ECLI:NL:RBLIM:2018:9249

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
ROE 17/1777, 17/1778, 17/1779, 17/1780, 17/1783, 17/1785, 17/1795, 17/1796, 17/1797 en 17/1798
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep omwonenden tegen omgevingsvergunning voor indoor trampoline- en soccerhal in Roermond

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de bodemzaak ROE 17/1777, 17/1778, 17/1779, 17/1780, 17/1783, 17/1785, 17/1795, 17/1796, 17/1797 en 17/1798. De rechtbank heeft het beroep van omwonenden tegen een omgevingsvergunning voor de vestiging van een indoor trampoline- en soccerhal in Roermond afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was om af te wijken van de geldende bestemming detailhandel, omdat het gebruik van de hallen niet als een stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. De vergunningvoorschriften waarborgen dat de horecavoorzieningen ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Het geluidsonderzoek toonde aan dat de geluidsbelasting acceptabel is voor een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat er voldoende parkeerplaatsen zijn voorzien en dat de parkeernormen voor de hallen in redelijkheid zijn vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: 1. ROE 17/1795 en ROE 17/1796,
2. ROE 17/1777 en ROE 17/1778,
3. ROE 17/1779 en ROE 17/1780,
4. ROE 17/1783 en ROE 17/1785,
5. ROE 17/1797 en ROE 17/1798

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018 in de zaken tussen

[Naam 1](eiser 1)
, [naam 2](eiser 2
), [naam 3](eiser 3)
, [naam 4](eiser 4) en
[namen 5 en 6](gezamenlijk en in enkelvoud te noemen eiser 5
), allen te [plaatsnaam] , eisers
(gemachtigden: eiser 1: mr. S.T.P. Joosten , eisers 2 en 3: mr. H.P.J.G. Berkers, eiser 4: mr. A.D.A. Quaedvlieg en eiser 5: mr. L.M.A. Schrieder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Tielen en mr. drs. M. van Nisselroij).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[naam 7](vergunninghouder), te [plaatsnaam 2] .

Procesverloop

Bij besluiten van 14 oktober 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan vergunninghouder omgevingsvergunningen verleend voor het gebruik van de percelen Doctor Philipslaan 9 en 25 te Roermond voor een indoor trampolinehal respectievelijk indoor soccerhal.
Bij besluiten van 9 mei 2017 (de bestreden besluiten), verzonden 19 mei 2017, heeft verweerder de tegen de primaire besluiten gerichte bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten onder nadere motivering in stand gelaten, onder vervanging van een situatietekening en onder toevoeging van voorschrift(en).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft in elke zaak een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018.
Eisers zijn verschenen, behalve eiser 1, en bijgestaan door hun gemachtigden. Eiser 5 heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 8] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen met diens compagnon [naam 9] . Tevens was, daartoe door vergunninghouder als deskundige meegebracht, ter zitting aanwezig C.F.H. Rodoe, werkzaam bij Econsultancy BV (Econsultancy).

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft aanvragen om omgevingsvergunningen ingediend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), opdat de ten tijde van de aanvragen leegstaande panden op de percelen Doctor Philipslaan 9 en 25 kunnen worden gebruikt als trampoline- respectievelijk soccerhal, beide in combinatie met horeca en een deel van het aansluitende terrein als parkeerplaats voor de nieuwe functies. De percelen zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het bruto vloeroppervlak van de beoogde trampolinehal is ongeveer 1.687 m² en van de soccerhal ongeveer 1.719 m². Conform opgave van vergunninghouder zullen zowel de indoor trampoline- als de soccerhal naar verwachting per jaar ca. 30.000 bezoekers trekken. Het beoogde gebruik van de trampoline- en soccerhal betreft een recreatieve functie, gericht op recreatieve gebruikers in groeps-, bedrijfs- of verenigingsverband. De hallen zullen van maandag tot en met zondag geopend zijn, waarbij de sluitingstijden tussen 19:00 uur en 23:00 uur zullen liggen.
1.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Vrijveld Lommerveld” (bestemmingsplan). Op de percelen rusten de (dubbel)bestemmingen ‘Detailhandel’ en ‘Waarde-Archeologie’. Verweerder heeft geconstateerd dat het gebruik als trampoline- en soccerhal in strijd is met het bestemmingsplan. Om realisering van de plannen in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en omgevingsvergunningen verleend voor het wijzigen van het gebruik van de bouwwerken op de percelen.
1.2.
Eisers wonen in de omgeving van de te vestigen trampoline- en soccerhal en vrezen onder meer voor geluidsoverlast en overlast door een tekort aan parkeerplaatsen op de percelen, waardoor bezoekers elders in de directe omgeving zullen parkeren.
Wettelijk kader
2. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo is - voor zover van belang - bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Artikel 2.7 van het Bor bepaalt dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
In artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor is - voor zover van belang - bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
In artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor is bepaald dat artikel 4, onderdelen 9 en 11 niet van toepassing zijn op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).
In kolom 1, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage van het Besluit mer zijn de activiteiten aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd.
Procedure
3. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden was hen de gelegenheid te bieden zienswijzen in te dienen alvorens de primaire besluiten te nemen, nu die besluiten niet steunen op gegevens over feiten en belangen die eisers betreffen als bedoeld in die bepaling. Verweerder heeft dus mogen nalaten om omwonenden vooraf in de gelegenheid te stellen zienswijzen naar voren te brengen.
4. Eiser 4 betoogt dat gebleken is dat één ambtenaar, kennelijk in mandaat, tot de bestreden besluiten is gekomen en daarmee in feite een zeer ingrijpende wijziging heeft toegestaan waardoor een detailhandelscluster in strijd met recente beleidsnota’s haast volledig is geëlimineerd. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. De primaire besluiten zijn namens verweerder ondertekend door het hoofd van de afdeling plannen en projecten. Dit betekent dat deze besluiten in mandaat zijn genomen. Niet betwist is dat het nemen van besluiten tot toepassing van artikel 2.1, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2° van de Wabo bij besluit van verweerder van 1 september 2015 is gemandateerd aan het afdelingshoofd plannen en projecten. Gelet hierop zijn de primaire besluiten bevoegd genomen. Voorts zijn de bestreden besluiten genomen door verweerder en ondertekend door de secretaris en burgemeester. Derhalve zijn deze besluiten niet onder mandaat genomen. De rechtbank ziet voorts geen reden om deze gang van zaken anderszins onrechtmatig te achten. Het betoog faalt.
5. Eisers 1, 2 en 3 voeren in beroep aan dat, gelet op de aard en omvang van de functiewijzigingen in de twee panden, sprake is van een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject, zodat de omgevingsvergunningen niet met toepassing van artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor konden worden verleend. Gelet hierop zijn volgens eiser 1 de omgevingsvergunningen ook met de verkeerde procedure voorbereid en kunnen deze slechts met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb verleend worden.
5.1.
Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat niet gesproken kan worden van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hij voert daartoe aan dat de verleende omgevingsvergunningen zien op inpandige functiewijzigingen, die gelet op het huidige planologisch toegestane gebruik en gelet op het feit dat de plannen geen nieuw ruimtebeslag innemen, geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu hebben. In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend aangevoerd dat de schaalgrootte van de hallen beperkt is en beide panden gelegen zijn in het stedelijk gebied van Roermond, waarbij de omgeving kan worden gekenmerkt als gemengd gebied.
5.2.
Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2414) overweegt de rechtbank dat het begrip stedelijk ontwikkelingsproject ruimte voor interpretatie laat. Het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunningen kunnen verlenen, omdat de wijziging van het gebruik gelet op de aard en omvang niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert door de door vergunninghouder gewenste trampoline-, soccer- en horeca-activiteiten het gebruik van de percelen, maar dat betekent niet dat de wijziging van het gebruik aangemerkt dient te worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Daarbij is van belang dat de functiewijziging niet gepaard gaat met een uitbreiding van bebouwing op de percelen en dat het gebruik van het perceel rondom de gebouwen reeds in gebruik is als parkeerplaats en dit gebruik niet zal worden gewijzigd. Bovendien zullen extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd op gronden waar ingevolge het bestemmingsplan parkeerterreinen ten behoeve van volumineuze detailhandel in de branche ‘wonen’ reeds zijn toegestaan, zodat de vergunningen in zoverre niet tot andere milieugevolgen leiden dan reeds in het bestemmingsplan mogelijk is gemaakt
.Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat de wijziging van het gebruik een dusdanig andere verkeersaantrekkende werking heeft dat daarmee milieugevolgen gepaard gaan die ertoe dienen te leiden dat de ontwikkelingen aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. In dit kader acht de rechtbank van belang dat het project gelegen is in bestaand stedelijk gebied waar ingevolge het bestemmingsplan reeds bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij het bestemmingsplan, zijn toegestaan
.De rechtbank wijst er ten slotte op dat de in geding zijnde functiewijzigingen in hoge mate gelijkenis vertonen met de vestiging van een leisurecentrum waarover de Afdeling in de onder 5.2. genoemde uitspraak van 18 juli 2018 oordeelde dat dit terecht niet als stedelijk ontwikkelingsproject is aangemerkt. Het betoog faalt.
Detailhandelsbeleid
6. Eisers 4 en 5 voeren aan dat verweerder met de verlening van de omgevingsvergunningen afwijkt van het Ruimtelijk detailhandelsbeleid 2015-2020 (detailhandelsbeleid) en om die reden niet tot vergunningverlening had mogen overgaan.
6.1.
Verweerder heeft erop gewezen dat in het detailhandelsbeleid onder meer is opgenomen dat naast het feit dat de woonboulevards landelijk gezien onder druk staan, het Vrijveld geen ruimtelijke eenheid is en matig bereikbaar is. Deze factoren geven de woonboulevard daardoor een beperkt toekomstperspectief. Ten aanzien van leegstand bepaalt het detailhandelsbeleid dat leegstand negatieve gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid van woongebieden en de uitstraling van winkelcentra, wat kan zorgen voor verdergaande leegstand en uiteindelijke verloedering. Daar waar leegstandeffecten problematisch zijn, kan de gemeente samen met de partners inzetten op de aanpak van leegstand door het faciliteren van transformatie naar andere ruimtevragende functies, aldus verweerder.
6.2.
Niet betwist is en de rechtbank stelt vast dat de percelen onderdeel uitmaken van de Woonboulevard Vrijveld, waarin feitelijk de grootste concentratie van meubelwinkels en aanverwante zaken is gevestigd in de noordoostelijke hoek van het gebied. Evenmin hebben eisers het standpunt van verweerder bestreden dat het detailhandelscluster buiten deze concentratie geen duidelijke eenheid meer vormt en het profiel woonboulevard niet meer goed waarneembaar is. Gelet hierop, alsmede op het onder 6.1 weergegeven onderdeel van het detailhandelsbeleid, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het detailhandelsbeleid er niet aan in de weg staat dat in delen van het cluster waar, zoals ten tijde van de bestreden besluiten op de betrokken percelen, vanwege leegstand geen aanbod aanwezig is, andere functies plaatsvinden, nu dat niet in de weg staat aan het toekomstperspectief van het deel waar wel aanbod plaatsvindt. Het betoog slaagt niet.
Horeca
7. Vervolgens stellen eisers 1, 2 en 3 zich op het standpunt dat de beoogde horecavoorziening bij de trampolinehal, gelet op de oppervlakte van ca. 250 m² ten opzichte van de sportfunctie met een oppervlakte van 968,4 m², alsmede de horecavoorziening bij de soccerhal van ca. 96 m² niet kunnen worden aangemerkt als een ondergeschikte horecavoorziening als bedoeld in het bestemmingsplan. Gelet hierop vreest eiser 1 tevens voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
7.1.
In artikel 6.1, onder a, van de bestemmingsplanregels is onder meer bepaald dat de voor ‘detailhandel’ aangewezen gronden bestemd zijn voor volumineuze detailhandel inclusief ondergeschikte horeca. Aan de omgevingsvergunningen is als voorwaarde verbonden dat ten behoeve van de indoor trampolinehal/soccerhal in het pand slechts een horecafunctie ondergeschikt aan deze hoofdfunctie mag worden geëxploiteerd. De gestelde voorschriften houden in dat:
  • de horecafunctie ondersteunend en complementair moet zijn aan de hoofdfunctie en er sprake moet zijn van een duidelijk waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua uitstraling en vloeroppervlak;
  • de horecafunctie niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk mag zijn;
  • de horecafunctie niet geopend mag zijn buiten de openingstijden van de hoofdfunctie.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze voorschriften afdoende gewaarborgd dat de horecavoorzieningen ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en dat zelfstandige horeca niet is toegestaan. De rechtbank volgt eiser 1 niet in zijn stelling dat de beoogde horecavoorzieningen zelfstandig toegankelijk zijn. Immers, blijkens de inrichtingstekeningen zijn de horecaruimten bereikbaar via de entreehal. Derhalve zijn de horecaruimten niet toegankelijk middels een entree die niet in verbinding staat met de hoofdfunctie. De stelling van de betrokken eisers dat de openingstijden van de horecavoorzieningen niet voldoende geborgd zouden zijn volgt de rechtbank niet, nu in de omgevingsvergunningen als voorschrift is opgenomen dat de horecafunctie niet geopend mag zijn buiten de in de bestreden besluiten aan de omgevingsvergunningen verbonden sluitingstijden voor de trampoline- en soccerhal. Voorts heeft vergunninghouder zich er blijkens het aan de aanvragen ten grondslag liggende akoestisch onderzoek van Econsultancy van 10 februari 2017 toe verplicht dat alle sport- en spelactiviteiten een half uur voor de sluitingstijden worden gestaakt. Indien eisers van mening zijn dat niet wordt voldaan aan genoemde voorwaarde kunnen zij een verzoek tot handhaving indienen bij verweerder. Het betoog slaagt niet.
Geluid
8. Volgens eisers is in het akoestisch onderzoek van Econsultancy van 10 februari 2017 ten onrechte de akoestische uitstraling in de nachtperiode niet beschouwd, wat betreft de aanwezige sporters, dichtslaande autoportieren en vertrekkende auto’s.
9. De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de trampolinehal blijkens de vergunningvoorschriften enkel op vrijdag tot 23:00 uur open mag zijn. De soccerhal mag elke dag, uitgezonderd zondag, tot 23:00 uur geopend zijn. In de nachtperiode, die om 23:00 uur begint, zullen derhalve geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Wel zal het zo zijn dat er op dagen dat de hallen tot 23:00 uur geopend mogen zijn in de vroege nachtperiode nog enkele verkeersbewegingen te verwachten zijn ter plaatse van de percelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten aanzien hiervan op het standpunt mogen stellen dat de akoestische uitstraling van de hallen door deze verkeersbewegingen de in de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG publicatie) genoemde etmaalwaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode niet overschrijden. Eisers hebben gesteld noch aangevoerd dat dit standpunt onjuist is. De rechtbank acht voorts nog van belang dat vergunninghouder, zoals onder 7 is overwogen, zich ertoe heeft verplicht dat alle activiteiten een half uur voor sluitingstijd worden gestaakt.
10. Voorts is volgens eisers een te laag bronvermogen gehanteerd voor de maximaal te verwachten geluidsniveaus in de trampolinehal. Niet onderbouwd is waarom de te verwachten geluidniveaus van 10 personen die gelijktijdig een continu gesprek voeren (100 dB(A)), vergelijkbaar is met het geluidniveau van een actieve schreeuwende sporter (100-115 dB(A)).
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de genoemde geluidniveaus niet vergelijkbaar zijn, aangezien de eerstgenoemde het equivalente geluidniveau betreft en de tweede het maximale geluidniveau. Verweerder heeft er in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat niet alle 50 gebruikers gedurende de hele tijd boven de muziek uitpraten en dat het representatief is dat het stemgeluid voornamelijk zal bestaan uit regelmatige uitroepen, equivalent vergelijkbaar met 10 personen die een continu gesprek voeren. Dit betekent een equivalent geluidniveau van 80 dB(A) voor de muziek – hetgeen niet is betwist – en 10 dB(A) voor het stemgeluid = 90 dB(A) en niet 100 dB(A). Zelfs indien sprake zou zijn van een verdubbeling van het aantal mensen dat met continu verheven stemgeluid spreekt, leidt dit niet tot een hoger equivalent geluidniveau. Gelet hierop is het bronvermogen in de trampolinehal bij verweerders besluitvorming niet onderschat. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het maximale bronniveau van schreeuwende mensen meer dan de in het rapport van Econsultancy genoemde 110-115 dB(A) zou zijn. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het spectrum van een schreeuwend persoon overwegend hoogfrequent is, hetgeen goed gedempt wordt door de gevelconstructie.
12. De ondergeschikte horecavoorziening in de soccerhal is volgens eiser 1 ten onrechte niet beschouwd bij het akoestisch onderzoek van Econsultancy.
13. De rechtbank volgt dit betoog niet en overweegt hiertoe dat op bladzijde 6 van het Econsultancy onderzoek onder paragraaf 3.1 ‘indoor Soccer’ is vermeld dat de hal plaats biedt aan drie hoofdvelden, een horecadeel en kleedruimten. Er wordt muziek ten gehore gebracht, maar slechts als achtergrondniveau van hooguit 70 dB(A). Gelet hierop is de horeca meegenomen bij het akoestisch onderzoek. Bij een dergelijk binnenniveau is het niet aannemelijk dat dit leidt tot een relevante geluidsuitstraling naar de omgeving. Hierbij is tevens van belang dat de entree aan de voorzijde is uitgevoerd als een sluis, zodat er geen directe geluidsemissie vanuit de hal naar buiten plaatsvindt.
14. Voorts betogen eisers dat in het akoestisch onderzoek evenmin is ingegaan op de maximale geluidsniveaus als gevolg van het aan- en afrijden van bezoekers, terwijl dit in het kader van de goede ruimtelijke ordening van belang is. Hierdoor is volgens hen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet verzekerd.
15. In het onderzoek van Econsultancy is in paragraaf 2.3 het toetsingskader weergegeven voor het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder). In paragraaf 3 is voor zowel de trampoline- als de soccerhal aangegeven hoeveel auto’s per dag worden verwacht en is in tabel 3.1 en 3.2 het bronvermogen voor ‘personenauto’s parkeren’, ‘bestelbus bevoorrading’, ‘sluiten autoportier’ en ‘stemverheffing (buiten)’ vermeld. Paragraaf 3.4 ‘Overdrachtsmodel’ vermeldt de afkomst van de bronvermogens van personenwagens en een rijdende vrachtwagen. De invoergegevens van het overdrachtsmodel zijn in bijlage 2 opgenomen. Derhalve zijn in het onderzoek voor het aan- en afrijden middels mobiele bronnen de rijroutes inzichtelijk gemaakt en is het dichtslaan van portieren op de maatgevende posities gemodelleerd. Tevens is stemgeluid van bezoekers in de buitenlucht inzichtelijk gemaakt. Het betoog slaagt niet.
16. De aanvaardbaarheid van de overschrijding van de piekgeluiden in de avondperiode is volgens eiser 1 niet goed gemotiveerd. Het gebruik van het parkeerterrein bij detailhandel leidt tot andere ruimtelijke gevolgen dan het gebruik van het parkeerterrein bij de hallen. Verweerders toelichting dat sprake is van een reeds bestaande activiteit, waardoor het gebruik van het parkeerterrein bij de trampolinehal aanvaardbaar wordt geacht, kan volgens eiser 1 niet worden gevolgd, nu juist in de avonduren en weekenden het gebruik van de parkeerterreinen verschilt met het gebruik van een parkeerterrein bij detailhandel. Daarnaast wordt in de bestreden besluiten gesteld dat de huidige parkeerterreinen een semi-openbaar karakter hebben, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Deze vergelijking mag volgens hem derhalve niet worden gemaakt.
17. Niet in geschil is dat de omgeving van de locaties blijkens de VNG publicatie kan worden aangemerkt als een gemengd gebied en dat niet aan de in de VNG publicatie aanbevolen richtafstand van 30 meter wordt voldaan. Evenmin is betwist dat gemotiveerd van deze afstand kan worden afgeweken, indien uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen maximaal 55 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, 70 dB(A) maximaal niveau (piekgeluiden), exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer en 65 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking bedraagt. Hierbij dient wel gemotiveerd te worden waarom deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel wordt geacht, waarbij tevens cumulatie van eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom hij de geluidsbelasting door de activiteiten in de hallen acceptabel acht in het kader van de beoordeling of de beoogde ontwikkelingen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat indien de als voorwaarde aan de omgevingsvergunning opgenomen maatregelen aan de trampolinehal getroffen worden, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden gegarandeerd. Eisers hebben dat ook niet bewist. Evenmin hebben zij betwist dat de soccerhal voldoet aan dit langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het akoestisch onderzoek van Econsultancy blijkt dat het beoogde gebruik van de hallen ook voldoet aan de geluidsniveaus ten gevolge van indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het maximale geluidsniveau van 70 dB(A) als gevolg van af- en aanrijdend verkeer als een richtwaarde kan worden gezien, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Blijkens het akoestisch onderzoek wordt, als gevolg van dichtslaande deuren, ter plaatse van twee woningen de maximale waarde in de dag- en avondperiode overschreden en wordt bij vijf woningen de maximale waarde in de avondperiode overschreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van deze richtwaarde. Hiertoe heeft verweerder belang mogen hechten aan de bestaande feitelijke en juridisch-planologische situatie. De panden waarin de hallen gerealiseerd worden zijn bestaande bedrijfspanden, met vergaande planologische gebruiksmogelijkheden voor detailhandel. Blijkens artikel 2 van de Winkeltijdenwet mogen winkels in de avond open zijn tot 22:00 uur. De inrichting van de percelen als parkeerterrein ten behoeve van volumineuze detailhandel in de branche ‘wonen’ is planologisch reeds toegestaan en de percelen zijn, behoudens het terrein aan de achterzijde van de trampolinehal, reeds als parkeerterrein ingericht en worden ook als zodanig gebruikt. Als gevolg van het nieuw in te richten parkeerterrein achter de trampolinehal zijn niet of nauwelijks overschrijdingen van de maximale geluidniveaus te verwachten. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat slechts sprake is van een beperkte en acceptabele planologische wijziging ten opzichte van de bestaande situatie zodat de hinder als gevolg van het dichtslaan van autoportieren niet zodanige vormen zal aannemen dat er sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen laten meewegen dat, gelet op de bezoekersprognose, het aantal openingsdagen dat het parkeerterrein volledig is bezet beperkt zal zijn en dat vergunninghouder heeft toegezegd het parkeren aan de achterzijde van de soccerhal na 19:00 uur niet toe te staan.
Externe veiligheid
19. Ten aanzien van het betoog van eiser 4 dat de panden qua ligging en bouwkundige staat niet geschikt zijn om dergelijke recreatieve vrijetijdsvoorzieningen te huisvesten, overweegt de rechtbank dat blijkens paragraaf 4.3 van de risico-inventarisatie externe veiligheid van 3 oktober 2016, welke deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, de bereikbaarheid van het pand van verschillende richtingen mogelijk is, de panden zodanig bouwkundig worden uitgevoerd dat de gevolgen voor personen als gevolg van een (externe) brand of explosie beperkt worden en dat het binnen het pand aanwezige mechanische ventilatiesysteem een voorziening krijgt, waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit. Binnen de panden wordt alarmsignalering aangebracht, een bedrijfsnoodplan opgesteld en wordt een BHV-organisatie opgericht. Met behulp van deze maatregelen en voorzieningen kan volgens genoemde risico-inventarisatie de zelfredzaamheid van personeel en bezoekers worden gegarandeerd. Bij het bestreden besluit van de trampolinehal is als vergunningvoorwaarde opgenomen dat vergunninghouder de maatregelen als genoemd in paragraaf 4.3 dient te nemen. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
20. Eisers 2, 3, 4 en 5 hebben aangevoerd dat verweerder de parkeerbehoefte onvoldoende heeft onderzocht. Daarbij is onder meer aangevoerd dat is uitgegaan van onjuiste parkeernormen en dat te verwachten is dat er onvoldoende parkeerplaatsen op de betrokken percelen zullen zijn, waardoor gevreesd wordt voor parkeeroverlast.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat nu de omgevingsvergunningen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo zijn verleend, niet getoetst hoeft te worden aan de parkeernormen als opgenomen in het bestemmingsplan, zodat ter bepaling van het aantal parkeerplaatsen waarin voorzien dient te worden de Nota Parkeernormen 2014 (nota) leidend is. De in die nota opgenomen normen zijn gebaseerd op de kencijfers van het CROW (het landelijk kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur). Aangezien in die nota voor een indoor soccer- en trampolinehal geen normen zijn opgenomen, heeft verweerder aansluiting gezocht bij een norm voor een vergelijkbare activiteit.
Soccerhal
21.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder wat betreft de parkeernorm voor de soccerhal in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de parkeernorm voor een sporthal, nu in een indoor soccerhal, evenals in een sporthal, in groepsverband sportactiviteiten worden uitgeoefend. Uitgaande van de norm voor een sporthal bedraagt de parkeernorm 38 parkeerplaatsen. Nu niet betwist is dat, blijkens de tekening behorende bij de betreffende omgevingsvergunning, voorzien wordt in 43 parkeerplaatsen wordt wat betreft de soccerhal voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen.
Trampolinehal
21.2.
Wat betreft de parkeernorm voor de trampolinehal is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen middelen tussen de norm voor een kleine indoor speeltuin en een sporthal. Anders dan eisers acht de rechtbank verweerders standpunt dat die middeling het meeste recht doet aan de feitelijke situatie voldoende onderbouwd. De rechtbank constateert voorts dat verweerder er in het primaire besluit van uitgegaan is dat op basis van deze middeling het aantal benodigde parkeerplaatsen 51 bedraagt, terwijl op de bij de aanvraag behorende inrichtingstekening slechts 49 parkeerplaatsen zijn aangegeven. Verweerder heeft daarbij echter tevens overwogen dat een op piekdagen optredend tekort aan parkeerruimte bij de trampolinehal kan worden gecompenseerd doordat in voorkomend geval gebruik kan worden gemaakt van het overschot aan parkeerplaatsen bij de soccerhal. In de bezwaarfase heeft verweerder echter aan de hand van een nadere berekening geconcludeerd dat uitgaande van genoemde middeling een aantal van 47 parkeerplaatsen bij de trampolinehal toereikend is, zodat het vergunde aantal van 49 parkeerplaatsen toch voldoende is en het niet nodig blijkt om naar het parkeerterrein bij de soccerhal uit te wijken. De desbetreffende berekening heeft verweerder in de verweerschriften in de beroepszaken nader toegelicht. Die berekening als zodanig is door eisers niet betwist. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het midden laten wat er is van verweerders stelling dat bij een tekort aan parkeerplaatsen kan worden uitgeweken naar het parkeerterrein bij de soccerhal. Verweerder heeft derhalve toereikend gemotiveerd dat er geen onaanvaardbare parkeeroverlast als gevolg van de functiewijziging naar trampolinehal hoeft te worden gevreesd. Het betoog slaagt niet.
22. De beroepen zijn ongegrond.
23. Er is geen grond om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. N.M.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.