Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee van de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde vereisten is voldaan aangezien verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van een (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen.
3. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat ook aan het vereiste van onverwijlde spoed is voldaan, omdat verzoeker door het primaire besluit in aanzienlijke mate wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Verweerder heeft op 31 augustus 2018 op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twee maanden, waarbij verzoeker is bevolen zich in de periode van 1 september 2018 om 00.00 uur tot 1 november 2018 om 00.00 uur niet te bevinden in de volgende gebieden:
- het gebied, begrensd door de Groene Boord, Putgraaf, Dr. Poelsstraat, Raadhuisplein, Coriovallumstraat, Kruisstraat, Geerstraat, Schakelweg, Looierstraat, Spoorsingel, inclusief bus- en treinstation en Maankwartier, tot aan de Groene Boord, alsmede de genoemde wegen zelf, aan beide zijden inclusief de daaraan grenzende bebouwing, zoals met een rode lijn aangeduid op bijgaande plattegrond met nummer Geo-02016, en
- het gebied, begrensd door de rotonde Spoorsingel/Groene Boord, Spoorsingel, Looierstraat, Kloosterweg, Sittarderweg, Willemstraat, Spoorsingel tot aan de Schaesbergerweg alsmede genoemde wegen zelf, aan beide zijden inclusief de daaraan grenzende bebouwing, zoals met een rode lijn aangeduid op bijgaande plattegrond met nummer Geo-02004.
Aan dit gebiedsverbod is voor schooldagen waarop verzoeker volgens zijn lesrooster aanwezig dient te zijn de volgende aanvullende voorschriften verbonden:
- indien verzoeker per fiets of te voet van huis naar school en vice versa gaat, dient hij de volgende route te volgen: Schaesbergerweg - Groene Boord - Putgraaf - Doctor Poelsstraat - Raadhuisplein - Coriovallumstraat - Kruisstraat - Valkenburgerweg en vice versa. Binnen de hierboven nader genoemde gebieden mag verzoeker niet stoppen en van de fiets stappen, behoudens voor zover dat ingevolge de verkeersregels en met oog op de verkeersveiligheid noodzakelijk is;
- indien verzoeker met de bus van huis naar school en vice versa gaat, dient hij gebruik te maken van een rechtstreekse verbinding, voor zover deze aanwezig is. Zodra verzoeker in de bus in de hierboven nader genoemde gebieden komt, dient hij in dit vervoersmiddel te blijven zitten. Verzoeker mag zich op het busstation Heerlen Centrum niet langer bevinden en ophouden dan strikt noodzakelijk is om zijn reis van en naar school te vervolgen. Buiten dit station mag verzoeker zich niet ophouden/bevinden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers eerder een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben ingediend. Dat verzoek had betrekking op een gebiedsverbod dat bij besluit van 10 augustus 2018 aan verzoeker was opgelegd voor de duur van 3 maanden met ingang van 10 augustus 2018. Bij uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen en het besluit tot het opleggen van het gebiedsverbod geschorst, nu - kort gezegd - het opgelegde gebiedsverbod een deugdelijke motivering ontbeerde. Uit het besluit tot het opleggen van het gebiedsverbod kwam namelijk niet naar voren waarom het opleggen van een gebiedsverbod voor de in eerste instantie maximale duur van drie maanden strikt noodzakelijk was en niet had kunnen worden volstaan met een lichtere maatregel, gezien de geconstateerde drie voorvallen en de persoon van verzoeker. Evenmin was gemotiveerd waarom het verbod gold voor de aangegeven gebieden, nu de voorvallen zich in een aanmerkelijk kleiner gebied hebben voorgedaan. Daarbij kwam dat verzoeker geen zienswijze heeft kunnen indienen of op andere wijze zijn belangen naar voren heeft kunnen brengen, waardoor niet helder was of de toepasselijke belangen van verweerder en verzoeker tegen elkaar zijn afgewogen en of verweerder het besluit tot het opleggen van een gebiedsverbod in redelijkheid kon nemen.
7. De voorzieningenrechter merkt het thans voorliggende besluit, gelet op de samenhang met het besluit van 10 augustus 2018, aan als vervanging van dit laatstgemelde besluit. Het thans voorliggende besluit is van hetzelfde bestuursorgaan met herhaalde aanwending van dezelfde bevoegdheid genomen, waarbij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd aan dit besluit als aan het bij besluit van 10 augustus 2018 opgelegde gebiedsverbod. Verder geldt het thans voorliggende gebiedsverbod in de periode van 1 september 2018 om 00.00 uur tot 1 november 2018 om 00.00 uur terwijl het bij besluit van 10 augustus 2018 opgelegde gebiedsverbod geldt voor de periode van
10 augustus 2018 om 18.00 uur tot en met 10 november 2018 om 18.00 uur. De periodes van beide besluiten overlappen elkaar grotendeels. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder kennelijk met dit besluit, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2018, het oorspronkelijke besluit nader wenst te motiveren en tevens tegemoet heeft willen komen aan de belangen van verzoeker in die zin dat verweerder het gebied heeft beperkt en aanvullende voorschriften heeft verbonden aan het gebiedsverbod. Nu er op dit moment nog een bezwaar aanhangig is tegen het oorspronkelijke besluit moet het onderhavige besluit worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid van de Awb. Dit in aanmerking nemend komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.
8. Bij voormelde uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter - voor zover van belang - geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid als neergelegd in artikel 172a van de Gemeentewet
.Van de kant van verzoekers zijn geen argumenten aangedragen die grond vormen voor de conclusie dat het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt rechtens onjuist zou zijn geweest. De voorzieningenrechter volgt de overwegingen zoals neergelegd in de uitspraak van
31 augustus 2018 (zie meer specifiek rechtsoverwegingen 10, 11 en 12 van voormelde uitspraak) en maakt die tot de hare. Ook ziet de voorzieningenrechter in deze procedure geen aanleiding om de beleidsregels die zijn vastgesteld ter uitvoering van de bevoegdheid van de burgemeester om op grond van artikel 2:57 van de Algemene Plaatselijke Verordening een gebiedsontzegging op te leggen naar analogie van toepassing te achten.
9. De voorzieningenrechter is verder voorshands van oordeel dat verweerder het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen gelet op de belangen van verzoeker en motiveert dit oordeel als volgt.
10. Anders dan verzoekers betogen bestond er geen verplichting voor verweerder om verzoekers voorafgaande aan het nemen van dit nadere besluit in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Ten tijde van de behandeling van de vorige voorlopige voorziening tegen het opgelegde gebiedsverbod zijn verzoekers in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen. Gesteld noch gebleken is dat er zich sindsdien nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding vormden voor verweerder om verzoekers te horen. De stelling van verzoeker dat gedurende de bezwaarschriftprocedure nog andere belangen kunnen rijzen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit zijn toekomstige onzekere omstandigheden waarmee de voorzieningenrechter in het kader van de onderhavige voorziening geen rekening kan houden.
11. Verzoekers hebben aangevoerd dat het opgelegde gebiedsverbod in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt zich verder uitstrekt dan een aantal straten dan wel een gebied dat wordt begrensd door een aantal straten rondom de Spoorsingel, Bongerd, de Saroleastraat en Aurora. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het gebiedsverbod voor de duur van 2 maanden is opgelegd. Evenmin heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel, zoals bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt, thans voldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat bij het bepalen van de omvang van de gebieden acht te hebben geslagen op de plaatsen/straten waar verzoeker de openbare orde beweerdelijk heeft verstoord. Verweerder heeft die straten/plaatsen met elkaar verbonden en bij het bepalen van de grenzen van de gebieden aansluiting gezocht bij de hoofdwegen in Heerlen centrum. De begrenzing aan de noordzijde van het centrum is mede ingegeven door de woonplaats van een van de slachtoffers van de beweerdelijke geweldplegingen en gedragingen. Daarnaast heeft verweerder bij het bepalen van de omvang van het gebiedsverbod oog gehad voor de bewegingsvrijheid van de personen tegen wie verzoekers gedrag zich heeft gericht.
13. Verzoeker heeft nog betoogd dat hij geen inhoudelijke besprekingen met zijn gemachtigde kan voeren, omdat het kantoor van zijn gemachtigde binnen het aangewezen gebied valt. Gelet daarop, hadden de aangewezen gebieden waarvoor het gebiedsverbod geldt verder beperkt moeten worden. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker, zelf of via zijn gemachtigde, ingevolge artikel 172a, zesde lid, van de Gemeentewet om tijdelijke ontheffing kan verzoeken indien hij zijn gemachtigde wil bezoeken. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker zijn gemachtigde ook buiten het aangewezen gebied kan ontmoeten. Het in dit verband gedane beroep van verzoeker op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) maakt dit niet anders, reeds nu verzoeker niet heeft aangevoerd op welk artikel van het IVRK zich heeft beroepen, noch welke consequenties het beroep op het IVRK zou moeten hebben. Hetzelfde geldt onverkort voor het op het gemeentehuis afhalen van het door verzoeker aangevraagde paspoort en het betreden van station Heerlen voor een schoolexcursie naar Den Haag. Ook daarvoor kan verzoeker een tijdelijke ontheffing bij verweerder aanvragen. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat verzoeker voor het bezoeken van de nog te plannen hoorzitting op het gemeentehuis eveneens tijdelijke ontheffing zal worden verleend.
14. Wat betreft de duur van het gebiedsverbod kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder volgen dat het gelet op de aard, de ernst en de frequentie van de verstoring van de openbare orde als gevolg van verzoekers handelen, noodzakelijk is een gebiedsverbod voor de duur van 2 maanden op te leggen om de openbare orde te herstellen. Een duur van 2 maanden acht de voorzieningenrechter niet onredelijk lang. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat onder meer uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie, Eenheid Limburg, van 31 augustus 2018 blijkt dat verzoeker op 29 augustus 2018 het destijds geldende gebiedsverbod heeft overtreden door zich in of nabij Aurora in Heerlen te bevinden. Aurora ligt in het gebied waarvoor het geschorste gebiedsverbod was afgegeven en waar een van de incidenten heeft plaatsgevonden die tot het opleggen van het gebiedsverbod heeft geleid. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mag een bestuursorgaan als verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal (zie onder andere de uitspraak van 4 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3446). In het verlengde daarvan heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen afzien van het opleggen van een minder verstrekkende maatregel dan het gebiedsverbod, zoals bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing. Hiertoe heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de aard en de ernst van de frequentie van de verstoring van de openbare orde het opleggen van een minder verstrekkende maatregel niet rechtvaardigen.
15. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk geen kans van slagen heeft. Bij die stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de werking van het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.