In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 augustus 2018 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw in het buitenland woont. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en het ouderschapsplan voor hun minderjarige kinderen op te nemen in de beschikking. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 15 december 2016 is ingediend. De vrouw is echter niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2018, ondanks dat zij daartoe behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft zich moeten buigen over de vraag of het verzoek van de man ontvankelijk is, met name of de betekening van het echtscheidingsverzoek aan de vrouw in het buitenland correct heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtscheidingsverzoek op 28 december 2016 is betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, met het verzoek om betekening te doen volgens het Haags Betekeningsverdrag. Er zijn echter complicaties opgetreden bij de betekening, aangezien de vrouw niet op het opgegeven adres kon worden aangetroffen. De man heeft gesteld dat hij de vrouw ook per aangetekende post heeft geïnformeerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze manier van betekening niet voldoet aan de vereisten van het verdrag, omdat het land waar de vrouw verblijft zich daartegen heeft verzet.
De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken nadere informatie te verstrekken over de betekening en het ouderschapsplan. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van deze informatie. De rechtbank heeft benadrukt dat als de man niet voldoende informatie aanlevert, hij mogelijk niet-ontvankelijk kan worden verklaard in zijn verzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P.H.J. Frénay, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.M.J. Dohmen.