ECLI:NL:RBLIM:2018:9766

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
C/03/244295 / HA ZA 17-655
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoedingsvordering in verband met onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een perceel, schadevergoeding van gedaagde, Exploitatiemaatschappij Strabeek B.V., voor de kosten van een nieuwe keermuur die hij heeft moeten aanleggen. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door haar perceel op te hogen, waardoor de keermuur van eiser is beschadigd. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser zijn verjaard. De rechtbank legt uit dat de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt, de ophoging van het perceel van gedaagde is, en niet de kosten die eiser heeft gemaakt om de schade te herstellen. Aangezien de laatste ophoging van het perceel van gedaagde in 1973 heeft plaatsgevonden, zijn de vorderingen van eiser op grond van de verjaringstermijn van twintig jaar verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/244295 / HA ZA 17-655
Vonnis van 10 oktober 2018
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.E.A. Ruiter;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ STRABEEK B.V.,
gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. van Loon.
Partijen zullen hierna [eiser] en Exploitatiemaatschappij Strabeek genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de dagbepaling van de comparitie na antwoord;
  • de akte voor de comparitie van [eiser] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2018;
  • de brief van 23 april 2018 van [eiser] naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van comparitie;
  • de naar aanleiding van de brief van 23 april 2018 door de rechtbank op 4 en 28 mei 2018 verzonden brieven;
  • de akte inbreng/uitlaten producties van Exploitatiemaatschappij Strabeek;
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 25 januari 2016 eigenaar geworden van het kadastrale perceel Meerssen [kadasternummer 1] , plaatselijk bekend als [adres] . Exploitatiemaatschappij Strabeek is sedert 30 mei 1988 eigenaar van het daaraan grenzende kadastrale perceel Meerssen [kadasternummer 2] . Het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek bestaat uit een geasfalteerde parkeerplaats, bestemd voor klanten van een supermarkt. Oorspronkelijk was het een weide-grasland.
2.2.
Het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek is hoger gelegen dan het perceel van [eiser] . De rechtsvoorganger van [eiser] heeft op zijn perceel, waar dat grenst aan het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek, een gemetselde keermeer aangebracht.
2.3.
[eiser] heeft een nieuwe keermuur laten metselen. Deze muur bestaat voor een gedeelte uit metselwerk dat is aangebracht bovenop de oorspronkelijke (keer)muur die op het perceel van [eiser] staat en bestaat voor een gedeelte uit een volledig nieuwe muur die parallel daaraan op het perceel van [eiser] is gemetseld. Op de keermuur is door [eiser] een ijzeren hekwerk aangebracht.
2.4.
Voordat [eiser] een aanvang heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden voor een nieuwe keermuur, heeft hij de staat van de oorspronkelijke muur laten beoordelen door een deskundige van het bedrijf Nederlof & Partner B.V. en dit door een deurwaarder laten vastleggen in een proces-verbaal. De door [eiser] ingeschakelde deskundige constateert en concludeert in haar rapport van 31 januari 2017 – zakelijk weergegeven – het volgende. De oorspronkelijke erfafscheidingsmuur had en heeft volgens hem een wezenlijke functie: enerzijds de functie van een erfafscheiding en anderzijds de functie van een opsluitende keermuur voor het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek. De oorspronkelijke erfafscheiding was volgens de partijdeskundige slechts ca. 50 cm hoog en is in 1963 gelijktijdig met de nieuwbouw van het pand van [naam] op het perceel van [eiser] gebouwd. Na 18 maart 1969 is de bedoelde muur over de gehele lengte verhoogd, door het opmetselen met bakstenen met daarin ingemetseld betonnen palen, waaraan draadgaas is bevestigd als afsluiting. Volgens de deskundige is sprake van een zichtbare, naderhand aangebrachte ophoging met 150 cm bovenop de rollaag van de reeds bestaande oorspronkelijke erfafscheidingsmuur. Deze muurophoging heeft volgens hem uitsluitend ten doel gehad om het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek verder op te hogen, om dit daarna te kunnen aanvullen en verharden en met asfalt in te richten als parkeerplaats.
2.5.
De staat van de gemetselde erfafscheidingskeermuur is volgens de partijdeskundige slecht, vooral het bovenste gedeelte van 50 cm, dat later is aangebracht. De bakstenen rollaag is als gevolg van verkeersschade over een groot gedeelte losgekomen en ingescheurd, deels ontbreekt de rollaag. Het voegwerk is uitgespoeld en losgekomen. De betonnen, in de muur gemetselde, palen van ca. 150 cm hoog, waaraan een hekwerk van gaas en draad is gemonteerd, zijn over de gehele muurlengte van ca. 90 m bijna allemaal gebroken en/of beschadigd en krom gereden. Het hekwerk is daarnaast losgekomen, verzakt en beschadigd. Aan de achterzijde van het parkeerterrein doet zich volgens de deskundige precies hetzelfde schadebeeld voor. Over slechts een klein gedeelte van de achterzijde van perceel [kadasternummer 2] is een lage, circa 25 cm hoge muur aanwezig met een daarachter liggende, enigszins, kromme gestorte betonnen opsluiting/rand.
2.6.
De partijdeskundige concludeert dat de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden vanuit oogpunt van veiligheid en aansprakelijkheid niet langer konden worden uitgesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat Exploitatiemaatschappij Strabeek haar perceel heeft opgehoogd ten behoeve van de aanleg van een parkeerplaats. Vanwege de daardoor ontstane hoogteverschillen tussen de percelen van partijen, heeft de rechtsvoorganger van [eiser] de oorspronkelijke erfafscheidingsmuur, met een hoogte van 50 cm, tweemaal, en op sommige plaatsen zelfs driemaal met extra lagen metselwerk opgehoogd tot uiteindelijk een hoogte van circa 200 cm. De bedoeling van de ophoging was volgens [eiser] de grond van het opgehoogde perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek te keren.
3.2.
Volgens [eiser] bleek in 2016 uit het rapport van Nederlof & Partner dat de muur en het hekwerk onherstelbaar beschadigd waren en dat vervanging daarvan noodzakelijk was.
3.3.
De kosten van herstel van de keermuur hebben volgens [eiser] € 145.959,68 bedragen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Exploitatiemaatschappij Strabeek de helft van die kosten voor haar rekening moet nemen, niettegenstaande het feit dat de keermuur geheel op het perceel van [eiser] staat. Volgens [eiser] heeft Exploitatiemaatschappij Strabeek een verantwoordelijkheid om ten minste de helft bij te dragen in de kosten van het vervangen van de muur en het hekwerk. [eiser] onderbouwt die stelling als volgt.
3.4.
De noodzaak van het oprichten van een erfafscheiding, die ook dient als keermuur en vangveiligheid voor auto’s die op het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek parkeren, is ontstaan doordat Exploitatiemaatschappij Strabeek haar perceel heeft opgehoogd en in gebruik heeft gegeven als parkeerplaats. In dat licht is het volgens [eiser] redelijk dat Exploitatiemaatschappij Strabeek ook de helft van de kosten van herstel van de muur vanwege slijtage als gevolg van een normale natuurlijke belasting voor haar rekening neemt.
De in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid brengt met zich dat, nu Exploitatiemaatschappij Strabeek zich afhankelijk heeft gemaakt van faciliteiten die [eiser] heeft getroffen, en Exploitatiemaatschappij Strabeek zelf geen voorzieningen heeft getroffen, Exploitatiemaatschappij Strabeek mede verantwoordelijk is voor het vernieuwen van alle faciliteiten op het perceel van [eiser] die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de bestemming die Exploitatiemaatschappij Strabeek aan haar perceel heeft gegeven, te weten een parkeerplaats. Die maatschappelijke zorgvuldigheid brengt volgens [eiser] met zich dat Exploitatiemaatschappij Strabeek 50% dient te betalen van de kosten van het vernieuwen van de muur en het hekwerk.
3.5.
Het niet bijdragen door Exploitatiemaatschappij Strabeek aan de gemaakte kosten kan als onrechtmatig jegens [eiser] aangemerkt worden. In dat kader verwijst [eiser] naar het bepaalde in de artikelen 6:174 BW, 5:37 BW en 5:55 BW.
3.6.
Er is volgens [eiser] sprake van schending door Exploitatiemaatschappij Strabeek van het bepaalde in artikel 6:174 BW. De opstal van Exploitatiemaatschappij Strabeek voldoet volgens [eiser] niet aan de redelijke eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Indien immers Exploitatiemaatschappij Strabeek haar perceel wil gebruiken als parkeerplaats zonder daarbij gebruik te maken van de muur van [eiser] , zou zij zelf zorg hebben moeten dragen voor een behoorlijke keermuur, vangveiligheid en voorzieningen ter voorkoming van persoonlijk letsel, overlast en schade. Omdat het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek niet voldoet aan die vereisten, is het volgens [eiser] redelijk dat Exploitatiemaatschappij Strabeek meebetaalt aan de voorzieningen die dat gebruik mogelijk maken.
3.7.
Exploitatiemaatschappij Strabeek veroorzaakt volgens [eiser] ook hinder in de zin van artikel 5:37 BW, gelezen in samenhang met artikel 6:162 BW, doordat zij haar perceel zodanig heeft ingericht en heeft opgehoogd om dat als parkeerplaats te kunnen gebruiken zonder ook maar één voorziening te treffen, doch de bedoelde muur van [eiser] te gebruiken als keermuur en vangveiligheid. Evenmin treft Exploitatiemaatschappij Strabeek volgens [eiser] voorzieningen ter voorkoming van overlast en schade. [eiser] wordt zodoende beperkt in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel, hetgeen volgens hem is te kwalificeren als hinder.
3.8.
[eiser] stelt verder dat hij op grond van het bepaalde in artikel 5:55 BW van de eigenaar van een naburig erf kan vorderen dat deze maatregelen neemt om de dreiging van instorting van een gebouw of werk op dat naburige erf op te heffen. Omdat [eiser] ter voorkoming van een dreigende instorting een voorziening heeft getroffen, kan volgens hem van Exploitatiemaatschappij Strabeek worden verlangd dat deze meebetaalt aan het treffen van die voorziening.
3.9.
Ten slotte voert [eiser] als grondslag voor haar vordering, dat Exploitatiemaatschappij Strabeek 50% dient te betalen van de kosten van de aanleg van de nieuwe keermuur inclusief hek, aan dat, indien Exploitatiemaatschappij Strabeek niet zou meebetalen, zij ongerechtvaardigd zou worden verrijkt ten koste van [eiser] . Indien
de nieuwe keermuur inclusief hek niet zou hebben aangelegd, zou Exploitatiemaatschappij Strabeek voor eigen rekening een dergelijke voorziening hebben moeten treffen, omdat zij anders haar perceel niet zou hebben kunnen gebruiken zoals zij nu doet, namelijk als parkeerterrein dat na een ophoging van het perceel is aangelegd. Omdat de muur, die door Exploitatiemaatschappij Strabeek onrechtmatig is gebruikt als voorziening, moet worden vervangen, omdat deze is beschadigd en het onverantwoord is om geen maatregelen te nemen, zou Exploitatiemaatschappij Strabeek ongerechtvaardigd worden verrijkt, indien Exploitatiemaatschappij Strabeek niet zou hoeven mee te dragen in die kosten.
3.10.
Exploitatiemaatschappij Strabeek dient er volgens [eiser] ook zorg voor te dragen dat degenen die zij in staat stelt gebruik te maken van haar perceel – het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek – de eigendommen van [eiser] niet (opnieuw) beschadigen.
3.11.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, die hij begroot op € 1.504,80.
3.12.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Exploitatiemaatschappij Strabeek jegens [eiser] verplicht is om als schadevergoeding de helft bij te dragen in de kosten van vervanging van de muur en het hekwerk;
Exploitatiemaatschappij Strabeek veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 72.979,84 als bijdrage in de kosten van vervanging van de muur en het wekwerk, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
Exploitatiemaatschappij Strabeek gebiedt om binnen zes dagen na het in dezen te wijzen vonnis genoegzame maatregelen te treffen op zijn perceel, kadastraal bekend als gemeente Meerssen, [kadasternummer 2] , teneinde te voorkomen dat voertuigen vanaf de zijde van genoemd perceel tegen de erfafscheiding van [eiser] aanrijden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per kalenderdag of gedeelte van een kalenderdag dat Exploitatiemaatschappij Strabeek daarmee in gebreke blijft;
Exploitatiemaatschappij Strabeek veroordeelt om aan [eiser] te voldoen het bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.504,80, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
Exploitatiemaatschappij Strabeek veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder mede begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van [eiser] en de verplichte verschotten, alsmede alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
Exploitatiemaatschappij Strabeek op voorhand veroordeelt in de nakosten van € 131,--, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt van € 199,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van de algehele voldoening.
3.13.
Exploitatiemaatschappij Strabeek voert verweer. Dat zal hieronder, voor zover relevant, worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

De vorderingen sub 1 en 2

4.1.
Partijen twisten allereerst over het antwoord op de vraag of het perceel van
Exploitatiemaatschappij Strabeek is opgehoogd, zoals [eiser] stelt, of dat het perceel van [eiser] is afgegraven, zoals Exploitatiemaatschappij Strabeek stelt. De vraag wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft, kan onbeoordeeld blijven, in verband met hetgeen de rechtbank hieronder zal overwegen.
4.2.
Exploitatiemaatschappij Strabeek heeft zich beroepen op verjaring van de vorderingen van [eiser] , die gebaseerd zijn op het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Exploitatiemaatschappij Strabeek licht dit verweer als volgt toe. De huidige toestand van haar perceel bestaat volgens haar al ten minste sedert 1973. Op grond van het bepaalde in artikel 3:310 BW verjaart een vordering tot vergoeding van schade vijf jaren na aanvang van de dag volgend op die waarop de benadeelde met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. De bedoelde “gebeurtenis” is volgens Exploitatiemaatschappij Strabeek de feitelijke situatie ter plaatse, ofwel de aanwezigheid van de muur die volgens [eiser] noodzakelijk is geworden door de volgens [eiser] onrechtmatig, door de rechtsvoorganger van Exploitatiemaatschappij Strabeek aangelegde verhoogde parkeerplaats. De huidige, volgens [eiser] onrechtmatige, situatie bestaat volgens Exploitatiemaatschappij Strabeek immers sinds 1973, zodat de verjaring volgens Exploitatiemaatschappij Strabeek dus al lang geleden is voltooid.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op verjaring slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Uitgangspunt moet zijn dat, nu [eiser] stelt dat de vorderingen niet betreffen het opheffen van een onrechtmatige toestand, maar een vergoeding van schade die het gevolg is van gesteld onrechtmatig handelen, in ieder geval niet van toepassing is de speciaal voor vorderingen tot opheffing van een onrechtmatig toestand bedoelde verjaringstermijn van artikel 3:314 BW. Wél van toepassing is de algemene verjaringstermijn van artikel 3:310 BW, die ziet op de verjaring van een vordering tot vergoeding van schade in verband met onrechtmatig handelen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat met “de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt”, bedoeld in de laatste bijzin van lid 1 van artikel 3:310 BW – toegepast op het onderhavige geschil – niet wordt gedoeld op het oprichten van een (gedeeltelijk) nieuwe keermuur, hetgeen is gepaard gegaan met hoge kosten. Als gebeurtenis in bedoelde zin is, respectievelijk zijn te beschouwen de ophoging, dan wel ophogingen, van het perceel dat thans eigendom is van Exploitatiemaatschappij Strabeek door haar rechtsvoorganger. De schade als gevolg daarvan bestaat in de noodzaak om het perceel, dat thans eigendom is van [eiser] , door middel van het ophogen van een keermuur te beschermen tegen afkalving van het perceel van (de rechtsvoorganger) van Exploitatiemaatschappij Strabeek. Naar analogie van een ongeluk dat tot schade heeft geleid, wordt met de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt niet bedoeld de
uitgavenom schade als gevolg van een ongeval te herstellen, maar het
ongeval zelfdat tot schade heeft geleid. Indien als gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt zou worden beschouwd de uitgave om de schade te herstellen, zou dat tot de onredelijke consequentie leiden dat degene die schade heeft geleden het in de hand heeft te bepalen wanneer de verjaringstermijn zal aanvangen.
4.5.
[eiser] heeft niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, Exploitatiemaatschappij Strabeeks stelling, dat de (laatste) ophoging van het perceel dat thans haar eigendom is, heeft plaatsgevonden in 1973. Omdat sedert die “als gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt” te beschouwen – gestelde – onrechtmatige handeling meer dan twintig jaar zijn verstreken, voordat [eiser] de onderhavige vordering heeft ingesteld, is de vordering van [eiser] op grond van de absolute verjaringstermijn van twintig jaar van artikel 3:310 lid 1 BW verjaard.
4.6.
Ten aanzien van de vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking is dezelfde verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing. Ook in het kader van de vordering tot vergoeding van de gestelde ongerechtvaardigde verrijking moet als gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt worden beschouwd de ophoging, dan wel ophogingen van het perceel van Exploitatiemaatschappij Strabeek, waarvan de laatste heeft plaatsgevonden in 1973. Hetgeen hiervoor ten aanzien van de verjaring van de op de gestelde onrechtmatige daad gebaseerde vordering is overwogen, is dan ook van overeenkomstige toepassing op de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering. Derhalve is ook de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering verjaard.
4.7.
Dat betekent dat de overige verweren die door Exploitatiemaatschappij Strabeek zijn gevoerd ter betwisting van de vorderingen sub 1 en 2 geen beoordeling meer behoeven.
De vordering sub 3
4.8.
Exploitatiemaatschappij Strabeek dient als eigenaar van het perceel [kadasternummer 2] (door het treffen van maatregelen) te voorkomen niet alleen dat zijzelf als gebruiker schade toebrengt aan de muur, maar ook dient zij maatregelen te treffen dat degenen die zij gebruik laat maken van haar perceel die keermuur niet kunnen beschadigen. Het gevorderde moet echter als te onbepaald worden afgewezen. Immers, wat genoegzame maatregelen zijn wordt door [eiser] niet onderbouwd. Exploitatiemaatschappij Strabeek weet bij toewijzing van het gevorderde niet welke maatregelen als genoegzaam kunnen worden beschouwd, zodat onduidelijk is wat van haar wordt verlangd.
De vorderingen sub 4 tot en met 6
4.9.
Nu de vorderingen sub 1 tot en met 3 worden afgewezen, volgt daaruit dat ook de daarmee samenhangende vorderingen sub 4 tot en met 6 moeten worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Exploitatiemaatschappij Strabeek worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,--
- salaris advocaat €
2.685,--(2,5 punten × tarief € 1.074,--);
Totaal € 4.609,--
4.11.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als hieronder zal worden bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Exploitatiemaatschappij Strabeek tot op heden begroot op € 4.609,--;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT