ECLI:NL:RBLIM:2018:9532

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
C/03/253781 / JE RK 18-1897 en C/03/253783 / JE RK 18-1899
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schriftelijke aanwijzing door de gecertificeerde instelling in het kader van de omgangsregeling tussen een ouder en minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in een procedure waarin de vader van twee minderjarigen verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen en een nieuwe contactregeling vast te stellen. De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], verblijven in een pleeggezin en staan onder toezicht van de GI. De vader had eerder verzocht om uitbreiding van de bezoekregeling, maar dit verzoek was door de GI afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de e-mail van de GI van 31 juli 2018, waarin de afwijzing was gecommuniceerd, moet worden beschouwd als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f BW. De kinderrechter oordeelde dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat de GI niet had aangetoond dat de huidige contactregeling in het belang van de kinderen was. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen verklaard, wat betekent dat de vader nu de mogelijkheid heeft om opnieuw een verzoek in te dienen voor een uitbreiding van de contactregeling. De beslissing benadrukt het belang van een goede motivering bij het beperken van contacten tussen ouders en kinderen, vooral in het kader van uithuisplaatsing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/253781 / JE RK 18-1897 en C/03/253783 / JE RK 18-1899
datum uitspraak: 3 oktober 2018

beschikking schriftelijke aanwijzing

in de zaken van:

[belanghebbende 1],

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. C.C. Berends, gevestigd te Brunssum,
tegen

de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende de minderjarigen:

[minderjarige 1],

hierna te noemen: [minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [2013];
en
[minderjarige 2],
hierna te noemen: [minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [2013].
De kinderrechter merkt in deze procedure als belanghebbende aan:
[belanghebbende 2],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen, gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoekschriften van 13 augustus 2018, met bijlagen, van de vader, diezelfde dag ingekomen bij de griffie.
- de brief van 13 september 2018, met bijlagen, van de moeder, diezelfde dag ter griffie ontvangen.
Op 17 september 2018 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven, met een daartoe verleende machtiging tot uithuisplaatsing, in een voorziening voor pleegzorg / een pleeggezin.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 27 augustus 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk verlengd tot 28 augustus 2019. Daarbij is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 augustus 2018 verlengd tot 28 februari 2019 (onder aanhouding van de beslissing op de resterende termijn).
In een e-mail van 31 juli 2018 heeft de GI afwijzend gereageerd op het verzoek van de vader om uitbreiding van de bezoekregeling. Zakelijk weergegeven legt de GI aan die reactie ten grondslag dat uit overleg met anaCare naar voren is gekomen dat de vader niet, althans niet op een bij de leeftijd van de kinderen passende manier, aansluit bij de belevingswereld van de kinderen en zich soms te dominant presenteert. De vader zou tips en adviezen van anaCare niet kunnen toepassen.
In een aanvullend e-mailbericht van 9 augustus 2018 is, naar aanleiding van vragen van de raadsvrouw van de vader, verder toegelicht dat de huidige bezoekregeling (naar de kinderrechter begrijpt: “wordt gehandhaafd”), mede gelet op het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplek van de vader. Verder heeft de GI gesteld dat de beslissing over de omgangsregeling (waarbij de kinderrechter uit de verdere context afleidt dat met “de beslissing over de omgangsregeling” de e-mail van 31 juli 2018 wordt bedoeld), geldt als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW). De GI zou zich er verder op beraden de hiervoor bedoelde beslissing alsnog in een “formele” schriftelijke aanwijzing te verwerken.
Ter zitting heeft de GI, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, toegelicht dat de huidige contactregeling (inhoudende een maal per 14 dagen gedurende vier uren onder begeleiding van anaCare) in onderling overleg met de ouders tot stand is gekomen nadat de kinderen uit huis zijn geplaatst. De huidige regeling zou destijds door de GI bevestigd zijn in een e-mail. De regeling is regelmatig geëvalueerd, bij gelegenheid waarvan telkens is aangegeven waarom niet tot een uitbreiding kon worden overgegaan. Rond mei 2018 heeft de vader mondeling verzocht om uitbreiding van de bezoekregeling. De daarop gemotiveerd gegeven mondelinge afwijzing van dat verzoek kan volgens de GI worden beschouwd als een “vooraankondiging” van de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte beslissing op het schriftelijk verzoek van de vader. Naar aanleiding van de e-mail van 31 juli 2018 is op of omstreeks 9 augustus 2018 een formele beschikking geslagen, die echter in verband met de op dat moment lopende procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen niet is verzonden. Volgens de GI is in de leefomstandigheden rond de vader de laatste tijd weinig verandering te zien geweest. De huidige verblijfplaats van de vader is niet geschikt om daar de kinderen te ontvangen. Verder blijft de status van de verhouding met de (ex-?)partner van de vader, “[X]”, onduidelijk. De vader legt alle problemen buiten zichzelf en hij blijft de confrontatie en het gevecht met de GI zoeken. Dat uitbreiding van de huidige contactregeling niet aan de orde kan zijn blijkt volgens de GI met name uit de verslagen van anaCare over het verloop van de contacten. De GI heeft beduidend meer verslagen van anaCare die deze stelling steunen, dan door de (advocaat van de) vader in de huidige procedure zijn overgelegd. Dat de GI die verslagen (nog) niet heeft ingediend heeft ermee te maken dat dit de verslagleg(st)er van anaCare in een lastig parket zou kunnen brengen.

Het verzoek

De vader heeft verzocht dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen verklaart en voor de duur van de uithuisplaatsing een nieuwe contactregeling tussen vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vaststelt als volgt:
- primair te starten met een maal per week van 09.00 uur tot 18.00 uur, welke omgang wordt uitgebreid met een overnachting;
- subsidiair een in goede justitie te bepalen regeling.
Voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven heeft de vader ter zitting het volgende aangevoerd. De status van de e-mail van 31 juli 2018 is voor de vader onduidelijk. Er zijn in het verleden wel afspraken over het contact met de kinderen gemaakt en dat is in een
e-mail bevestigd. De betreffende contactregeling is niet in een formele beschikking neergelegd. In elk geval heeft de GI met de e-mail van 31 juli 2018 afwijzend gereageerd op het verzoek van de vader om de eerder beperkte contactregeling uit te breiden. In verband met de reactie van de GI in de e-mail van 9 augustus 2018 heeft de vader het nu ter beoordeling van de kinderrechter voorliggende verzoek ingediend, mede om de daarvoor geldende termijn veilig te stellen. De beslissing van de GI om niet tot uitbreiding van de contactregeling te komen is onvoldoende gemotiveerd. De vader kan niet reageren op argumenten die de GI niet, of in elk geval niet formeel, kenbaar heeft gemaakt. Er zijn geen argumenten waarom het contact tussen de vader en de kinderen niet zou kunnen worden uitgebreid. De huidige verblijfplaats van de vader voldoet niet als locatie om de kinderen duurzaam onder te brengen, maar dit is slechts een tijdelijke verblijfplaats en daarin ligt geen steekhoudend argument om niet tot (enige) uitbreiding van de contactregeling te kunnen komen. De vader heeft eerder voor de kinderen gezorgd toen er aan de kant van de moeder problemen waren. Op 31 augustus 2018 heeft de vader een intakegesprek voor een persoonlijkheidsonderzoek gehad bij Amacura en daarvan is de GI op de hoogte. Eerder starten van dit onderzoek is belemmerd door het bestaan van wachtlijsten. In de beleving van de vader krijgt hij niet de kans van de GI om zijn band met de kinderen verder op te bouwen. Zowel de vader als ook de kinderen zijn daar de dupe van.

Het standpunt van de moeder

De moeder is, zakelijk weergegeven, van mening dat de GI het verzoek van de vader tot uitbreiding van de contactregeling terecht en op goede gronden heeft afgewezen. De moeder twijfelt over de opvoedvaardigheden van de vader. Uit twee rapporten (van respectievelijk
28 juli 2017 en 30 mei 2018), van de Raad voor de Kinderbescherming, blijkt volgens de moeder dat de vader niet in staat is langere tijd voor de kinderen te zorgen. De vader kan de kinderen niet de rust, duidelijkheid en stabiliteit bieden die zij nodig hebben. Onbegeleide omgang is niet in het belang van de kinderen en een overnachting bij de vader is dat al helemaal niet. De vader geeft er geen blijk van inzicht te hebben in zijn eigen rol in de problematiek en heeft al geruime tijd geen medewerking verleend aan de betrokken hulpverlenende instanties. Zolang de vader geen concrete verbeteringen laat zien of een kenbare positieve ontwikkeling doormaakt, acht de moeder uitbreiding van de contacten met de kinderen niet opportuun.

De beoordeling

Toetsingskader
Ingevolge artikel 1:265f van het BW, kan de GI de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. De beslissing van de GI geldt als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Krachtens artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Bij de indiening van het verzoek wordt de beslissing van de GI overgelegd. De termijn voor het indienen van het verzoek bedraagt twee weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt.
In artikel 1:265 is bepaald dat de GI, op verzoek van degene aan wie de aanwijzing is gericht, een schriftelijke aanwijzing wegens gewijzigde omstandigheden geheel of gedeeltelijk kan intrekken. De GI geeft haar beslissing schriftelijk en binnen twee weken na ontvangst van het verzoek. Artikel 1:264 is van overeenkomstige toepassing.
Een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en moet daarom voldoen aan de ingevolge de Awb daaraan te stellen vereisten.
Inhoudelijke beoordeling
Niet in geschil is dat de e-mail van 31 juli 2018 de inhoudelijke reactie van de GI is op een verzoek van de vader om de eerder gemaakte afspraken over het contact tussen de vader en de kinderen te herzien, en die contacten uit te breiden. Die eerder gemaakte afspraken zijn, naar het oordeel van de kinderrechter ten onrechte, door de GI niet in een formele beschikking, maar in een e-mail verwerkt, waarvan alle partijen het bestaan ter terechtzitting hebben bevestigd. De kinderrechter stelt vast die e-mail noch van de vader, noch van de GI, te hebben ontvangen. Die e-mail maakt derhalve geen deel uit van het procesdossier.
Wat hier verder van zij; gezien doel en strekking van de in die e-mail vervatte beslissing, dient die e-mail naar het oordeel van de kinderrechter te gelden als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:265f BW. Relevanter dan het niet voorhanden hebben van bedoelde e-mail acht de kinderrechter dat de daarin (blijkbaar) vervatte contactregeling gedurende enkele maanden is uitgevoerd.
Met het ter beoordeling aan de kinderrechter voorgelegde verzoek komt de vader op tegen de afwijzende reactie van de GI op zijn verzoek om uitbreiding van de contactregeling en niet tegen de oorspronkelijke regeling als zodanig. In deze context kan het hiervoor bedoelde verzoek van de vader aan de GI tot uitbreiding van de contactregeling bezwaarlijk anders worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 1:265, lid 1 BW. Hoewel het door de GI op dit verzoek reageren middels een e-mail naar het oordeel van de kinderrechter wederom niet de schoonheidsprijs verdient, geldt de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte beslissing van de GI volgens de kinderrechter als een schriftelijke reactie van de GI als bedoeld in artikel 1:265 BW, waarop artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing is.
Met inachtneming van het vorenstaande stelt de kinderrechter vast dat het nu ter beoordeling voorliggende verzoek van de vader tijdig is ingediend. De hiervoor relevante, als schriftelijke aanwijzing aan te merken e-mail van de GI is immers van 31 juli 2018, terwijl de ter beoordeling voorliggende verzoeken van de vader op 13 augustus 2018 ter griffie zijn ontvangen. De kinderrechter oordeelt de vader daarom ontvankelijk in zijn verzoeken.
In het licht van de door de vader geuite bezwaren beperkt de kinderrechter zich tot het oordeel dat de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte afwijzende beslissing van de GI onvoldoende is gemotiveerd. De kinderrechter stelt in dit verband voorop dat een beslissing inzake (het handhaven van) een beperking van de contacten tussen een ouder en een kind dermate ingrijpend is dat daaraan hoge motiveringseisen mogen worden gesteld. Het in geval van een uithuisplaatsing in artikel 1:265f BW aan de GI bieden van een wettelijke grondslag voor het beperken van de contacten doet daaraan niet af. Naast het ingrijpende karakter van een beslissing de contacten te beperken, wijst de kinderrechter hierbij op het in artikel 1:262, lid 3 BW neergelegde algemene uitgangspunt dat de GI (in het kader van een ondertoezichtstelling) de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder(s) en de minderjarige bevordert.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de kinderrechter dat uit de e-mail van
31 juli 2018 niet kan worden afgeleid welke tips en adviezen van anaCare de vader niet opvolgt. Dat door de GI over die tips en adviezen in meerdere aan die e-mail voorafgaande gesprekken met de vader is gesproken, kan de conclusie niet dragen dat de in de e-mail van 31 juli 2018 gegeven beslissing daarmee voldoende is gemotiveerd. Dit had slechts anders kunnen zijn indien onder vermelding van de concreet bedoelde tips en adviezen in de e-mail van 31 juli 2018 zou zijn verwezen naar ter zake relevante passages van korte verslagen van die voorafgaande gesprekken. In de e-mail van 31 juli 2018 zijn echter geen concrete adviezen en tips benoemd die de vader niet heeft opgevolgd. Bovendien is hetgeen te dien aanzien eerder zou zijn besproken thans voor de kinderrechter niet verifieerbaar en controleerbaar, nu de GI geen - al dan niet in (een van) de in artikel 1:265k, lid 2 BW bedoelde stukken verwerkte - verslagen van die gesprekken heeft overgelegd.
Het niet bieden van inzicht in de inhoud van die eerdere gesprekken door de GI, terwijl de GI voor de onderbouwing van de beslissing naar die gesprekken verwijst, doet in die zin verder afbreuk aan de motivering dat de overige aangehaalde argumenten voor de afwijzende beslissing het resultaat zouden zijn van overleg tussen de GI en anaCare. Onduidelijk blijft daarbij op grond van welke eigen weging en beoordeling de GI, rekening houdend met de visie van de vader ter zake, bedoelde argumenten dragend acht voor de beslissing om de contactregeling niet uit te breiden. In dat licht bezien treft de enkele stelling van de vader, dat uit de verslagen van anaCare ook duidelijk naar voren komt dat de contactmomenten geregeld goed verlopen en als prettig worden ervaren, reeds doel (wat er verder zij van de betwisting door de vader van de door de GI aangevoerde argumenten).
De stelling van de GI dat er nog veel meer verslagen van anaCare over de contactmomenten zijn die steun bieden aan de afwijzende beslissing, snijdt geen hout. Dat de GI om haar moverende redenen deze verslagen niet heeft overgelegd doet er niet aan af dat de in die verslagen verwerkte informatie niet ter onderbouwing van de afwijzende beslissing kan dienen, als de GI geen inzicht biedt in deze informatie en niet concreet aangeeft wat van die informatie op welke wijze steun biedt aan de beslissing om het contact niet uit te breiden.
Naast de al genoemde in algemene zin uit artikel 1:262, lid 3 BW voortvloeiende plicht van de GI de gezinsband te bevorderen, acht de kinderrechter het feit dat de duur van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de beschikking van
27 maart 2018 tot 28 februari 2019 beperkt is, redengevend om hoge eisen te stellen aan de motivering van de thans ter beoordeling voorliggende beslissing. Uitgangspunt bij een machtiging tot uithuisplaatsing is dat toegewerkt dient te worden naar een thuisplaatsing. Verlening of verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperktere periode dan verzocht impliceert dat op kortere termijn meer duidelijkheid moet worden verschaft over de vraag waar het perspectief van de minderjarige(n) ligt, waarbij thuisplaatsing als gezegd uitgangspunt is. In voorkomend geval zal heel duidelijk beargumenteerd moeten worden waarom (verder) toewerken naar zo’n thuisplaatsing door middel van het uitbreiden van eerder beperkte contacten volgens de GI niet mogelijk of aan de orde is. Overigens staat zelfs de eventuele constatering dat het perspectief van de minderjarige(n) niet meer bij (een van) de ouders ligt niet zonder meer in de weg aan uitbreiding van het contact tussen een ouder en zijn of haar kind. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen is de kinderrechter van oordeel dat de e-mail van 31 juli 2018 van de GI (ook op dit punt) een deugdelijke motivering ontbeert.
Op grond van het voorgaande zal de kinderrechter de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte schriftelijke aanwijzing geheel vervallen verklaren.
Gelet op de kwalificatie van het voorliggende verzoek (vervallenverklaring van de in de
e-mail van 31 juli 2018 verwoorde beslissing van de GI tot afwijzing van het verzoek van de vader om terug te komen op de eerder beperkte contactregeling), en het daarop van (overeenkomstige) toepassing zijnde wettelijk kader, komt de kinderrechter niet toe aan de beoordeling van de vraag een zodanige regeling te treffen als de kinderrechter in het belang van de minderjarige voorkomt (als bedoeld in artikel 1:265f, lid 2 BW).
Gezien het voorgaande wordt beslist als volgt.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de in de e-mail van 31 juli 2018 van de GI vervatte schriftelijke aanwijzing geheel vervallen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G.A. Wouters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.A.M. van de Ven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch