op 18 augustus 2018 zou verdachte twee verbalisanten hebben beledigd door masturberende bewegingen te maken en “nice ladies” tegen die verbalisanten te zeggen (feit 5). Op 19 augustus 2018 zou verdachte diverse levensmiddelen hebben gestolen bij [naam supermarkt] (feit 4). Op 26 augustus 2018 zou verdachte achtereenvolgens stenen hebben gegooid naar een fietsend echtpaar met achterop hun 5 jarige zoon (feit 2) en een 72-jarige vrouw zonder enige aanleiding van haar fiets hebben geschopt (feit 1) en een 72-jarige man uit het niets hebben geslagen.
Feit 5 (belediging verbalisanten)
Verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent van politie eenheid Limburg,
en [verbalisant 2], hoofdagent van politie eenheid Limburg, relateerden – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 18 augustus 2018 waren wij belast met de noodhulpdienst binnen de gemeente Roermond. Omstreeks 22.10 uur kwamen wij ter plaatse op het Stationsplein in Roermond. Wij zagen dat de terrassen vol zaten en dat ter hoogte van café [naam café] een man in een gevechtshouding tussen de terrassen stond. Wij spraken de man aan. Wij zagen dat de man zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak had en dat hij obscene op en neer gaande aftrekbewegingen bij zijn geslachtsdeel maakte. Wij hoorden dat hij herhaaldelijk tegen ons zei: “Nice ladies.” Wij zagen dat hij daarbij doorging met aftrekkende bewegingen maken bij zijn geslachtsdeel. Wij zagen dat hij, terwijl hij dit deed, ons aan bleef staren. Wij zagen dat hij op enig moment zijn rechterhand uit zijn broekzak haalde en aan de buitenkant van zijn broek zijn eigen kruis vastpakte en wederom op een neer gaande aftrekkende bewegingen maakte. Wij voelden ons in onze eer en goede naam aangetast. De menigte op het terras zat slechts enkele meters van ons verwijderd en kon hetgeen de verdachte deed goed zien en volgen. [2]
Verdachteverklaarde ter terechtzitting van 8 november 2019 het volgende:
Het is juist dat ik op 18 augustus 2018 in Roermond “nice ladies” tegen die agenten heb gezegd en aftrekkende bewegingen heb gemaakt.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 5 wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat het roepen van “nice ladies” niet beledigend is en verdachte geen opzet had om de verbalisanten te beledigingen. De rechtbank overweegt als volgt.
Uitingen die op zichzelf niet beledigend hoeven te zijn, zoals de uitdrukking “nice ladies” kunnen dat karakter evenwel krijgen op grond van de context waarin die uitingen zijn gebezigd. De context van de aftrekkende bewegingen, te meer gelet op de aanwezigheid van publiek, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat hier wel degelijk sprake is van een belediging. Dat verdachte daartoe ook het opzet, minst genomen in voorwaardelijke zin, had, leidt de rechtbank af uit de feitelijke gedraging van verdachte zoals hiervoor omschreven. Die is naar het oordeel van de rechtbank zo zeer beledigend, dat daarin de strekking, en daarmee het opzet, om te beledigen ligt besloten.
Aldus verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Feit 4 (winkeldiefstal)
Gelet op de ter terechtzitting van 8 november 2019 afgelegde bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [naam supermarkt] [3] in combinatie met het aangifteformulier [4] acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (dubbele poging zware mishandeling)
[slachtoffer 2] [5] deed aangifte en verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 26 augustus 2018 omstreeks 14.25 uur fietste ik samen met mijn echtgenote (
de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 3]) en onze zoon over de Koninginnelaan in Roermond. Wij fietsten vanuit het Zwartbroekplein in de richting van de Bredeweg over het vrij liggende fietspad. Ik fietste voorop en mijn echtgenote fietste op korte afstand achter mij. Op het moment dat ik ter hoogte van perceelnummer [adres] fietste zag ik een man de bocht om komen lopen vanaf de Bredeweg. Die man liep de voortuin van perceel [adres] in. Ik zag dat die man een grote sierkei uit die tuin opraapte. Ik zag toen dat die man die sierkei richting mijn hoofd gooide. Hierbij keek hij mij recht aan. Ik schat dat ik op dat moment ongeveer 4 á 5 meter van hem verwijderd was en dat die sierkei mij op een halve meter na miste. Ik zag dat hij zich wederom bukte en nog een sierkei opraapte. Ik stopte en was ongeveer 3 meter van die man vandaan. Mijn echtgenote fietste op dat moment nog achter mij. Ik zag toen dat die man die kei in de richting van mijn echtgenote gooide. Ik zag dat ze een slinger met de fiets maakte. Wij zijn toen snel een stuk doorgefietst en voorbij de rotonde zijn wij gestopt.
[slachtoffer 3] [6] deed aangifte en verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 26 augustus 2018 omstreeks 14.24 uur fietsten ik, mijn echtgenoot en ons zoontje over het fietspad aan de Koninginnelaan te Roermond. Op het moment dat wij de rotonde naderden, zag ik een man de hoek om komen lopen. Ik zag toen dat die man een kei uit een voortuin pakte. Het ging toen allemaal heel snel. Ik zag dat die man een dreigende gooiende houding richting ons aannam. Hij had die kei boven zijn hoofd in zijn hand. Ik zag dat die man vervolgens een kei in onze richting gooide. Die kei ging rakelings langs ons door ter hoogte van onze hoofden. Ik zag dat die man zich wederom bukte en een kei opraapte. Ik en ons zoontje konden langs [slachtoffer 2] door fietsen en op dat moment gooide die man weer een kei in de richting van [slachtoffer 2] . Ik en onze zoon zijn snel over de rotonde gefietst. Kort daarop fietste [slachtoffer 2] ook naar ons toe.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3]troffen voor de voordeur van de woning aan de [adres] een kei aan, met doorsnee van ongeveer 10 centimeter en met verse slijtsporen. [7]
Verdachteverklaarde ter terechtzitting van 8 november 2019 het volgende:
Het is juist dat ik op 26 augustus 2018 in Roermond stenen heb gegooid in de richting van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ik heb twee keer gegooid.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen. In het bijzonder overweegt zij daartoe nog het volgende.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd enerzijds dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel en anderzijds dat wegens discrepanties tussen de diverse verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 3] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan het verweer dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel, ligt ten grondslag de verklaring van verdachte dat hij juist zelf gewond en daardoor in paniek was, daarvoor medische hulp zocht en in dat kader de aandacht van voorbijgangers wilde trekken. Die verklaring van verdachte vindt echter geen enkele steun in het dossier. Meerdere getuigen zijn gehoord, maar geen enkele van die getuigen heeft gehoord dat verdachte om hulp vroeg. Daarnaast had verdachte meerdere momenten de kans om hulp in te schakelen, ook daarvan heeft verdachte geen gebruik gemaakt. Zelfs toen hij nadien bij de politie was, heeft verdachte niet om hulp gevraagd. Integendeel, hij verklaarde niets, maar vroeg zich wel af hoe hij aan zijn verwonding kwam.
De rechtbank schuift die verklaring van verdachte daarom ter zijde en acht opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van verdachte aanwezig. Dat opzet kan naar het oordeel van de rechtbank afgeleid worden uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, te weten het met een kei, van circa 10 centimeter, van relatief korte afstand gooien in de richting van het hoofd.
De rechtbank acht bewezen de poging tot zware mishandeling tegen beide aangevers en betrekt daarbij het feit dat hun vijfjarige zoon bij zijn moeder achterop de fiets zat en daardoor ook geraakt had kunnen worden of had kunnen vallen wanneer zijn moeder geraakt was. Evenals de verdediging heeft de rechtbank op onderdelen verschillen geconstateerd tussen de verklaringen van beide aangevers, alsmede tussen hun bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Vast staat echter dat verdachte, zo heeft hij zelf ook ter terechtzitting verklaard, twee stenen in de richting van de aangevers heeft gegooid. In elk geval de eerste steen miste de aangevers maar net ter hoogte van het hoofd. Dit gebeurde in een kort tijdsbestek en terwijl beide aangevers vlak bij of achter elkaar fietsten. De rechtbank acht het aannemelijk dat onder dergelijke omstandigheden een verschil van interpretatie mogelijk is als het gaat om de richting van de tweede gegooide steen en de interpretatie van de getuige wat de bedoeling van de verdachte was en wie hij wilde raken. Het risico op een dergelijke verschil is nog groter ingeval de getuigen, zoals hier het geval, bij de rechter-commissaris pas ruim een jaar later opnieuw een verklaring afleggen. De kern van de verklaring is evenwel dat verdachte stenen heeft gegooid in de richting van aangevers – zoals verdachte zelf ook heeft verklaard – en de rechtbank ziet in de discrepanties op onderdelen geen aanleiding voor een partiële vrijspraak.
Feit 3 (zware mishandeling)
[slachtoffer 1] [8] deed aangifte en verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kan mij herinneren dat ik vanmorgen, 26 augustus 2018, met de fiets ben vertrokken van mijn woning in Roermond. Het volgende wat ik weet is dat ik wakker werd en op de grond lag. U deelt mij mede dat ik door een man van mijn fiets af ben geschopt. Op dit moment is duidelijk dat ik als gevolg van de val van de fiets in ieder geval een gebroken oogkas heb opgelopen. Ook kan ik op dit moment met mijn rechteroog niet goed zien.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft de
camerabeelden [9] van de tunnel op de Koninginnelaan te Roermond van 26 augustus 2018 omstreeks 14.30 uur bekeken. Daarover relateerde zij het volgende:
Ik zag de verdachte persoon, gekleed in een blauw vest, geruite korte broek, witte schoenen en een lichte huidskleur, aan komen lopen vanaf de kruising Koninginnelaan met de Prins Bernhardstraat. Ik zag dat deze persoon op zijn rug een met rood gekleurde tas bij zich had. Ik zag dat de man over de stoep en het fietspad liep. Ik zag dat de verdachte door liep richting de spoortunnel die over de Koninginnelaan heen gaat. Ik zag dat er een fietser, die een lichte jas aan had, uit de richting van de Prins Bernhardstraat richting de Koninginnelaan kwam fietsen. Ik zag dat de verdachte in de richting van de fietser liep, vanuit het niets een trappende beweging maakte tegen de fietser en dat de fietser hierbij met een harde klap op de grond terecht kwam. Ik zag dat de fietser op een kleine afstand van een stoep terecht kwam en dat de fietser met het gezicht de grond raakte.
Medische informatieover aangeefster [slachtoffer 1] vermeldt dat sprake was van onder meer:
- een fractuur van de oogkas en het rechter jukbeen (uitgebreide aangezichtsfractuur); [10]
- een operatie door de kaakchirurg en een bloeding en kneuzing van het rechter oog, met het risico op eerder ontstaan van staar. [11]
Verdachteverklaarde ter terechtzitting van 8 november 2019 het volgende:
Het is juist dat ik op 26 augustus 2018 in Roermond tegen de band van het voorwiel van de fiets van de vrouw, hier aanwezig als slachtoffer [slachtoffer 1] , heb getrapt.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. In het bijzonder overweegt zij daartoe nog het volgende.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan het verweer dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel, ligt – naar de rechtbank begrijpt eveneens – ten grondslag de verklaring van verdachte dat hij juist zelf gewond en daardoor in paniek was, daarvoor medische hulp zocht en in dat kader de aandacht van voorbijganger wilde trekken.
Onder verwijzing naar wat de rechtbank reeds hiervoor in het kader van feit 2 heeft overwogen, schuift de rechtbank die verklaring van verdachte ter zijde en acht zij opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van verdachte aanwezig. Dat opzet kan naar het oordeel van de rechtbank afgeleid worden uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging. Verdachte heeft immers tegen het voorwiel van een fiets getrapt, terwijl een 72-jarige vrouw daarop met enige snelheid voorbij fietste. Dat is naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het opzet daarin ligt besloten. Van aanwijzingen van het tegendeel is niet gebleken.
Het verweer van de raadsman omtrent (het ontbreken van) voorwaardelijk opzet bij verdachte behoeft daarom geen bespreking meer.
Overigens is uit het dossier niet gebleken dat aangeefster [slachtoffer 1] een gebroken kaak heeft opgelopen. Dat onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet bewezen worden. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de gebroken oogkas, zeker bezien in combinatie met het gebroken jukbeen – samen betiteld als een uitgebreide aangezichtsfractuur – en de kneuzing van het rechter oog met risico op het eerder ontstaan van staar, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Feit 3 (mishandeling)
[slachtoffer 4] [12] deed aangifte en verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 26 augustus 2018 tussen 15.10 en 15.25 uur liep ik over de dijk naast de Roer, ter hoogte van de Hambeek in Roermond en ter hoogte van de hockeyvelden Concordia gelegen aan de Burgemeester Geuljanslaan. Op enig moment zag ik dat een man mij tegemoet liep. Ik kan u deze man als volgt omschrijven: Romaans, licht getint, onverzorgd uiterlijk, mager postuur, 30-40 jaar, stoppelbaardje, donker haar, mogelijk een korte broek, mogelijk een shirt met korte mouwen en een blauwe/zwarte jas over zijn rechterarm. Ik zag dat er vers bloed onder de rechtermondhoek op zijn kin zat. Ik vroeg hierop aan de man of alles goed met hem was. Ik hoorde dat de man iets brabbelde, maar ik kon niet verstaan wat de man zei. Ik zag dat de man mij passeerde en dat de man een van zijn armen naar achteren zwaaide, volgens mij zijn linkerarm. Ik zag dat zijn arm met kracht in de richting van mijn hoofd zwaaide en dat de vlakke hand van de man met kracht tegen mijn rechteroor kwam. Ik voelde direct een drukkende pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd, dat mijn rechteroor begon te tintelen, te gloeien en dit was eveneens pijnlijk. Ik zag dat de man na de klap rustig verder liep.
Verbalisant [verbalisant 5] [13] zag dat het rechteroor van [slachtoffer 4] donkerrood was, terwijl het linkeroor en het gezicht van [slachtoffer 4] een normale huidskleur hadden.
Verbalisant [verbalisant 4], welke eerder de camerabeelden inzake feit 1 had bekeken, gaf het signalement van de dader van feit 1 aan haar collega’s door. Dat signalement betrof een opvallend blauw vest, geruite korte broek, een lichte huidskleur en een rood gekleurde tas. Omstreeks 15.20 uur die dag ging zij richting de hockeyvelden in de Hambeek, alweer een man, die nadien [slachtoffer 4] bleek te zijn, vertelde dat hij zojuist een klap tegen zijn hoofd had gekregen. Verbalisant [verbalisant 4] relateerde dat collega [verbalisant 3] een minuut later doorgaf dat hij de verdachte, te weten [verdachte] , had aangehouden ter hoogte van de hockeyvelden, direct achter de bosschages waar zij zich toen bevond. [14]
Verbalisant [verbalisant 3]ontving die dag omstreeks 14.55 uur van collega [verbalisant 4] een foto van een gezochte persoon. Hij zag dat het ging om een man, smal postuur, donker bruien haren, blauw trainingsjack, geruite korte broek wit/blauw, witte schoenen. In het parkje achter de hockeyvelden in Roermond zag verbalisant een persoon op een bankje die volledig aan het signalement voldeed. Hij zag dat de verdachte hevig bloedde aan zijn kin. [15]
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen. In het bijzonder overweegt zij daartoe nog het volgende.
Het vrijspraakverweer van de verdediging, gestoeld op de verklaring van verdachte dat hij niemand heeft geslagen, wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. Aangever verklaarde geslagen te zijn door een persoon met een bebloede kin en even later wordt verdachte, met bebloede kin en met een overeenkomstig signalement, aangehouden in de nabijheid van de plek waar aangever is mishandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte niet de persoon is geweest die aangever [slachtoffer 4] heeft mishandeld.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Feit 1:
Primair
hij op 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht door met kracht tegen het voorwiel van de fiets, die door [slachtoffer 1] werd bestuurd, te trappen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam;
Feit 2:
hij op 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met kracht stenen in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
hij op 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met kracht tegen het (rechter)oor, te slaan;
Feit 4:
hij op 19 augustus 2018 te Roermond diverse levensmiddelen, toebehorende aan [naam supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5:
hij op 18 augustus 2018, in de gemeente Roermond, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie eenheid Limburg en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie eenheid Limburg, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "nice ladies" en daarbij meermalen aftrekkende bewegingen bij zijn geslachtsdeel heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
Primair
zware mishandeling
Feit 2:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 3:
mishandeling
Feit 4:
diefstal
Feit 5:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater L.J.H. Kuipers en GZ-psycholoog R. Haverman, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum hebben over de geestvermogens van de verdachte op 21 maart 2019 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen niet tot het oordeel dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten. In de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf zal de rechtbank nader ingaan op deze rapportage.
De verdachte is dus strafbaar, omdat – ook voor het overige – geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar diverse uitspraken van deze rechtbank en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch alsmede de oriëntatiepunten, op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van 8 maanden passend zou zijn en dat de tijd van voorarrest dus méér dan passend zou zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft twee agenten op een obscene manier beledigd door masturberende bewegingen te maken, een winkeldiefstal gepleegd, zware stenen gegooid naar een fietsend echtpaar dat bovendien hun 5-jarig zoontje achterop de fiets had, een 72-jarige vrouw van haar fietst getrapt die ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en een 72-jarige man uit het niets tegen zijn hoofd geslagen. Deze reeks aan strafbare feiten, met als climax de totaal zinloze escalatie van geweld tegen willekeurige voorbijgangers, is zeer ernstig. Verdachte heeft met zijn gedragingen voor zeer veel overlast, angst en zeer ernstig letsel gezorgd. De combinatie van deze feiten, gepleegd in een korte periode, mede bezien in het licht van de ernst daarvan, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet simpelweg een optelsom gemaakt kan worden van de uitgangspunten zoals die blijken uit de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hier is geen andere straf dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank realiseert zich anderzijds dat de eis van de officier van justitie hoog lijkt.
De rechtbank neemt bij het bepalen van een passende straf in de eerste plaats in aanmerking dat de gevolgen veel erger hadden kunnen zijn dan zij uiteindelijk waren. Als mevrouw [slachtoffer 1] net iets anders terecht was gekomen, had zij het wellicht niet overleefd of was zij er nog veel slechter aan toe geweest, terwijl nu al sprake is van blijvend letsel aan haar gezicht en oog. Datzelfde geldt voor het echtpaar [slachtoffer 2] . Als zij of hun zoontje al fietsend door één van de keien waren geraakt, had dit tot ernstig of misschien zelfs dodelijk letsel kunnen leiden.
De rechtbank weegt verder zwaar mee de volledige zinloosheid: er was geen enkele aanleiding voor de strafbare feiten die verdachte op 26 augustus 2018 heeft gepleegd. Verdachte heeft geen enkele plausibele verklaring gegeven voor wat hij heeft gedaan. Dat verdachte in paniek was en hulp wilde vragen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het gooien met stenen en een mevrouw van haar fiets trappen is natuurlijk geen manier om hulp te vragen. Geen van de getuigen heeft bovendien verklaard dat de verdachte (bijvoorbeeld in het Engels) vroeg om hulp of om een arts.
Wat dan wel de reden was voor de gedragingen van verdachte, blijft een vraagteken. In dat licht heeft de rechtbank zich overigens ambtshalve beraden over de mogelijkheid en opportuniteit van het opleggen van tbs met dwangverpleging. Aan de formele vereisten voor deze maatregel is immers voldaan. De psychiater en psycholoog hebben geen advies uitgebracht over de toerekenbaarheid van verdachte, het recidiverisico en geïndiceerde interventies. Dat mede op grond van de beperkte reikwijdte van het onderzoek als gevolg van de taalbarrière en de enigszins beperkte medewerking van verdachte. Echter, ondanks die beperkingen hebben de deskundigen wel diagnostische overwegingen kunnen geven. Zij hebben aanwijzingen gevonden voor neurocognitieve schade en zij hebben geconstateerd dat sprake is van middelenproblematiek (meest recent vooral cannabis en alcohol), psychotisch problematiek (chronisch psychotische kwetsbaarheid), stemmingsproblematiek (depressieve periodes) en cognitieve problematiek (beperkte vermogens). Deze problemen zijn chronisch, maar het is niet goed mogelijk te reconstrueren wat het precieze toestandsbeeld van verdachte was ten tijde van deze feiten. Daarom is het volgens de deskundigen niet mogelijk om vast te stellen of sprake was van een causaal verband tussen de problematiek van verdachte en de feiten, hoewel zij ook rapporteren dat een niet pathologisch gedreven delict scenario moeilijk voorstelbaar is.
Kortom, op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum kan geen stoornis van de geestvermogens bij de verdachte worden vastgesteld die een rol heeft gespeeld bij de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. Daarnaast constateert de rechtbank dat de verdachte – voor zover bekend – niet eerder dergelijke ernstige strafbare feiten heeft gepleegd en biedt het dossier ook voor het overige geen aanknopingspunten om de tbs-maatregel op te leggen
Dat leidt tot de conclusie dat nog steeds geen adequate verklaring kan worden gegeven voor deze serie van strafbare feiten, uitgezonderd mogelijk drugs- en drankgebruik bij verdachte. Hoewel na aanhouding niet onderzocht is of verdachte onder invloed van middelen was, wekt het dossier wel die indruk. Dat zijn echter omstandigheden die volledig aan verdachte zelf zijn te wijten. Afstraffing van verdachte, zonder voorwaardelijk strafdeel, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank aangewezen. Van strafmatigende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Weliswaar had verdachte destijds in Nederland in blanco strafblad en heeft hij enig berouw getoond, dat weegt niet op tegen de ernst van de feiten.
Het vorengaande in onderling verband en samenhang beoordeeld, leidt de rechtbank tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Daartoe zal de rechtbank verdachte dan ook veroordelen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van 25.179,12 euro ter zake van feit 1, bestaande uit de volgende posten:
zonnebril: 15 euro
wondzalf: 11,29 euro
blauwe plekken zalf: 19,35 euro
tuinman: 50 euro
medicijnen: 1,98 euro
reiskosten: 81,50 euro
immateriële schade: 25.000 euro
De benadeelde heeft verzocht om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van strafrecht op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de posten zonnebril, tuinman en reiskosten tot een bedrag van 10,00 euro betwist bij gebrek aan onderbouwing. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten wondzalf, blauwe plekken zalf, medicijnen en reiskosten voor het overige voor toewijzing in aanmerking komen. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van 2.500,00 euro passend zou zijn en dat het overige deel van de vordering aangebracht zou moeten worden bij de burgerlijke rechter.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van 15.179,12 euro. Daartoe overweegt zij als volgt.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schades (posten a. t/m f.) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De posten wondzalf, blauwe plekken zalf, medicijnen zijn niet door verdediging betwist en zullen worden toegewezen. Ook de reiskosten vanaf de tweede taxirit zijn niet door verdediging betwist en zullen worden toegewezen. Voor wat betreft de overige reiskosten, zonnebril en tuinman zal de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de hoogte van de schade begroten overeenkomstig de vordering. De kosten voor de zonnebril en tuinman acht de rechtbank redelijk en de kosten van de eerste taxirit acht zij, in het licht van de overige taxiritten ook redelijk. De rechtbank stelt de materiële schade derhalve vast op 179,12 euro.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft verzocht om een vergoeding van 25.000,00 euro aan immateriële schade toe te kennen. Dit gedeelte van de vordering is onderbouwd met medische stukken, een beschrijving van de psychische gevolgen en met een toelichting ter terechtzitting. Hieruit blijkt dat onder meer sprake was/is van aangezichtstrauma in de vorm van een fractuur van de oogkas en het jukbeen, dat in combinatie met een kneuzing van het rechteroog heeft geleid tot een gezichtsverlies van 40% aan de rechteroog. Voorts is sprake van een loshangende lensophanging, een verhoogd risico op staar en gevoelsverlies in haar gezicht. De benadeelde is met ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, heeft een operatie en meerdere ingrepen ondergaan en is nog steeds in behandeling. Deze fysieke gevolgen hebben in combinatie met de impact van het voorval ook tot gevolg dat benadeelde anders in het leven staat nu zij onder meer angst ervaart bij het fietsen en ernstig gehinderd wordt in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen, waaronder het moeizaam kunnen lezen van boeken, puzzelen of ondertiteling op de tv.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijke mate van immateriële schade. De precieze omvang daarvan kan thans niet worden vastgesteld, mede omdat benadeelde nog steeds in behandeling is en kennelijk nog geen eindstadium is bereikt. De rechtbank acht het, gelet op de vergoedingen die zijn toegekend aan slachtoffers met vergelijkbaar letsel zoals daarvan blijkt uit het Smartengeldboek van de ANWB, redelijk ter zake de immateriële schade tot heden te begroten op 15.000,00 euro.
De rechtbank zal de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, teneinde haar in de gelegenheid te stellen in de toekomst wellicht nog een vordering in te dienen bij de burgerlijke rechter voor zover de schade nog zou verergeren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 15.179,12 te vermeerderen met de wettelijke rente, om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 266, 267, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van 15.179,12 euro, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 110 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 augustus 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en
mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2019.
Buiten staat
Mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. R.J.M.G. Rulkens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak, heeft toegebracht door met kracht tegen het voorwiel van de fiets, die door [slachtoffer 1] werd bestuurd, te trappen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met kracht tegen het voorwiel van de fiets, die door [slachtoffer 1] werd bestuurd, te trappen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak, ten gevolge heeft gehad;
2.hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met kracht (een) ste(e)n(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met kracht tegen het (rechter)oor, te slaan;
4.hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Roermond diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.hij op of omstreeks 18 augustus 2018, in de gemeente Roermond, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie eenheid Limburg en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie eenheid Limburg, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "nice ladies" en daarbij meermalen aftrekkende bewegingen bij zijn geslachtsdeel heeft gemaakt, althans feitelijke handelingen van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit:
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2018, pg. 2-3 van dossier C.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 19 augustus 2018, pg. 8-9 van dossier B.
4.Geschrift getiteld “Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal” d.d. 19 augustus 2018, pg. 10-12 van dossier B.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2018, pg. 50-53.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2018, pg. 53-54 van dossier A.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2018, pg. 21 van dossier A.
8.Proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2018, pg. 42-43 van dossier A.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2018, pg. 23-24 van dossier A.
10.Een (aanvullend) geschrift getiteld “Medische informatie” opgesteld door L.T.J. Levels, forensisch geneeskundige d.d. 2 oktober 2018.
11.Een (aanvullend) geschrift getiteld “Medische informatie” opgesteld door L.T.J. Levels, forensisch geneeskundige d.d. 4 september 2018.
12.Proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2018, pg. 47-48 van dossier A.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2018, pg. 49 van dossier A.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2018, pg. 23-24 van dossier A.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2018, pg. 7-8 van dossier A.