Met de ouders deelt de kinderrechter die opvatting niet.
Allereerst heeft het op de weg van de GI gelegen om in het zicht van het verstrijken van die termijn aanstonds bij de raad een verzoek tot gezagsbeëindiging in te dienen. Dat is niet gebeurd; eerst in mei 2019 heeft de GI een dergelijk verzoek gedaan.
Ten tweede heeft de GI haar stelling dat die termijn is verstreken enkel onderbouwd met te wijzen op de wet(sgeschiedenis) waarin van die korte termijn bij baby’s, zoals de drieling zijn, gewag wordt gemaakt. De kinderrechter wijst erop dat die korte termijn niet meer en niet minder dan een algemene richtlijn is. Of ook in de situatie van deze 3 kindjes en deze ouders genoegzame aanleiding is om de aanvaardbare termijn op een half jaar of de duur van de lopende uithuisplaatsing te stellen, dient nader met feiten en omstandigheden te worden onderbouwd. Dat laatste heeft de GI niet gedaan.
De ouders hebben zich begin dit jaar herpakt en zijn tot meer in staat gebleken dan in de vorige verlengingsbeslissing nog voor mogelijk is gehouden. Dat de ouders, in het bijzonder ook de moeder, tot meer in staat zijn dan de GI de kinderrechter de vorige keer heeft doen geloven, blijkt ook uit het volgende. De kinderrechter wijst er in dit verband op dat, anders dan de GI heeft bepleit, de zorgen over de andere kinderen van de moeder en de rol en verantwoordelijkheid van de moeder daarin anders moet worden ingekleurd dan de GI tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. De zorgen over [kind 1] blijken door de inzet van de moeder en [kind 1] te zijn verminderd zodanig dat niet langer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging kan worden gesproken. [kind 1] doet het goed op school, op zijn stageplekken en in de thuissituatie en wenst zijn rol als oudere broer van zijn 3 halfzusjes te gaan vervullen. Ook [kind 2] blijkt met de inzet van de moeder met instemming van de Hondsberg volledig naar huis te kunnen komen zonder dat een ondertoezichtstelling of gedwongen uithuisplaatsing zelfs maar aan de orde is geweest. Het feit dat de Hondsberg, met op de achtergrond het meekijkende jeugdteam van de woongemeente van de moeder, tot dit besluit is gekomen, geeft aan dat de kracht en de mogelijkheden van de ouders en in het bijzonder de moeder, ook voor hun drieling, groter zijn dan eerder is aangenomen.
Terug naar die aanvaardbare termijn van de drieling: dat die korter dan circa een jaar is of kan zijn, speelt vooral als er forse persoonlijke problematiek bij de ouders speelt en/of bij de kinderen. Dat dat bij deze ouders zou spelen, is niet gesteld of gebleken en dat laatste geldt ook voor de kinderen. Dat zij prematuur geboren zijn, maakt op zichzelf niet dat zij, inmiddels ruim een jaar oud, te kampen hebben met persoonlijke problematiek. Dat zij met name gevoelig zijn voor te veel prikkels, waar de ouders zich inmiddels van bewust zijn, maakt de conclusie niet anders. Natuurlijk zijn de kinderen gehecht aan hun pleegouders maar dat laat onverlet dat zij ook, lees de verslagen van KiZ er op na, veilig aan hun ouders gehecht zijn.