In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 7 maart 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van drie maanden en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor maximaal vier weken. Dit verzoek is gedaan vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, die op dat moment op een geheim adres verbleef.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de gronden voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, zoals beschreven in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad heeft naar aanleiding van eerdere afwijzingen van verzoeken tot ondertoezichtstelling door de kinderrechter, signalen ontvangen van hulpverlenende instanties dat de moeder van de minderjarige niet adequaat omging met de zorg voor haar kind. Dit werd onderbouwd door meldingen van middelengebruik door de moeder en haar onbetrouwbaarheid in de hulpverlening.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er acuut ingrijpen noodzakelijk is om de belangen en veiligheid van de pasgeboren minderjarige te waarborgen. De beschikking houdt in dat de minderjarige voorlopig onder toezicht wordt gesteld van een gecertificeerde instelling voor de duur van drie maanden en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor twee weken. De Raad en andere belanghebbenden worden uitgenodigd om hun mening te geven tijdens een zitting op 16 maart 2018.