In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren kind, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland. De moeder, die in verwachting is van het ongeboren kind, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De Raad stelde dat er ernstige persoonlijke en psychische problematiek bij de moeder aanwezig is, waardoor het ongeboren kind in zijn ontwikkeling bedreigd wordt. De moeder zou onvoldoende emotionele beschikbaarheid hebben en niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en veiligheid te bieden. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, om de hulpverlening te waarborgen en te continueren.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de Raad zijn gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulp en dat zij al enige tijd stabiel is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder sinds juli 2017 hulp aanvaardt en zich bereid toont om mee te werken aan een 24-uurs opname. Gezien de acceptatie van hulp en het nakomen van afspraken door de moeder, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat er geen grond is voor een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet voldaan is aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.