ECLI:NL:RBLIM:2018:8961

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
7160116 CV EXPL 18-5156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na beëindiging arbeidsovereenkomst met erkenning door werkgever

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 20 september 2018, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding over een loonvordering na beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De eiseres, een voormalige werknemer van ATRAC B.V., vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, nadat haar werkgever het loon vanaf mei 2018 niet had voldaan. De eiseres was in dienst getreden op 22 januari 2018 voor een periode van zes maanden, maar had haar werkzaamheden per 28 juni 2018 gestaakt na een mededeling van de directeur van ATRAC dat zij niet meer hoefde te komen werken. De werkgever erkende de vordering, maar voerde aan dat de eiseres geen recht had op doorbetaling van loon voor verlofdagen die zij had aangevraagd.

De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de eiseres voortvloeit uit de aard van de zaak, en dat de werkgever niet ter zitting was verschenen om haar verweer te onderbouwen. De rechter wees de vordering van de eiseres grotendeels toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente over de verschuldigde bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke verhoging alleen van toepassing was op het loon en niet op de reiskosten, en dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf de datum waarop de werkgever in verzuim was. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7160116 CV EXPL 18-5156
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 20 september 2018
inzake
[eiseres] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. van Dis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATRAC B.V.,
gevestigd te Meerssen, kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiseres] en Atrac genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2018
  • de brief van Atrac van 5 september 2018
  • de mondelinge behandeling van 6 september 2018.
1.2.
Atrac is ter zitting niet verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is met ingang van 22 januari 2018 voor de duur van zes maanden (tot 22 juli 2018) in dienst getreden van Atrac in de functie van administratief medewerker (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
De overeengekomen arbeidsomvang bedroeg 32 uren per week. Het bruto uurloon bedroeg € 11,- exclusief vakantiegeld. Bij 138,67 uur per maand bedroeg het bruto maandloon € 1.525,37.
2.3.
Atrac heeft het loon vanaf mei 2018, alsmede het vakantiegeld, niet voldaan.
2.4.
[eiseres] heeft met ingang van 28 juni 2018 geen werkzaamheden voor Atrac meer verricht nadat zij die dag naar huis was gestuurd door een collega met de mededeling dat zij tot het einde van de arbeidsovereenkomst niet meer hoefde te komen werken. Deze mededeling is bevestigd door de directeur van Atrac, de heer [naam directeur] (hierna: [naam directeur] ).
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft Atrac bij brief van 12 juli 2018 (productie 3 bij dagvaarding) gesommeerd om tot betaling van het loon en de reiskosten over de maanden mei en juni 2018, alsmede het tot en met mei 2018 verschuldigde vakantiegeld, over te gaan. Namens [eiseres] werd ook aanspraak gemaakt op wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten.
2.6.
Op 26 juli 2018 heeft Atrac een bedrag van € 477,64 (netto) met de omschrijving ‘mnd mei’ naar de bankrekening van [eiseres] overgeboekt (productie 5 bij dagvaarding).
2.7.
Op 14 augustus 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] een laatste termijn aan Atrac gegund om tot betaling van de rest over te gaan (productie 6 bij dagvaarding). Atrac heeft de vordering niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Atrac veroordeelt tot betaling van:
a. Loon mei 2018 € 1.540,00 bruto
Loon juni 2018 € 1.221,00 bruto
Loon juli 2018 € 1.027,84 bruto
Vakantiegeld t/m mei 2018 € 528,01 bruto
Vakantiegeld juni/juli 2018 € 179,91 bruto
Reiskosten mei 2018 € 129,05 netto
Reiskosten juni 2018 € 139,80 netto
op welke bedragen in mindering strekt de netto betaling van 26 juli 2018 van € 477,64,
de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het onder sub a gevorderde voor zover deze bedragen niet tijdig zijn voldaan of zullen worden voldaan,
de wettelijke rente over het onder sub a en sub b gevorderde,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 878,10,
en Atrac te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak (een loonvordering).
4.2.
In de brief van 5 september 2018 heeft Atrac de vordering van [eiseres] erkend met dien verstande dat [eiseres] in de eerste week van juli 2018 voor de duur van één week verlofdagen zou hebben aangevraagd en zij over die verlofdagen geen recht (meer) zou hebben op doorbetaling van het loon nu zij al haar verlofdagen zou hebben gebruikt.
4.3.
Ter zitting heeft [eiseres] de stelling van Atrac gemotiveerd betwist zodat het op de weg van Atrac had gelegen haar verweer te concretiseren en van een nadere onderbouwing te voorzien. Nu Atrac niet ter zitting is verschenen en dit dus niet heeft gedaan, zal aan haar verweer voorbij worden gegaan.
4.4.
Ter zake de buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiseres] niet gesteld dat deze kosten zien op redelijkerwijs noodzakelijk verrichtte werkzaamheden en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn, zodat deze worden afgewezen.
4.5.
[eiseres] heeft in de brief van 12 juli 2018 (productie 3 bij dagvaarding) aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW. Ingevolge de arbeidsovereenkomst werd het salaris maandelijks tegen het einde van de maand uitbetaald. Atrac is over het verschuldigde loon dan ook de wettelijke verhoging verschuldigd. De gevorderde wettelijke verhoging over de reiskostenvergoeding zal worden afgewezen, nu de wettelijke verhoging ziet op in geld vastgesteld loon dat niet op tijd is voldaan. Reiskosten zijn geen loon en toewijzing van wettelijke verhoging over deze kosten is dan ook niet mogelijk.
4.6.
De wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van de dag waarop Atrac met de voldoening daarvan in verzuim was. Aangezien Atrac het loon over een maand uiterlijk tegen het einde van die maand verschuldigd was aan [eiseres] , gaat de kantonrechter er vanuit dat Atrac met de voldoening daarvan telkens op de eerste dag van de daaropvolgende maand in verzuim was. Voor het loon en de reiskosten over de maand mei 2018 en de vakantietoeslag tot en met mei 2018 was dit derhalve op 1 juni 2018, voor het loon en de reiskosten over de maand juni 2018 was dit op 1 juli 2018 en voor het loon over de maand juli 2018 was dit op 1 augustus 2018. Voor de vakantietoeslag over juni en juli 2018 was dit op 1 augustus 2018, nu volgens artikel 12.1 van de arbeidsovereenkomst de vakantietoeslag bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst moest worden uitbetaald met het laatste maandsalaris.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is Atrac eerst verschuldigd vanaf het moment dat Atrac - nadat [eiseres] daarop aanspraak heeft gemaakt - met de voldoening van die verhoging in verzuim is. Aangezien [eiseres] bij brief van 12 juli 2018 per 16 juli 2018 aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging is Atrac met de voldoening daarvan per 16 juli 2018 in verzuim zodat zij vanaf die datum de wettelijke rente daarover verschuldigd is.
4.7.
Atrac zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 103,81
  • griffierecht € 226,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 929,81.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Atrac aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
  • het brutoloon van mei 2018 van € 1.540,00 en de netto reiskosten over mei 2018 van € 129,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2018 tot de dag van voldoening,
  • het brutoloon van juni 2018 van € 1.221,00 en de netto reiskosten over juni 2018 van € 139,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018 tot de dag van voldoening,
  • het brutoloon van juli 2018 van € 1.027,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 tot de dag van voldoening,
  • het vakantiegeld t/m mei 2018 van € 528,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018 tot de dag van voldoening,
  • het vakantiegeld over de maanden juni/juli 2018 van € 179,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 tot de dag van voldoening,
met dien verstande dat op bovenstaande in mindering strekt een bedrag van € 477,64 netto,
5.2.
veroordeelt Atrac om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de wettelijke verhoging over de bedragen opgesomd in r.o. 5.1. van deze beslissing exclusief de daarover verschuldigde rente en exclusief de reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening,
5.3.
veroordeelt Atrac in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op heden begroot op € 929,81,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RJ