In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 december 2014 in dienst van LVO als Leraar LB en verdiende laatstelijk € 4.071,00 bruto per maand. LVO verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdelen e en g BW, zonder toekenning van een vergoeding. De werknemer voerde verweer, maar berustte uiteindelijk in de ontbinding, mits met een vergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, die niet aan één der partijen te wijten was, maar die zodanig was dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding aanwezig was en heeft de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 ontbonden. Tevens is LVO veroordeeld om aan de werknemer een transitievergoeding van € 6.429,84 bruto te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.