ECLI:NL:RBLIM:2019:10111

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
C/03/264248 / JE RK 19-1185
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een drieling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 juli 2019 uitspraak gedaan over de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een drieling van circa 1 jaar oud. De ouders van de kinderen, die in een pleeggezin verblijven, hebben in de afgelopen maanden aanzienlijke vooruitgang geboekt in hun zorg voor de kinderen, ondanks de beperkte omgang van slechts twee uur per week. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders de doelen die door de GI aan een thuisplaatsing zijn gesteld, hebben behaald. De kinderrechter heeft daarbij de verslagen van de GI en de gedragswetenschappers van Xonar in overweging genomen, waaruit blijkt dat de ouders in staat zijn om adequaat te reageren op de behoeften van hun kinderen en dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het pleeggezin. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is voor de kinderen en dat de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing moeten worden afgewezen. Hierdoor kunnen de kinderen terugkeren naar hun ouders, die weer volledig verantwoordelijk worden voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/264248 / JE RK 19-1185
datum uitspraak: 9 juli 2019
beschikking afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. T.I. Visser, kantoorhoudende te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2018] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],geboren op [2018] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2],
[minderjarige 3],geboren op [2018] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 3],
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
en
[belanghebbende 2],hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2], [gemeente],
hierna gezamenlijk te noemen de ouders,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudende te Brunssum,
[pleegmoeder]en
[pleegvader],
wonende te [woonplaats 1],
hierna gezamenlijk te noemen de pleegouders.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 15 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2019;
- de evaluatie en plan van aanpak van de GI van 7 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 12 juni 2019;
- aanvullende stukken van de GI van 19 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 21 juni 2019;
- nadere stukken van de advocaat van de ouders, ingekomen bij de griffie op 25 juni 2019;
- nadere stukken van de advocaat van de ouders, ingekomen bij de griffie op 27 juni 2019;
- nadere stukken van de GI, ingekomen bij de griffie op 28 juni 2019.
Op 27 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders samen bijgestaan door hun advocaat,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de GI, bijgestaan door de advocaat
.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 12 juli 2018 zijn [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 12 juli 2019. Bij beschikking van 31 juli 2018 werd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] verleend tot 31 januari 2019. Bij beschikking van het Hof ’s Hertogenbosch is de beschikking van 31 juli 2018 bekrachtigd.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 januari 2019 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 juli 2019. Deze laatste beschikking is onherroepelijk geworden omdat daar geen hoger beroep tegen is ingesteld.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstellingen van [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.Tevens wordt verzocht de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg. Tot slot verzoekt de GI de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI aangevoerd dat de kern van de verzoeken is gelegen in de zorgen zoals deze waren die nog altijd onverminderd aanwezig zijn.
De ouders houden erg veel van de kinderen maar zij zijn niet in staat de belangen van de kinderen voorop te stellen. Het ontbreekt de ouders aan basale vaardigheden om de kinderen zelf op te voeden en ook aan mogelijkheden tot samenwerking. Er is bij de ouders niet of nauwelijks sprake van zelfreflectie en leerbaarheid, daarnaast hebben de ouders nauwelijks probleeminzicht getoond en (h)erkennen zij de zorgen niet. Dit tezamen vormt een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van hun drie jonge, kwetsbare kindjes die nog volledig aangewezen zijn op hun verzorgers.
De GI is tevens van mening dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in het belang van de verzorging en opvoeding van bovengenoemde minderjarigen noodzakelijk is. De ouders zijn op dit moment niet in staat om de kinderen de basale, emotionele en pedagogische veiligheid te bieden en de kinderen wonen inmiddels al lange tijd in het pleeggezin waar zij zich hebben gehecht. De GI is van oordeel dat bij deze zeer jonge kinderen een half jaar na de uithuisplaatsing de aanvaardbare termijn als bedoeld in de wet is verstreken zodat ook daarin het verlengen van de uithuisplaatsing noodzakelijk is.
3.2.1.
Ter zitting heeft de GI de verzoeken gehandhaafd en aanvullend gesteld dat het goed gaat met de kinderen in het pleeggezin, waar ze zich hebben gehecht. Sinds maart 2019 is er twee uur per week begeleide omgang tussen de ouders en de kinderen. Er is geprobeerd de ouders te leren om voor de kinderen te zorgen. De ouders hebben daarbij veel sturing nodig. Kracht in Zorg heeft aangegeven dat onbegeleide omgang niet mogelijk is.
[kind 1], de oudere zoon van de moeder, woont bij de moeder en in de zomer komt [kind 2] ook weer bij de moeder wonen. Dit betekent dat er al veel in de thuissituatie is veranderd en gaat veranderen. Indien de drieling hier ook nog bij zou komen, zou dat te veel voor de 3 kleintjes zijn.
3.2.2.
De indruk wordt gewekt dat de ouders altijd meewerken, maar de praktijk leert anders. Meer concreet is ‘t Prunnelke gestopt na een escalatie om de omgang te begeleiden. De volgende aangezochte instantie is ook gestopt vanwege de houding van de ouders. De omgang heeft vervolgens een aantal maanden geen doorgang gehad omdat er geen begeleidende instantie te vinden was. Sinds maart 2019 is de omgang onder begeleiding van Kracht in Zorg weer opgestart voor twee uur per week. Hierin hebben de ouders nog veel aanwijzingen nodig. Het gaat om de kinderen; deze kinderen hebben een verstoorde basisveiligheid, ze hebben structuur en voorspelbaarheid nodig. Deze ouders kunnen dat niet bieden. Gezien wordt dat de ouders van de kinderen houden, maar dat er veel stappen zijn gezet kan de GI niet onderschrijven.
Het standpunt van belanghebbenden
3.3.
De ouders zijn het niet eens met de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij willen de kinderen graag op korte termijn terug thuis geplaatst zien en zijn van mening dat ze de zorg kunnen bieden die nodig is. De ouders hebben de in het verzoekschrift opgenomen doelen om een thuisplaatsing mogelijk te maken een voor een langs gelopen en geconcludeerd dat deze doelen of zijn gehaald of niet van zodanig gewicht en betekenis zijn dat deze aan een terugplaatsing van de kinderen in de weg staan. De begeleide omgang is beperkt in tijd (twee uur per week), vindt plaats op een plek die hiervoor niet geschikt is (geen slaapplek voor de kinderen aanwezig) en op een tijdstip dat niet geschikt is voor de kinderen (op moment dat ze eigenlijk moeten slapen). En ondanks al deze factoren doen de ouders het goed zo is te lezen in het verslag van Xonar van 4 juni 2019 en de verslagen van Kracht in Zorg over de periode maart – juni 2019. Dit wordt door de GI niet gezien of benoemd.
3.3.1.
Erkend wordt dat [kind 1] bij de moeder woont en [kind 2] in de zomer naar huis komt. Er is geen sprake van hechtingsproblematiek bij [kind 2], dit wordt ten onrechte gesteld. De ouders zijn in staat voor deze kinderen te zorgen en kunnen ook voor hun drieling thuis zorgen.
Uit de verslagen van Xonar en van Kracht in Zorg blijkt dat de ouders in de beperkte tijd die zij met de kinderen samen zijn hebben laten zien dat ze:
  • responsief en adequaat kunnen reageren op de kinderen;
  • de kinderen temperaturen als ze denken dat dat nodig is, hiermee laten ze zien dat ze de ontwikkeling en gezondheid van de drieling op een goede manier stimuleren;
  • ondanks dat de structuur bij de ouders en de pleegouders anders is, zorgen voor ritme en het ondernemen van acties die ze kunnen nemen;
  • de aandacht over de verschillende kinderen verdelen;
  • de schema’s volgen die ze aangeboden krijgen. Daarbij wordt opgemerkt dat de kinderen zich niet altijd laten plannen in schema’s;
  • tips en adviezen opvolgen die ze van de therapeute krijgen tijdens de omgang;
  • hun woonomgeving goed hebben ingericht. De advocaat van de ouders heeft hiervan eerder foto’s overgelegd. De ouders hebben onlangs een grotere box voor de drieling aangeschaft;
  • hun financiën op orde hebben. De nota van de advocaat is al betaald voordat de rekening is verstuurd;
  • de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen ouders onderling geen probleem vormt. Ter illustratie hiervan wordt aangegeven dat de ouders gaan trouwen. De ouders gaan meestal samen naar de omgangsmomenten en verdelen daar hun aandacht over de kinderen en nemen daarin hun verantwoordelijkheid;
  • een netwerk hebben dat ondersteunend kan zijn, bestaande uit de oma, de twee oudere kinderen en een vriendin van de moeder;
  • hun emoties kunnen beheersen en onder controle kunnen houden.
3.3.2.
De ouders wonen apart, omdat de woning van de moeder klein is, maar de vader is naast zijn werk vaak bij de moeder in huis. Daarnaast staat de moeder ingeschreven voor een grotere woning. Ze hebben nu drie slaapkamers en dat is ook het aanbod, dus daar zouden ze niet op vooruit gaan.
3.3.3.
Voorts wordt betreurd door de ouders dat afspraken bij het consultatiebureau (bijvoorbeeld vaccinaties) en bij een arts nog steeds onder begeleiding moeten.
De advocaat van de ouders geeft aan dat bij afwijzing van de verzoeken en de kinderen dus eigenlijk thuisgeplaatst moeten worden er bereidheid is om in het belang van de kinderen mee te denken over een stapsgewijze overgang van de kinderen van de pleegouders naar de ouders. Subsidiair verzoeken de ouders bij toewijzing van de verzoeken deze voor een kortere periode toe te wijzen, waarbij de begeleiding die nodig is thuis in de woonsituatie van de ouders bij de moeder wordt ingezet.
3.3.4.
Tenslotte wordt ten aanzien van de aanvaardbare termijn gesteld dat de richtlijn zes maanden aangeeft maar dat die termijn geen harde termijn is en dat gezien de omstandigheden van het geval deze aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. De advocaat van de ouders geeft aan dat ze om contra expertise zal vragen in de eventuele procedure omtrent gezagsbeëindiging.
De vader vult nog aan dat hij de kinderen wil zien en een band met ze wil opbouwen. In de korte tijd waarin de ouders de kinderen zien is dat moeilijk te verwezenlijken.
De moeder bevestigt dat [kind 2] naar huis komt op de wijze zoals door de Hondsberg wordt aangegeven. Er wordt thuis gewerkt met schema’s dat geldt ook voor [kind 1]. [kind 1] en [kind 2] willen de zusjes graag beter leren kennen, daarvoor hebben ze tot nu toe geen gelegenheid gehad.
3.4.
De pleegouders hebben ter zitting aangegeven dat de kinderen zich goed ontwikkelen. Na de omgang hebben de kinderen hier nog 24 uur last van. De pleegouders hebben Xonar gevraagd te onderzoeken waar de reactie van de kinderen vandaan komt, maar Xonar heeft alleen gekeken hoe de omgang gaat, niet waar de reactie daarna vandaan komt.
De pleegouders proberen de overdracht meer structuur te geven.

4.De beoordeling

Verlenging van de ondertoezichtstelling
4.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan. Uit artikel 1:255 lid 1 BW volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
4.2.
De kinderrechter zal de door de GI naar voren gebrachte elementen die tezamen de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen zouden vormen, toetsen aan het op de zitting gevoerde debat en de van beide kanten overgelegde stukken, waaronder de verslagen van Kracht in Zorg (verder te noemen: KiZ) die de omgang in de voorbije maanden heeft begeleid en de analyse van de video-observaties door de van partijen onafhankelijke gedragswetenschappers van Xonar (rapport van 4 juni 2019).
4.3.
De verslagen van KiZ laten zien dat de ouders binnen de zeer beperkte tijd van 2 uur per week, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van de kinderen waarin regelmatige slaapmomenten plegen terug te keren, enorme sprongen vooruit hebben gemaakt in het op adequate wijze omgaan met en zorgen voor hun kinderen; zeker als dat wordt afgezet tegen de periode in de laatste maanden van 2018 waarover gewag is gemaakt in de vorige verlengingsbeschikking van 29 januari 2019. Bij de beoordeling van die omgangscontacten moet worden meegewogen dat de omgang in een voor de kinderen niet vertrouwde omgeving (niet bij ouders of pleegouders thuis) heeft plaatsgevonden omdat een begeleide omgang thuis bij de ouders niet door de GI kon worden geregeld op de wijze die de GI passend vond voor de kinderen. De ouders zijn zich zeer bewust geworden van de prikkelgevoeligheid van de kinderen, mede dankzij de aanwijzingen van de kinderfysiotherapeut mevrouw Bertrand. Zij is sinds 1 april 2019 op directe of indirecte wijze betrokken bij de begeleide omgang en weet op een positieve wijze de verbinding te maken met de ouders waardoor haar gemotiveerde adviezen ook zonder commentaar door de ouders op positieve wijze worden ontvangen en omarmd. De adviezen worden door de ouders in de praktijk gebracht waar de kinderen van profiteren: zij krijgen niet langer te veel prikkels, als ze moe worden hebben de ouders daar oog voor en komen zij met gepaste acties waardoor de kinderen aan hun rust toe kunnen komen. Uit de KiZ verslagen blijkt ook dat de ouders de aandacht over hun kinderen op goede en adequate wijze weten te verdelen en dat ook zonder de vader de moeder van wanten weet om voor haar kinderen te zorgen (zie verslag van 29 april 2019). In die beperkte 2 uur laten de ouders ook zien dat zij zonder veel relevante sturing weten wat hen te doen staat. Ook nemen zij eigen initiatief om de kinderen de verzorging te geven die zij nodig hebben en daarbij blijkt dat de ouders zeer wel in staat zijn om zelf in te schatten wanneer de kinderen wat nodig hebben.
4.4.
Over de kritische punten van het gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit die door de GI andermaal naar voren zijn gebracht, maakt het verslag van Xonar duidelijk dat er geen opmerkelijke verschillen tussen de ouders en de pleegouders te zien zijn. In datzelfde verslag wordt opgemerkt dat er tijdens en rond de omgang met ouders veel onrust voor de meisjes is maar dat is terug te voeren op de twee overdrachtsmomenten in 2 uur tijd, het tijdstip van de omgang en de ruimte waarbinnen de omgang plaats moet vinden. Gegeven de genoemde feiten en omstandigheden, die de GI wel en de ouders niet hebben kunnen beïnvloeden, doen de ouders “hun best om de kinderen bezig te houden en te kalmeren (…) Tijdens de bezoeken lijkt er minder structuur te zijn (…) Dat is waarschijnlijk mede gerelateerd aan het op dit moment lastige tijdstip en de bezoeklocatie (zonder slaapmogelijkheid)”, aldus de beide gedragswetenschappers van Xonar. Bij dit alles dient bedacht te worden dat de ouders door de medewerkers van KiZ steeds en onafgebroken worden geobserveerd en zich terdege realiseren dat van het verloop en het commentaar van KiZ veel afhangt voor de beslissingen over de toekomst van hun kinderen en hun rol en taak als ouders in de toekomst: met of zonder hun ouders als primaire verzorgers. Tegen die achtergrond zijn de bevindingen (resultaten) en prestaties van de ouders des te opmerkelijker en wegen zij zwaar in het voordeel van de ouders mee bij de beoordeling van de verzoeken van de GI.
Tijdens de zitting zijn de in het verzoekschrift gestelde doelen om een thuisplaatsing mogelijk te maken besproken. Een aantal van die doelen is hierboven reeds besproken en daarmee is in feite al geoordeeld dat de ouders die concrete doelen hebben behaald. De kinderrechter doelt dan met name op het adequaat en responsief kunnen reageren op signalen van de kinderen, het opvolgen van tips en adviezen en het in de nabijheid van de kinderen hun eigen emoties onder controle hebben.
4.5.
De ouders hebben bij monde van hun advocaat ook bepleit dat de andere doelen van de GI zijn gehaald. Inderdaad volgt uit de KiZ verslagen dat de ouders de ontwikkeling en de gezondheid van de drieling op een goede manier weten te stimuleren; de GI heeft aan de hand van die verslagen niet gesteld, laat staan inzichtelijk gemaakt op welke concrete punten als naar die ontwikkeling en gezondheid wordt gekeken de ouders belangrijke punten hebben laten liggen. De kinderrechter is aan de hand van die verslagen niet tot een ander inzicht gekomen dan de ouders hebben bepleit. Kortom, ook dit doel is door de ouders gehaald.
4.6.
Een ander doel betreft het kunnen structureren, plannen en taken en aandacht over de kindjes kunnen verdelen: de GI heeft niet gemotiveerd aangegeven uit welke feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat ouders hierin tekortschieten. Uit het verslag evaluatiegesprek van 15 mei 2019, waarop de ouders zich hebben beroepen, blijkt dat KiZ vindt dat zij veel moet begeleiden en sturen maar dat vindt geen echte bevestiging in de overgelegde verslagen van KiZ. Integendeel, de verslagen maken duidelijk dat de ouders in die 2 uur voldoende gestructureerd en min of meer planmatig hun taken als ouders naar de kinderen toe uitvoeren en dat de ouders hun aandacht op gepaste wijze over de kinderen verdelen. Een ander doel het op adequate wijze volgens geldende schema’s en afspraken verzorgen van de kinderen: ook op dit punt valt na kennisneming van de bedoelde verslagen van KiZ of Xonar niet in te zien dat en waarin de ouders volgens de GI tekortschieten. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing moet worden geconcludeerd dat ook dit doel door de ouders is gehaald.
4.7.
Dat de woonomgeving van ouders niet netjes en goed zou zijn ingericht is niet door de GI gesteld. Het bezwaar van de GI spitst zich toe op de woning van de moeder die te klein zou zijn, zeker als ook nog haar andere kinderen daar in het gezin (komen) wonen. De 15 jarige [kind 1], van wie de lopende ondertoezichtstelling op 27 juni 2019 door de rechtbank niet langer is verlengd, woont bij de moeder en haar 9 jarige dochter [kind 2] komt na de zomer vanuit de Hondsberg, in het kader van een vrijwillige plaatsing, weer terug thuis wonen. De ouders zijn op zoek naar een andere woning maar hebben aangegeven dat ze niet voor een woning met meer dan 3 slaapkamers in aanmerking komen. Dat laatste heeft de GI niet bestreden zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Daarbij past de kanttekening dat het op de weg van de GI heeft gelegen om binnen het kader van artikel 1:262 lid 1 BW aan de ouders hulp en steun te geven bij het vinden van een in haar ogen meer geschikte woonruimte; niet is gebleken dat op dat punt die hulp en steun aan de ouders is aangeboden of gegeven.
De ouders hebben gesteld dat er nooit commentaar is gekomen van de GI over het ontbreken van duidelijkheid over de financiën en daar heeft de GI niet meer op gereageerd, zodat ook dit doel geacht kan worden te zijn gehaald door de ouders.
4.8.
Op welk punt er geen duidelijkheid zou zijn als het gaat om de verdeling van de onderlinge taken en verantwoordelijkheden heeft de GI, naar aanleiding van de reactie van de ouders, geen duidelijkheid verschaft, zodat aan dit aspect voorbij wordt gegaan. Uit de verslagen van KiZ blijkt dat de ouders de taken en verantwoordelijkheden aangaande de kinderen op adequate wijze verdelen. De ouders hebben gesteld dat het netwerk voldoende is omdat zij steun hebben van met name oma moederszijde, een vriendin moederszijde en van [kind 1] en straks ook [kind 2]. Niet gesteld of gebleken is dat m.n. oma en de vriendin niet voldoende beschikbaar zijn als de kinderen weer bij de ouders terug zouden zijn. Overigens is uit de verslagen van KiZ gebleken dat de oma moederszijde heeft deelgenomen aan een aantal omgangsmomenten en dat bij haar bijdrage door de GI geen kanttekeningen zijn geplaatst. Tot slot blijkt uit de KiZ verslagen dat de ouders goed met elkaar overleggen, van elkaar voorstellen om met de kinderen of kleine probleempjes om te gaan aanhoren en daarin een adequate keuze maken, alsmede dat zij elkaar steunen en zoveel mogelijk op één lijn zitten als het gaat om de verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.9.
Een en ander voert tot de voorlopige conclusie dat de ouders de afgelopen maanden alle doelen hebben behaald die door de GI aan een thuisplaatsing als voorwaarden zijn gesteld.
4.10.
Dat de GI niet tot die conclusie is gekomen, heeft mogelijk te maken met de stellige opvatting van de GI dat de aanvaardbare termijn van de kinderen (eigenlijk al een half jaar na de uithuisplaatsing dus in januari 2019) is verstreken en dat zij zodanig aan de perspectief biedende pleegouders zijn gehecht dat thuisplaatsing in strijd met hun belangen zou komen.
4.11.
Met de ouders deelt de kinderrechter die opvatting niet.
Allereerst heeft het op de weg van de GI gelegen om in het zicht van het verstrijken van die termijn aanstonds bij de raad een verzoek tot gezagsbeëindiging in te dienen. Dat is niet gebeurd; eerst in mei 2019 heeft de GI een dergelijk verzoek gedaan.
Ten tweede heeft de GI haar stelling dat die termijn is verstreken enkel onderbouwd met te wijzen op de wet(sgeschiedenis) waarin van die korte termijn bij baby’s, zoals de drieling zijn, gewag wordt gemaakt. De kinderrechter wijst erop dat die korte termijn niet meer en niet minder dan een algemene richtlijn is. Of ook in de situatie van deze 3 kindjes en deze ouders genoegzame aanleiding is om de aanvaardbare termijn op een half jaar of de duur van de lopende uithuisplaatsing te stellen, dient nader met feiten en omstandigheden te worden onderbouwd. Dat laatste heeft de GI niet gedaan.
De ouders hebben zich begin dit jaar herpakt en zijn tot meer in staat gebleken dan in de vorige verlengingsbeslissing nog voor mogelijk is gehouden. Dat de ouders, in het bijzonder ook de moeder, tot meer in staat zijn dan de GI de kinderrechter de vorige keer heeft doen geloven, blijkt ook uit het volgende. De kinderrechter wijst er in dit verband op dat, anders dan de GI heeft bepleit, de zorgen over de andere kinderen van de moeder en de rol en verantwoordelijkheid van de moeder daarin anders moet worden ingekleurd dan de GI tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. De zorgen over [kind 1] blijken door de inzet van de moeder en [kind 1] te zijn verminderd zodanig dat niet langer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging kan worden gesproken. [kind 1] doet het goed op school, op zijn stageplekken en in de thuissituatie en wenst zijn rol als oudere broer van zijn 3 halfzusjes te gaan vervullen. Ook [kind 2] blijkt met de inzet van de moeder met instemming van de Hondsberg volledig naar huis te kunnen komen zonder dat een ondertoezichtstelling of gedwongen uithuisplaatsing zelfs maar aan de orde is geweest. Het feit dat de Hondsberg, met op de achtergrond het meekijkende jeugdteam van de woongemeente van de moeder, tot dit besluit is gekomen, geeft aan dat de kracht en de mogelijkheden van de ouders en in het bijzonder de moeder, ook voor hun drieling, groter zijn dan eerder is aangenomen.
Terug naar die aanvaardbare termijn van de drieling: dat die korter dan circa een jaar is of kan zijn, speelt vooral als er forse persoonlijke problematiek bij de ouders speelt en/of bij de kinderen. Dat dat bij deze ouders zou spelen, is niet gesteld of gebleken en dat laatste geldt ook voor de kinderen. Dat zij prematuur geboren zijn, maakt op zichzelf niet dat zij, inmiddels ruim een jaar oud, te kampen hebben met persoonlijke problematiek. Dat zij met name gevoelig zijn voor te veel prikkels, waar de ouders zich inmiddels van bewust zijn, maakt de conclusie niet anders. Natuurlijk zijn de kinderen gehecht aan hun pleegouders maar dat laat onverlet dat zij ook, lees de verslagen van KiZ er op na, veilig aan hun ouders gehecht zijn.
4.12.
De balans van hetgeen is overwogen en geoordeeld dient te worden opgemaakt. Daarbij toetst de kinderrechter de uitkomst aan de door de GI in het verzoek aan het slot samengevat opgesomde feiten en omstandigheden die volgens de GI neerkomen op het aanwezig zijn van een voortdurende ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
Niet langer kan worden gestaafd en gezegd dat de ouders de belangen van hun kinderen niet voorop zouden stellen. Evenmin kan niet langer worden geoordeeld dat het de ouders ontbreekt aan de benodigde vaardigheden en mogelijkheden tot samenwerking in de zorg voor hun kindjes. De samenwerking met KiZ en met de kinderfysiotherapeut is in ieder geval zodanig geweest dat ouders in staat zijn gebleken, zich te herpakken en de gemaakte stevige sprongen vooruit te maken. Dat de GI oordeelt dat niet of nauwelijks groei en zelfreflectie zichtbaar is geworden, valt gezien hetgeen is overwogen over de in de afgelopen maanden bereikte resultaten moeilijk vol te houden. De uitkomsten van het gezinsonderzoek, neergelegd in een rapport van 15 november 2018, welke in de vorige beschikking nog volledig overeind bleken te staan, blijken anno juli 2019 niet langer te worden bevestigd door de nieuwe feiten en omstandigheden en daaruit te trekken conclusies. Integendeel, de bevindingen hebben die conclusies van dat rapport zodanig laten kantelen in het voordeel van deze ouders en deze kinderen dat de kinderen niet langer onder het gezag van de overheid dienen te blijven en niet langer in een pleeggezin dienen op te groeien en te verblijven.
4.13.
De slotsom dient te zijn dat er geen althans volstrekt onvoldoende argumenten zijn om nog langer te kunnen spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de drie kindjes van deze ouders. Nu het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet worden afgewezen, valt de basis onder het verzoek verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ook weg. Beide verzoeken worden afgewezen en dat betekent dat de kindjes terug naar hun ouders kunnen en volledig aan de zorg van de ouders worden toevertrouwd en dat zij, met uitsluiting van anderen de verantwoordelijkheid herkrijgen voor de opvoeding en verzorging van hun kindjes. In dit verband wijst de kinderrechter er op dat de GI niet heeft bepleit, laat staat gemotiveerd, dat een thuisplaatsing gefaseerd zou moeten, zo de kinderrechter de noodzaak van het voortduren van een uithuisplaatsing met de GI niet zou delen. De ouders hebben dat punt van hun kant wel aangekaart en daarmee heeft ook de GI de kans gehad om daarover een gemotiveerd standpunt in te nemen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de voornoemde drieling [achternaam], geboren op [2018] te [geboorteplaats], af;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.