ECLI:NL:RBLIM:2018:9893

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2752
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vertrouwensbeginsel en benoembaarheid in functie Operationeel Expert GGP

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een ambtenaar bij de politie, tegen de korpschef van Politie. Eiser was niet benoembaar in de functie van Operationeel Expert GGP bij de afdeling Regionaal Conflict- en Crisisbeheersing (RCCB) omdat hij niet beschikte over een executieve status. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef, dat zijn benoembaarheid betrof, en dit bezwaar was ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij op basis van een mondelinge toezegging van zijn teamchef, die tevens voorzitter van de selectiecommissie was, mocht vertrouwen op zijn benoeming. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad op deze toezegging mocht vertrouwen, ondanks het feit dat de korpschef stelde dat de executieve status een harde eis was voor de functie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en plaatste eiser in de functie van Operationeel Expert GGP, omdat het hebben van een executieve status niet noodzakelijk werd geacht voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/2752

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], te Maastricht, eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Weersch),
en

De korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: drs. A.F. Quaedvlieg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij niet benoembaar is in de functie Operationeel Expert GGP bij de afdeling Regionaal Conflict- en Crisisbeheersing (RCCB), omdat hij niet beschikt over een executieve status. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser in verband met het niet hebben van de executieve status niet benoembaar geacht voor de functie van Operationeel Expert GGP bij de afdeling RCCB. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt daartoe dat eiser bekend was dat aan de LFNP-functie Operationeel Expert GGP algemene inzet – RCCB de executieve status is verbonden en dat hij op grond van het feit dat hij hierover niet beschikt nooit aan de selectieprocedure voor de betreffende functie had mogen deelnemen. Het feit dat de vacaturehouder (eisers teamchef) desondanks de selectieprocedure heeft voortgezet en eiser nadien telefonisch heeft medegedeeld dat hij in de bestreden functie zou worden aangenomen wordt door verweerder zeer onzorgvuldig en uiterst prematuur geacht. Het vertrouwensbeginsel werkt echter niet zover dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aan de zijde van de werkgever aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van de betrokken ambtenaar. Verweerder heeft in dit geval de discretionaire bevoegdheid om een beslissing als de onderhavige, waarbij door een leidinggevende volstrekt ten onrechte voorbij is gegaan aan de harde eis van ‘het hebben van de executieve status’, respectievelijk de eis van het bezitten van een politiediploma, te herroepen, ondanks het feit dat de betreffende leidinggevende bij mandaat bevoegd is dergelijke besluiten te nemen. In het kader van de wederzijdse belangenafweging is verder van betekenis dat eiser als gevolg van genoemde telefonische mededeling op 7 oktober 2016 geen handelingen heeft verricht waardoor hij schade of nadeel heeft geleden vanwege het feit dat eisers verwachtingen niet zijn nagekomen. Aan het dispositievereiste is ook niet voldaan. Voor wat betreft het beroep inzake het generaal pardon betoogt verweerder verder dat op grond van het Besluit tot het vaststellen van een tijdelijk kader voor aanstelling in een executieve functie zonder initiële opleiding van 28 september 2016 slechts voor de daarin genoemde uitzonderingssituaties een tijdelijk kader is geschapen. De in geding zijnde functie is niet aangewezen als een uitzonderingssituatie. Van het toepassen van willekeur is niet gebleken. Het alsnog verwerven van de executieve status maakt geen onderdeel uit van deze procedure. In het CGOP is inmiddels op hoofdlijnen tussen werkgever en vakbonden overeenstemming bereikt over de introductie van een nieuwe vorm van executief aanstellen. Naar verwachting is het nieuwe aanstellingsstelsel (uiterlijk) eind 2018 gereed.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de mondelinge toezegging dat de in geding zijnde functie aan hem werd toegewezen is gedaan door de persoon die niet alleen bevoegd was tot benoeming, maar eveneens in de rol van voorzitter van de selectiecommissie betrokken was bij het besluit om eiser als meest geschikt voor te dragen. Eiser betwist dat er tijdens de selectieprocedure nog is gesproken over genoemde eis van executieve status. Eiser heeft destijds op uitdrukkelijk verzoek van zijn leidinggevende contact gezocht met IDU. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een aantal verklaringen van de leden van de selectiecommissie. Het bij eiser opgewekte vertrouwen dient te prevaleren boven de eventuele mogelijkheid van verweerder om deze beslissing te overrulen. Niet alleen heeft verweerder niet eerder dan in het bestreden besluit kenbaar gemaakt wat de definitie is van het begrip ‘executieve status’: maar eiser is ook van mening dat de 3,5 jaar die eiser werkzaam is als operationeel expert gelijkgesteld dienen te worden met het hebben van een executieve status. Eiser verwijst naar het geval van [naam 1], die ook niet de benodigde executieve status bezit en toch is geplaatst in de functie van operationeel expert beveiliging van de afdeling DROS. Eiser verwijst voorts naar een door [naam 2] tijdens de hoorzitting gemaakte opmerking dat verweerder eiser destijds weloverwogen heeft laten doorgaan naar de volgende selectieronde en waar zij verder heeft aangegeven dat verweerder ervan uit is gegaan dat het ontbreken van de executieve status kon worden opgevangen door deel te nemen aan een nieuw te ontwikkelen verkorte (interne) opleiding tot executief politiemedewerker. De afdeling HR heeft tot slot nog geen contact met eiser opgenomen zodat het nog niet mogelijk is gebleken tot een interne oplossing te komen.
4. In aanvulling op het verweerschrift is door verweerder nog aangevoerd dat eiser wist dat er nog een discussie gaande was over de executieve status. Verweerder bestrijdt voorts de stelling van eiser dat hij al lange tijd werkzaam is geweest als Operationeel Expert GGP bij de afdeling RCCB. Eiser is vanaf 7 januari 2013 tot eind 2016 in het kader van een leerwerkplek elders belast geweest met het samenstel van taken, behorende bij het project MOTO binnen het Bureau Conflict- en Crisisbeheersing. Slechts een deel van deze taken is terug te vinden in de door eiser geambieerde LFNP-functie. In de periode voorafgaande aan het selectiegesprek was nog overleg gaande over de mogelijkheid om de functie eveneens onder te brengen in het te vervangen Besluit tijdelijk kader aanstelling zonder initiële opleiding. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat plaatsing van [naam 1] in een functie zonder dat hij beschikt over een executieve status op grond van het Besluit tijdelijk kader aanstelling zonder initiële opleiding van 28 september 2016 heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt. Vaststaat dat eisers teamchef, tevens voorzitter van de selectiecommissie voor de in geding zijnde functie, eiser heeft voorgedragen als geschikte kandidaat en hem ook telefonisch heeft medegedeeld dat de functie aan hem was toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het feit dat de toezegging van zijn teamchef, zijnde tevens voorzitter van de selectiecommissie kwam, hierop mocht vertrouwen. Verweerder is daarbij, gezien pagina 4, laatste volzin van de derde alinea van het bestreden besluit in eerste instantie ook uitgegaan van een daadwerkelijke toezegging waarop eiser mocht vertrouwen, omdat er vervolgens ook een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eerst in het verweerschrift is door verweerder vervolgens aangegeven dat eiser al in de weken voorafgaande aan het selectiegesprek zou zijn medegedeeld dat hij niet aan de functie-eis van het hebben van een executieve status voldeed en dat dit een eventuele benoeming in de weg zou staan. De rechtbank overweegt dat dit betoog niet overeenkomt met hetgeen in het bestreden besluit is opgenomen en ook niet strookt met de mededelingen die door HR-manager [naam 2] in het verloop van de selectieprocedure aan eiser zijn gedaan en waaruit hij steeds mocht afleiden dat het niet hebben van de executieve status geen bezwaar zou opleveren voor benoeming in de door hem gewenste functie. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat verweerder desgevraagd ter zitting niet concreet en gemotiveerd heeft kunnen aangeven welke werkzaamheden eiser in de afgelopen 3,5 jaar zou hebben verricht die niet tot de executieve status zouden behoren, nog daargelaten het feit dat de teamleiding het niet hebben van de executieve status niet bezwaarlijk acht. Voor wat betreft de door verweerder verwachte precedentwerking overweegt de rechtbank dat er in het geval van eiser zoveel omstandigheden aanwezig zijn die het geval zo bijzonder maken dat gevaar voor precedentwerking niet aanwezig wordt geacht.
7. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het beroep gegrond. Aan een verdere beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het hebben van een executieve status binnen de afdeling waar eiser zijn werkzaamheden verricht en voor het goed kunnen verrichten van zijn werkzaamheden niet nodig wordt geacht.
De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat eisers teamchef zijn toezegging hierover gestand doet, deze toezegging verweerder bindt, en plaatst eiser op grond van het bepaalde in artikel 3 van het Besluit algemene rechtspositie politie in de functie van Operationeel Expert GGP bij de afdeling RCCB.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, plaatst eiser in de functie van Operationeel Expert GGP bij de afdeling RCCB, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens (voorzitter), en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 oktober 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.