ECLI:NL:RBLIM:2019:10087

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
C/03/268205 / HA RK 19-183
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot rolvoeging en procesbeslissingen

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.C. Schirmeister, op 29 augustus 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige civiele kamer van de Rechtbank Limburg. Dit verzoek volgde na een comparitie in een andere zaak, waarin verzoekster zich niet goed geïnformeerd voelde over de rolvoeging tussen de hoofdzaak en de vrijwaring. De wrakingsgronden omvatten beschuldigingen van partijdigheid, waaronder de opmerking van rechter Sijmonsma dat de advocaat 'zeurde', en het niet toestaan van een spreeknotitie door de advocaat. De rechters hebben op 30 augustus 2019 aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en hebben hun standpunt toegelicht tijdens de zitting van de wrakingskamer op 21 oktober 2019.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster tijdig haar wrakingsverzoek heeft ingediend. In de beoordeling van de gronden van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer vastgesteld dat de aangevoerde redenen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, geen grond voor wraking vormen. De rechters hebben terecht opgemerkt dat de opmerkingen van de advocaat en de procesbeslissingen geen indicatie van onpartijdigheid opleveren. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechters zijn vrijgesproken van de beschuldigingen van partijdigheid en onprofessioneel gedrag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/268205 / HA RK 19-183
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. F.C. Schirmeister te Amsterdam,
strekkende tot wraking van de meervoudige civiele kamer bestaande uit:
mr. I.M. Etman, mr. J.R. Sijmonsma en mr. W. Loof, allen rechters bij de rechtbank Limburg (hierna: de rechters)
De procedure

1.Het procesverloop

Op 29 augustus 2019 is tijdens de comparitie in de zaak met nummer C/03/255795/ HA ZA 18-502, tussen [verzoekster] , eiseres, en CAVEMANRUN B.V., gedaagde, namens [verzoekster] een verzoek tot wraking van de rechters ingediend.
Op 30 augustus 2019 hebben de rechters de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten en dat zij ter zitting van de wrakingskamer gehoord wensen te worden. Tevens hebben zij op 30 augustus 2019 een schriftelijke reactie ingediend.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 21 oktober 2019. Verzoekster, haar advocaat mr. Schirmeister en de rechters zijn verschenen.
Daarnaast zijn vertegenwoordigers van Cavemanrun B.V., te weten [naam directeur] (directeur/eigenaar) en [naam medewerker] (medewerker) als belanghebbenden verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Namens verzoekster worden door de advocaat vier gronden voor de wraking aangevoerd. Allereerst het feit dat de rechter Sijmonsma de advocaat van verzoekster heeft beticht van ‘zeuren’. De tweede en derde grond zijn gelegen in het niet geïnformeerd zijn over de rolvoeging die heeft plaatsgevonden tussen de hoofdzaak en de vrijwaring en het gegeven dat verzoekster en haar advocaat niet op de hoogte zijn van het standpunt van de in vrijwaring opgeroepen partij, meer specifiek waar het gaat om het standpunt van de waarborg in de zin van artikel 212 Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Als laatste grond is aangevoerd dat het de advocaat van verzoekster tijdens de comparitie niet is toegestaan een korte spreeknotitie over te leggen van in totaal 5 pagina’s inclusief een voorblad.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters stellen dat namens verzoekster vier gronden zijn geformuleerd zonder te stellen en toe te lichten waarom door de in de gronden genoemde feiten en omstandigheden de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden in de zin van artikel 36 Rv. Verder menen de rechters dat de wrakingsgronden 2, 3 en 4 reacties op de kennelijk voor de verzoekster en haar advocaat onwelgevallige procesbeslissingen zijn waarvoor wraking niet is bedoeld.
De rechters stellen voorts dat het wrakingsverzoek niet terstond is gedaan nadat de in de eerste wrakingsgrond geformuleerde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Ditzelfde stellen zij ook voor de gronden 2 en 3.
Inhoudelijk merken de rechters ten aanzien van de eerste grond op dat waar de rechtbank op een punt finaal oordeelt nadat het uitgebreid is besproken, nadere opmerkingen van advocaten tot herhaling leiden en overbodig zijn en er dus sprake is van ‘doorzeuren’.
Voor wat betreft de tweede en derde wrakingsgrond stellen de rechters dat het niet zo is dat de advocaat ten onrechte niet op de hoogte is gebracht van de rolvoeging; hij heeft er geen recht op dat hij van een dergelijke rolvoeging op de hoogte wordt gebracht. Overigens is het staande praktijk dat de hoofdzaak samen met de vrijwaringszaak wordt behandeld.
Eveneens stellen zij dat de eisende partij in de hoofdzaak geen recht heeft op verstrekking door de rechtbank van de stukken (en dus de standpunten) van de in vrijwaring opgeroepen partij. Het ligt op de weg van partijen zelf elkaar onderling deze stukken te verstrekken.
De rechters stellen tot slot dat de beslissing van de rechtbank om niet toe te staan dat mr. Schirmeister een korte spreeknotitie overlegt een procesbeslissing betreft die geen grond voor wraking kan zijn.

4.De beoordeling

Is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek
Verzoekster advocaat heeft het verzoek tot wraking op enig moment gedurende de zitting kenbaar gemaakt. Één van de gronden die door de advocaat is aangevoerd is gebaseerd op hetgeen zich aan het begin van de zitting heeft voorgedaan. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht waarom niet op dát moment een verzoek tot wraking is gedaan. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat verzoekster pas gaandeweg de zitting tot de overtuiging is gekomen dat de rechters gewraakt moesten worden. Dit door opvolgende feiten en omstandigheden tijdens de zitting. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig kenbaar is gemaakt, verzoekster is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijk
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van verzoekster relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoekster gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Bij deze comparitie gaat het om twee afzonderlijke procedures die door de rolvoeging na elkaar maar in elkaars aanwezigheid worden behandeld in het belang van de partijen. De beslissing om te kiezen voor een rolvoeging is gericht op de inhoud. Dat verzoekster en haar advocaat graag hierover geïnformeerd hadden willen zijn is begrijpelijk maar tegelijkertijd merkt de wrakingskamer met de gewraakte rechters op dat het staande praktijk is dat een hoofdzaak samen met een vrijwaringsprocedure wordt behandeld. Bovendien heeft verzoekster een ervaren advocaat voor wie deze rolvoeging een bekende stap zou moeten zijn.
Uitgaande van het wrakingsverzoek en de daarop gegeven toelichting bestaat de indruk dat mr. Schirmeister verrast is geweest door de beslissing tot rolvoeging. Opmerkelijk is de vasthoudendheid waarmee hij tijdens de comparitie bepleitte en bleef bepleiten dat de rolvoeging onterecht en in strijd met de goede procesorde was. Zelfs nadat zijn opmerking in het proces verbaal werd opgenomen en de rechtbank haar oordeel had gegeven dat zij van oordeel is dat de rolvoeging niet in strijd met een goede procesorde was en verder wilde gaan met de behandeling herhaalde mr. Schirmeister zijn ongenoegen en wilde hij de discussie met de rechtbank aan gaan.
De rechters die bevoegd zijn de regie te voeren moeten deze op zo’n moment terugpakken en overgaan tot de behandeling, hetgeen ook is gebeurd. Dat de rechter (mr. Sijmonsma) de vasthoudendheid van de advocaat op een andere wijze had kunnen benaderen door het woord ‘doorzeuren’ achterwege te laten is duidelijk, maar hierin ziet de wrakingskamer geen grond voor wraking.
Ten aanzien van de wrakingsgrond dat verzoekster niet beschikte over de stukken in de vrijwaringsprocedure en dus evenmin over de standpunten, merkt de wrakingskamer op dat het niet aan de rechtbank is om stukken in een geding waarbij verzoekster formeel gezien geen partij is aan verzoekster te verstrekken. Gebruikelijk is dat de stukken door partijen over en weer worden opgevraagd. Omdat het niet beschikken over de stukken de rechtbank niet kan worden tegengeworpen is de wrakingskamer van oordeel dat ook dit geen grond voor wraking is.
Het laatste argument van mr. Schirmeister dat hij geen spreeknotitie mocht overleggen
is evenmin een grond voor wraking nu dit een processuele beslissing van de rechtbank is die geen grond voor wraking kan zijn. De opmerking van de advocaat dat een spreeknotitie iets anders is dan en pleitnotitie doet hier niets aan af.
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de namens verzoekster aangevoerde redenen zowel afzonderlijk als gezamenlijk geen grond voor wraking vormen. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, en mr. M.J.M. Goessen en mr. M.T.A.C. Russel, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: