ECLI:NL:RBLIM:2018:9901

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 176
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving aanlegvergunning golfbaan Zuid-Limburg

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen de Zuid-Limburgse Golf & Countryclub (ZLGCC) wegens vermeende overtredingen van de voorschriften verbonden aan een aanlegvergunning. De rechtbank Limburg heeft op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. Eiseres, Stichting Dassenwerkgroep Limburg, heeft in 2014 verzocht om handhaving, omdat zij meende dat ZLGCC zich niet aan de vergunningsvoorschriften hield. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van eerdere uitspraken en controles is komen vast te staan dat er geen overtredingen zijn van de voorschriften. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder de voorschriften heeft nageleefd en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukt dat de omvang van het geding beperkt is tot de beoordeling van de overtredingen van de vergunningsvoorschriften en dat eerdere uitspraken in deze zaak bindend zijn. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor handhavend optreden en dat het bestreden besluit van de gemeente terecht is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2018 in de zaak tussen

Stichting Dassenwerkgroep Limburg, te Margraten, eiseres, en
[eiser], te Mechelen, eiser, hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: drs. J.W.M. Baars),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de Zuid-Limburgse Golf & Countryclub en Zuid-Limburgse Openluchtrecreatie B.V., te Gulpen-Witten.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het niet naleven door de Zuid-Limburgse Golf & Countryclub (hierna: ZLGCC) van de voorschriften verbonden aan de aanlegvergunning van 16 juni 2009, afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft verweerder - voor zover hier van belang - het bezwaar dat eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het besluit van 15 december 2015 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:8896, heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2015 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het gestelde in die uitspraak.
Bij besluit van 5 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op het verweerschrift hebben eisers aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft vervolgens nog een (reeds eerder uitgevoerd) controlerapport ingezonden.
De derde-partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven als bedoel in artikel 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A.S. Gidding, [naam 1] en [naam 2]. Derde-partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door [naam 3].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet betwiste, feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft verweerder aan ZLGCC een aanlegvergunning verleend voor het uitvoeren van renovatiewerkzaamheden ten behoeve van de golfbaan, gelegen op het perceel Dalbissenweg 22 te Mechelen. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar dat eiseres daartegen had gemaakt, ongegrond verklaard, maar het besluit van 25 januari 2005 in zoverre gewijzigd dat daaraan een aantal voorschriften zijn verbonden. Voor zover hier van belang betreft het de volgende voorschriften:
“1. Het de facto verkleinen van areaal Habitatrichtlijngebied is niet wenselijk. Aangelegde golfvoorzieningen in het Habitatrichtlijngebied verwijderen. In het bijzonder de afslagplaats (backtee) op hole 17/2 en afslagplaatsen op hole 7/8 verplaatsen naar buiten Habitatrichtlijngebied en de oorspronkelijke natuur laten herstellen.
2. Waterafvoer naar de omgeving aan te passen zodanig dat water op de golfbaan inzijgt en niet zijdelings in de vorm van een puntbelasting wordt afgevoerd (…).
3. Creëer noodvoorziening voor extreme weersituaties waarbij alle wateropvang tot het maximum is benut, zodanig dat overlast naar de omgeving beperkt blijft. Noodoverstort van een drainage/beregeningsvijver in of naar natuurterrein (EHS, Natura 2000) is ongewenst.
4. Zorg voor visuele afscherming van de fairways naar de omgeving (…). Het boskarakter van de golfbaan kan worden hersteld door aangepast beheer en het toelaten en toepassen van struweel en gradiëntrijke bosranden. Met name hole 17/2 verdient daarbij extra aandacht”.
1.2.
Eiseres heeft tegen deze gewijzigde aanlegvergunning beroep ingesteld bij de toenmalige rechtbank Maastricht. Deze heeft het beroep bij uitspraak van 21 januari 2011 (met procedurenummer 09/1203) ongegrond verklaard. Het daartegen door eiseres ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1812, ongegrond verklaard. De (gewijzigde) aanlegvergunning met de hierin opgenomen voorschriften staat hiermee in rechte vast.
2. Eisers hebben verweerder op 18 juni 2014 verzocht om handhavend op te treden tegen ZLGCC, omdat zij van mening zijn dat ZLGCC zich niet heeft gehouden aan de vier bovengenoemde vergunningsvoorschriften.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd:
Ten aanzien van voorschrift 1: Gelet op het bepaalde in de uitspraak van deze rechtbank van 13 september 2017, is er geen sprake (meer) van overtreding van voorschrift 1.
Ten aanzien van de voorschriften 2, 3 en 4: Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van 13 september 2017 een nieuwe controle uitgevoerd. Hierbij is niet gebleken van enige overtreding. De waterhuishouding op de golfbaan is dusdanig dat er geen water afloopt naar/in het omliggende Natura-2000 gebied. Er is bovendien een duidelijke afscheiding met deels herstel van het boskarakter.
2.2.
Eisers kunnen zich hier niet in vinden. Op hetgeen zij ter onderbouwing van dit standpunt hebben aangevoerd zal de rechtbank hieronder nader ingaan.
3. De rechtbank merkt in dit kader allereerst op zij bij de beoordeling van de beroepsgronden van eisers rekening dient te houden met het navolgende.
3.1.
De omvang van het onderhavige geding wordt in de eerste plaats bepaald door de inhoud van het handhavingsverzoek dat eisers hebben gedaan. Nu verzocht is om handhaving van de (voorschriften van) de aanlegvergunning van 16 juni 2009, kan en dient de rechtbank alleen te beoordelen of sprake is een overtreding van de relevante (bovengenoemde) voorwaarden. Anders dan eisers lijken te veronderstellen kan de rechtbank bij deze beoordeling dus niet toetsen of inbreuk wordt gemaakt op het aangrenzende Natura-2000 gebied.
3.2.
Daarnaast wordt de omvang van het onderhavige geding beperkt door de eerdere uitspraak van de rechtbank van 13 september 2017. In deze uitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de door eisers gestelde overtreding van voorschrift 1 het volgende geoordeeld:
“In het onderhavige geval kan de vraag of er ten tijde van het besluit op aanvraag al sprake was van een concreet zicht op legalisering onbeantwoord blijven omdat de staatssecretaris van Economische Zaken bij besluit van 22 juni 2015 het Natura 2000-gebied “Geuldal” op grond van artikel 10a, eerste lid, van de destijds geldende Natuurbeschermingswet 1998 heeft aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn en daarbij de begrenzing van het gebied rondom de golfbanen zodanig heeft aangepast dat onder meer de in voorwaarde 1 genoemde afslagplaatsen niet langer binnen Natura 2000-gebied zijn gelegen. Hieruit volgt dat er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake meer was van een overtreding waartegen handhavend kon worden opgetreden. Overigens is in het rapport dat naar aanleiding van de controles van 12 en 22 augustus 2014 is opgemaakt aangegeven dat voorwaarde 1 is uitgevoerd, hetgeen zou inhouden dat toen de verplaatsing buiten het Habitatrichtlijngebied, zoals dat destijds nog gold, al had plaatsgevonden. Gelet hierop is genoegzaam vast komen te staan dat er ten tijde van het bestreden besluit geen afslagplaatsen meer binnen Habitatrichtlijngebied waren gelegen en dat er geen overtreding van voorwaarde 1 (meer) plaatsvond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre van handhavend optreden diende te worden afgezien…
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen waarbij hij dient te onderzoeken of zijn standpunt dat ter zake van de voorschriften 2, 3 en 4 geen sprake is van enige overtreding, stand kan houden”.
Uit deze passage van de uitspraak blijkt dat de rechtbank de beroepsgronden van eisers ten aanzien van voorschrift 1 reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Nu deze uitspraak onherroepelijk is, staat in rechte vast dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van overtreding van voorschrift 1.

Beoordeling

Voorschrift 1
4.Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat (nog steeds) niet is voldaan aan voorschrift 1. Zij hebben hiertoe aangevoerd er niet van overtuigd te zijn dat de begrenzing van het golfterrein, zoals vastgelegd in het geldend bestemmingsplan, overeenkomt met de grens van het Natura-2000 gebied het Geuldal. Omdat het gebied nog steeds niet officieel is ingemeten kan verweerder niet met zekerheid zeggen dat geen enkel onderdeel van de golfbaan gelegen is in Natura-2000 gebied.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, nu – gelet op hetgeen de rechtbank hierboven in punt 3.2. heeft overwogen – reeds in rechte vast staat dat geen sprake is van overtreding van voorschrift 1.
Voorschriften 2 en 3
5. Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat (nog steeds) niet is voldaan aan de voorschriften 2 en 3. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat uit de door hen aangeleverde foto-rapportages blijkt dat er nog steeds water via (verdekte) buizen en via overloop uit de vijvers Natura-2000 gebied instroomt. Bovendien heeft er geen controle plaatsgevonden van het beregeningssysteem. Ter zitting hebben eisers er nog op gewezen dat de “Passende beoordeling” die door de derde-partijen in het geding is gebracht, geen maatstaf kan zijn, aangezien ZLGCC bepaalde verboden bestrijdingsmiddelen gebruikt, waaraan in deze beoordeling geen aandacht is besteed.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Zij overweegt hiertoe allereerst dat in het controlerapport van 27 november 2017, dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, is geconstateerd dat de voorschriften 2 en 3 niet worden overtreden. Daar komt bij dat verweerder hangende de onderhavige beroepsprocedure nogmaals een controle heeft uitgevoerd. Deze controle heeft verweerder samen met de gemachtigde van eisers uitgevoerd op 11 april 2018 en later, samen met de gemachtigde van de derde-partijen, nogmaals op 20 april 2018. Uit dit integrale controle-rapport (opgesteld op 28 mei 2018 en 24 augustus 2018) blijkt dat er weliswaar op het terrein nog (restanten van) drainagebuizen zijn aangetroffen, maar dat deze buizen niet in gebruik zijn. In het controle-rapport wordt tevens verwezen naar de “Passende beoordeling” die door Anteagroup op 23 oktober 2017 in opdracht van de Provincie Limburg is opgesteld in het kader van een andere procedure en naar het feit dat het gesloten watersysteem is beschreven in het rapport Watersysteem ZLGCC 2011 van Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur van 25 oktober 2011.
5.2.
In paragraaf 3.3. van de Passende beoordeling staat vermeld dat het systeem zo is ingericht dat regenwater op eigen terrein wordt opgevangen in vier regenwaterbuffers en poelen zodat er geen overflow of afvoer naar Natura 2000 gebied plaatsvindt. Alle tees en greens van het Wittemse (oude) deel van de golfbaan zijn voorzien van drainage. Dit geldt tevens voor enkele bunkers. De drains voeren infiltrerend regenwater af. De drainage is aangesloten op de poelen/waterbuffers en daarmee kan regenwater beter op de golfbaan worden vastgehouden. De poelen zijn het hele jaar watervoerend. Op het Gulpense (nieuwe) deel van de golfbaan is geen drainage toegepast, maar is de oppervlakkige afstroming van het hemelwater gestuurd door de aanleg van enkele greppels/laagtes. Op die wijze wordt een deel van het afstromend hemelwater opgevangen in de grootste waterbuffer (buffer 1). Vanuit de buffer 1 wordt het hemelwater ook overgepompt naar buffer 2 om het overstromen van buffer 1 te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond hiervan op goede gronden heeft kunnen concluderen dat is voorzien in een noodvoorziening voor extreme weersituaties als bedoeld in voorschrift 3 en dat geen sprake is van hemelwater dat in de vorm van een puntbelasting in Natura-2000 gebied terecht komt.
5.3.
Het betoog van eisers dat in de Passende beoordeling geen rekening is gehouden met feit dat bij het besproeien van de greens en tees met chemicaliën vervuild regenwater naar beschermd gebied waait, kan – wat daar verder van zij – aan het vorenstaande niet aan afdoen. Zoals hiervoor reeds overwogen kan en dient de rechtbank in de onderhavige procedure immers slechts te beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van overtreding van de voorschriften die in 2009 aan de aanlegvergunning van ZLGCC zijn verbonden. Deze voorschriften zeggen niets over het gebruik van chemicaliën en de vraag of deze chemicaliën (indien in gebruik) in Natura-2000 gebied terecht komen, valt evenmin onder de voorschriften van de aanlegvergunning.
Voorschrift 4
6. Eisers hebben zich tot slot op het standpunt gesteld dat ook (nog steeds) niet is voldaan aan voorschrift 4. Ter onderbouwing hiervan hebben zij foto’s overgelegd waarop iemand met een bladblazer te zien is, alsmede bladafval. Deze bladafval verstikt het struweel en tast de afscheiding/bosranden aan, aldus eisers. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat er bomen worden gekapt, hetgeen in strijd is met het vereiste herstel van het boskarakter.
7. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. Zij overweegt hiertoe dat de wijze van beheer van de baanranden, het opschonen van bosranden, het bomenbeheer en beheer van struwelen en mantels en het omgaan met bladafval, zoals dat door ZLGCC moet worden uitgevoerd, in paragraaf 3.5.1. van de Passende beoordeling uitgebreid is beschreven. De rechtbank is niet gebleken dat ZLGCC zich niet aan de beschreven werkwijze houdt. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het controlerapport van 27 november 2017 blijkt dat door (onder meer) het toepassen van struwelen, aanplanten van eikenbomen en beuken voor een visuele afscherming is gezorgd. Dat de tot dusver gerealiseerde afscherming in de optiek van eisers en afgezet tegen de situatie ten tijde van het realiseren van de bosbaan in 1956 beter zou kunnen, doet er niet aan af dat voor een visuele afscherming is gezorgd. Voorts is ter zitting gebleken dat er inderdaad bomen zijn gekapt, maar niet is gebleken dat dit onnodige bomenkap was, die in strijd is met het in voorschrift 4 van de vergunning voorgestane herstel van het boskaraker van de golfbaan.
8. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 oktober 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.