Op 28 september 2018 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de verzoekschriftprocedure tussen Stichting Woonpunt en de verwerende partij. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 19 juli 2018 is ingediend. De verwerende partij, geboren op [geboortedag] 1963, was sinds 1 november 1996 in dienst van Woonpunt als projectmedewerker vastgoed. Woonpunt verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW, zonder toekenning van een vergoeding. De verwerende partij voerde verweer, maar berustte uiteindelijk in de ontbinding onder voorwaarde van een vergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding, zonder dat deze aan één der partijen te wijten is. De kantonrechter oordeelde dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten en dat er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de verwerende partij is. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 februari 2019.
Daarnaast is Woonpunt veroordeeld om aan de verwerende partij een all-in vergoeding van € 100.000,00 te betalen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de verwerende partij geacht wordt zijn vakantiedagen te hebben opgenomen en dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.