In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 21 maart 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidoost Nederland, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is bijgestaan door haar advocaat, mr. S.E.G.N. Schnabel. De kinderrechter heeft eerder op 7 maart 2018 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, waarbij [minderjarige] voor de duur van twee weken in een pleeggezin is geplaatst. De Raad heeft nu verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, omdat er ernstige zorgen zijn over de zorg en veiligheid die de moeder kan bieden.
Tijdens de zitting op 16 maart 2018 is de situatie van de moeder besproken. De Raad heeft aangegeven dat de moeder onvoldoende in staat is om de nodige zorg te bieden, mede door haar persoonlijke en psychische problematiek. Ondanks dat de moeder bereid lijkt om hulp te accepteren, is er onvoldoende probleembesef en heeft zij eerder hulpverlening niet afgemaakt. De kinderrechter heeft de argumenten van de Raad overgenomen en geconcludeerd dat een gedwongen kader noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige].
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen, met ingang van 21 maart 2018, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling tot 7 juni 2018. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.