Uitspraak
2. Werkzaamheden, werkomstandigheden, locatie
3.Proeftijd
14.Opzegging en opzegtermijn
op dit momentniet in staat is om de bedongen arbeid (van onderhoudsmonteur) te verrichten. Die ziekte kan ook als chronisch [langdurig] worden betiteld: ten tijde van de mondelinge behandeling van dit geschil (18 september 2018), ruim vijf maanden na het ongeval (13 april 2018) staat vast dat [verzoeker] nog regelmatig controles (bij orthotherapeut en fysiotherapeut) heeft en ook nog andere onderzoeken in het ziekenhuis moet ondergaan. De omstandigheid dat er restverschijnselen kunnen optreden als gevolg van het acute verloop en de behandeling van de ziekte, brengt eveneens mee dat de ziekte waaraan [verzoeker] lijdt volgens de kantonrechter moet worden aangemerkt als chronisch. Dat in de jurisprudentie alleen veel ‘zwaardere’ aandoeningen als chronische ziekte als bedoeld in de WGBH/CZ worden aangemerkt, maakt dat niet anders.
blijftvoor de functie van onderhoudsmonteur, kan thans dus niet worden beantwoord. Om die reden kan de kantonrechter nu niet beoordelen of daarmee een verboden onderscheid als bedoeld in de WGBH/CZ wordt gemaakt: de WGBH/CZ verbiedt immers niet het ontslag in de proeftijd wegens een chronische ziekte of handicap indien die chronische ziekte of handicap meebrengt dat de werknemer niet (langer) geschikt is voor (wezenlijke vereisten van) de functie (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de kantonrechter Amersfoort, 27 november 2008, JAR 2009/4).
zodra hij hersteld isen Haan weer vacatures heeft (zie rechtsoverweging 2.14.). Als daarbij ook nog in ogenschouw wordt genomen dat op de laatste dag vóór het verstrijken van de proeftijd de arbeidsovereenkomst door Haan is opgezegd, wekt deze gang van zaken het vermoeden dat sprake is van een verboden onderscheid wegens chronische ziekte in de zin van de WGBH/CZ. Ingevolge art. 10 van de WGBH/CZ ligt het op de weg van degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in die wet [ [verzoeker] ], om in rechte feiten aan te voeren die dit onderscheid kunnen doen vermoeden; de wederpartij [Haan] dient vervolgens dan te bewijzen dat niet in strijd met de WGBH/CZ is gehandeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is Haan erin geslaagd te bewijzen dat van een verboden onderscheid géén sprake is: vaststaat dat Haan na herstel van [verzoeker] bereid is om hem weer in dienst te nemen voor zover er vacatures bij Haan zijn (zie wederom het hiervoor reeds aangehaalde WhatsApp-bericht van [naam directeur] aan [verzoeker] d.d. 6 juni 2018). Dat aanbod is concreet en toereikend, zeker gelet op de plausibele toelichting die [naam directeur] ter zitting heeft gegeven over de behoefte die zijn bedrijf heeft aan technisch goed geschoold personeel (waaronder ook [verzoeker] moet worden geschaard; de beweerde ‘administratieve tekortkomingen’ van [verzoeker] en beweerde ‘nalatigheden’ bij de melding van het ongeval zijn geenszins komen vast te staan, waarbij ook nog komt dat dit in ieder geval geen beletsel was voor Haan om [verzoeker] een tweede kans te bieden).