ECLI:NL:RBLIM:2018:8803

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
C/03/241099/ HA ZA 17-523
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een renvooiprocedure met betrekking tot vorderingen van FHG tegen KetteSmeets en Blenchi

Op 19 september 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis gewezen in de zaak tussen Halbertsma Groep B.V. (FHG) en KetteSmeets B.V. en Blenchi B.V. in het kader van een renvooiprocedure. FHG vorderde erkenning van twee vorderingen uit hoofde van voorfinanciering van pallets en kredietovereenkomsten met de Triodosbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat C2CP B.V., waarvan FHG en de betwisters aandeelhouders zijn, in faillissement verkeert. FHG heeft twee vorderingen ingediend ter verificatie: een cessievordering van € 450.816,22 en een palletvordering van € 119.535,31. De betwisters hebben zich verzet tegen de verificatie van deze vorderingen. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, inclusief de correspondentie tussen de partijen en de relevante producties. De rechtbank oordeelde dat FHG onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar gestelde voorfinancieringsovereenkomst, waardoor de vorderingen uit hoofde van voorfinanciering zijn afgewezen. Wat betreft de cessievordering heeft de rechtbank geoordeeld dat de betwisters niet-ontvankelijk zijn in hun betwisting voor een bedrag van meer dan € 261.428,55. De rechtbank heeft de betwisters veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/241099 / HA ZA 17-523
Vonnis bij vervroeging van 19 september 2018
in de zaak van
[naam chief executive officer] Halbertsma Groep B.V.,
gevestigd te Grou,
eiseres in de renvooiprocedure,
advocaten mrs. G.J.L. Bergervoet en C. Spierings
tegen:

1.KetteSmeets B.V.,

gevestigd te Sittard,
2.
Blenchi B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
betwisters in de renvooiprocedure,
advocaat mr. A.L Stegeman.
Eiseres zal hierna conform FHG genoemd worden. Betwister sub 1 zal hierna KetteSmeets worden genoemd, sub 2 Blenchi en gezamenlijk zullen zij betwisters genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de verificatievergadering gehouden op 16 augustus 2017 met Faillissementsnummer F 14/113;
  • de conclusie van eis tot verificatie met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties tevens houdende akte eiswijziging met producties;
  • de antwoordakte met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
a. C2CP B.V. is in staat van faillissement verklaard bij vonnis van 1 april 2014. De aandelen in de failliet werden gehouden door FHG en betwisters.
b. FHG heeft, voor zover hier van belang, bij de curator in het faillissement van C2CP (hierna de curator) twee vorderingen ter verificatie ingediend. Eén vordering van € 450.816,22 uit hoofde van door FHG van de Triodosbank overgenomen kredietverleningsovereenkomsten gesloten tussen Triodosbank en C2CP (hierna “de cessievordering”). De andere vordering bedraagt € 119.535,31 en is gegrond op een door FHG gestelde voorfinanciering van pallets door haar verleend aan C2CP (hierna “de palletvordering”). Betwisters, ook crediteuren in het faillissement van C2CP, hebben zich verzet tegen de verificatie van die vorderingen. De rechter-commissaris in het faillissement van C2CP heeft partijen verwezen naar de zitting van deze rechtbank van 4 oktober 2017.
c. De als productie 12 conclusie van repliek overgelegde notulen van de AVA van C2CP d.d. 25 juli 2013 houden in, voor zover relevant:
i. “(…)
Agendapunt 3 (…)
  • in verband met de maandafsluiting komt de heer [naam 1] alle FHG pallets tellen en de heer [naam aandeelhouder/bestuurder] levert een lijst aan met een overzicht van verkochte pallets.
  • FHG stuurt conform eerder gemaakte afspraken een rekening m.b.t. de door C2CP verkochte pallets uit de FHG voorraad.
  • (…)”.
d. De als productie 13 bij conclusie van repliek overgelegde e-mailwisseling tussen [naam chief executive officer] , Chief Executive Officer van FHG en [naam aandeelhouder/bestuurder] (aandeelhouder/bestuurder van KetteSmeets) houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Verzonden: woensdag 31 juli 2013 9:21
(…)
Onderwerp: Voorraad FHG
(…)
Op donderdag 25 juli jl. heeft C2CP tijdens de AVA bijgevoegd overzicht verstrekt van de verkopen uit de voorraad van FHG sinds 22 mei 2013. Graag zou ik daar een nadere toelichting op ontvangen.
WORDT VERZORGD VANAF 19 AUGUSTUS NA MIJN VAKANTIE!
Eerder dit jaar heeft FHG 9.600 pallets gekocht van C2CP. Daarbij is afgesproken dat FHG in beginsel bereid zou zijn de pallets terug te verkopen aan C2CP. Voor een verkoop van pallets door FHG aan C2CP is uiteraard (voorafgaande) instemming van FHG vereist. C2CP is niet bevoegd zonder medewerking van FHG pallets die eigendom zijn van FHG te verkopen aan derden.
NIET WAAR!
Bovendien is afgesproken dat eerst de voorraad van C2CP wordt verkocht alvorens de voorraden van FHG worden aangeboden en is afgesproken dat pas nieuwe voorraden worden geproduceerd nadat eerst de voorraad van C2CP is verkocht en vervolgens - met medewerking van FHG - de voorraad van FHG is verkocht.
NIET WAAR!
Gelet op het voorgaande heb ik mijn collega [naam 1] gevraagd een inventarisatie te maken van de bij C2CP aanwezige voorraad pallets. Omdat de pallets van FHG niet als zodanig zijn gekenmerkt heeft [naam 1] de volledige fysiek aanwezige voorraad pallets geteld. Deze voorraadtelling heeft afgelopen vrijdag plaatsgevonden. Volgens [naam 1] liggen circa 10.350 pallets op voorraad verspreid over twee locaties, qua volume nagenoeg gelijk aan de voorraadtelling van C2CP op 8/7.
NIET CONFORM AFSPRAAK ZOALS GEMAAKT TIJDENS AVA!
Nu C2CP niet aan FHG het verzoek heeft gedaan om aan FHG toekomende pallets over te nemen en thans nog voldoende voorraad pallets bij C2CP aanwezig is, kan het niet anders zijn dan dat geen leveringen hebben plaatsgevonden uit de voorraad van FHG. Deze vaststelling is overigens in lijn met de crediteurenlijst die in de laatste AvA is overhandigd, op welke lijst geen vordering van FHG is opgenomen voor (recent) aan C2CP geleverde pallets.
NIET AKKOORD!
In het bijgevoegde overzicht dat op 25 juli jl. door C2CP is verstrekt wordt aangegeven dat in totaal 2.734 pallets uit de voorraad van FHG zouden zijn verkocht (waardoor de voorraad pallets van FHG nog maar 6866 zou bedragen). Gelet op de gemaakte afspraken en de hoeveelheid pallets die zich thans nog bij C2CP bevindt kan dit niet juist zijn. Op dit moment is mij onvoldoende duidelijk welke specifieke pallets eigendom zijn FHG en welk van C2CP. Uiteraard blijft FHG bereid haar voorraad conform de gemaakte afspraken aan C2CP te verkopen, waarbij FHG genoegen neemt met de eerder overeengekomen stukprijs.
HET IS DOOR FHG ALS VERPLICHTING GENOEMD DAT C2CP DE AAN FHG VERKOCHTE PALLETS ALS EERSTE ZOU VERKOPEN!
INDIEN ER BIJ FHG DE BELANGSTELLING BESTAAT OM HET BESTUUR VAN C2CP OVER TE NEMEN DAN IS FHG ER VRIJ IN EEN PASSEND VOORSTEL TE DOEN!
OOK IS FHG VRIJ DE VERWORVEN AANDELEN TERUG AAN TE BEIEDEN!
NAMENS KETTESMEETS BV [naam aandeelhouder/bestuurder] EN TEVENS NAMENS BLENCHI BV, [naam 2]
Ik zie jullie reactie graag tegemoet.
Met vriendelijke groet / Kind regards,
[naam chief executive officer]
Chief Executive Officer”.
ii. [naam aandeelhouder/bestuurder] antwoordt op 31 juli 2013 15:13:12:

Geachte mevrouw [naam chief executive officer] , beste [naam chief executive officer] ,
Tijdens de laatst ava is afgesproken e.e.a. beter te formaliseren.
Dat houd dus tevens in dat we ons ALLEN en dus ook FHG aan de gemaakte afspraken dienen te houden.
Afspraak is dat FHG facturen stuurt over de verkochte aantallen tegen dezelfde prijs als geleverd.
Zie verder mijn reactie beneden.(noot rechtbank: die reactie bestaat uit, zo begrijpt de rechtbank, de hiervoor onder i in hoofdletters afgedrukte tekst)
Met vriendelijke Groet,
[naam aandeelhouder/bestuurder] , bestuurder C2CP bv en KetteSmeets bv”.
e. De als productie 14 conclusie van repliek overgelegde notulen van de AVA van C2CP d.d. 20 augustus 2013 houden in, voor zover relevant:
“(…)”.
De afspraak rond de verkoop van pallets uit de voorraad die aangekocht is door FHG is
onduidelijk gebleken. FHG verwacht dat zij op de hoogte gesteld wordt wanneer er pallets uit hun voorraad verkocht worden. De bestuurders van C2CP leggen de gemaakte afspraak uit dat er pallets verkocht kunnen worden en dat FHG dan de kostprijs + 10% terugbetaald krijgt via een in te dienen rekening. Er wordt afgesproken dat C2CP zich meldt bij FHG als er pallets uit hun voorraad worden verkocht, FHG een rekening stuurt en betaald krijgt wanneer de desbetreffende klant heeft betaald. Overigens wordt deze discussie in de toekomst uit de AV gehouden. (…)”.
f. Op 28 augustus 2013 stuurt [naam chief financial officer] , Chief Financial Officer van FHG, een e-mailbericht aan [naam aandeelhouder/bestuurder] en [naam 2] . [naam aandeelhouder/bestuurder] beantwoordt dit bericht bij e-mailbericht van 29 augustus 2013 door in het door [naam chief financial officer] gestuurde bericht tussen alinea’s zijn commentaar te plaatsen. De hierna volgende passages in normale letter, zijn geschreven door [naam chief financial officer] , de cursieve passages zijn de antwoorden/reacties van [naam aandeelhouder/bestuurder] (productie 15 bij conclusie van repliek).
“(…)
De conclusies van de vergadering waren dat klaarblijkelijk de afspraken in het verleden niet voldoende duidelijk gemaakt en vastgelegd zijn en dat de vergadering geen bezwaar zag in het betalen van de pallets aan FHG na ontvangst van het geld door C2CP op de ABNAMRO rekening (bij ontvangst op de Triodos rekening kan het bedrag geblokkeerd worden).
Hierbij zij opgemerkt dat ik als bestuurder duidelijk beklemtoont heb dat FHG een crediteur is net als alle anderen en dat ik wettelijk geremd ben om een crediteur voorrang te geven.
Om aan bovenstaande uitvoering te geven ontvangt FHG graag een overzicht van de inzake onze pallets door C2CP ontvangen gelden, zodat doorbetaling daarvan aan FHG kan plaatsvinden (onder overlegging van een factuur van FHG aan C2CP).
Conform Av van 25 juli en de goedgekeurde notulen is afgesproken dat FHG facturen kan sturen over de verkochte pallets. Hiervoor zijn de opgaven palletverkopen op 25 juli en 19 augustus verstrekt.
Voor de toekomstige leveringen stel ik voor dat we gebruik maken van de door [naam aandeelhouder/bestuurder]
eerder voorgestelde werkwijze waarbij FHG de factuur rechtstreeks aan de klant
verstuurt en het verschil tussen verkoopprijs en inkoopprjs door FHG aan C2CP
doorbetaald wordt (na ontvangst van de betaling van de uiteindelijke klant). Hiervoor
hebben we wel de klantgegevens en gemaakte afspraken nodig en moet [naam aandeelhouder/bestuurder] dit met
zijn klanten doorgesproken hebben.
Aangezien dit het voorstel van [naam aandeelhouder/bestuurder] is en wij ons hierin kunnen vinden, de vraag aan [naam 2] en [naam 3] of zij hier overwegende bezwaren tegen hebben.
Dit is correct weergegeven.
Het betekent dan ook dat in relatie met het vorige punt, ik er maar even vanuit ga dat FHG de ontvangen gelden zal verrekenen met de vordering en dat dus zolang de vordering niet ingelost is, de palletverkopen voor C2CP geen liquiditeit opleveren. Of, kan het zo zijn dat aandeelhouder FHG net als aandeelhouders Blenchi en KetteSmeets tevens crediteur zijn met een openstaande vordering’?
g. Uit productie 16 bij conclusie van repliek blijkt dat een zekere [naam 4] van AVK een e-mailbericht aan [naam aandeelhouder/bestuurder] heeft gestuurd waarbij gevoegd een aangepaste “termsheet C2CP”, betrekking hebbende op herstructurering van C2CP. Deze aangepaste “termsheet” is door [naam aandeelhouder/bestuurder] via e-mailbericht van 8 maart 2014 aan de aandeelhouders van C2CP, waaronder [naam chief financial officer] , gestuurd met de mededeling “
Hierbij de 2e versie termsheet van AVK”. De termsheet houdt onder meer in, voor zover hier relevant:
“(…)
Basisvoorwaarden om tot de herstructurering over te gaan
(…)
FHG zal uiterlijk op de closing datum al haar aandelen in C2CP aan C2CP verkopen of intrekken voor een bedrag van 0 Euro. De uitstaande betalingsverplichtingen van C2CP aan
FHG ter grootte van 118.936 Euro zullen door C2CP uiterlijk op de closing datum worden
betaald. De terug levering van ca. 1.900 pallets door FHG aan C2CP zal uiterlijk op de closing datum tegen aankoopprijs minus, indien noodzakelijk, kosten van schoonmaak plaatsvinden. (…)”.
h. De als productie 6 bij conclusie van eis overgelegde akte van cessie, ondertekend op 13 maart 2014, houdt in dat de bank aan FHG cedeert de kredietovereenkomst getekend op 8 november 2010 waarbij de bank aan C2CP krediet heeft verleend voor € 1.400.000,-, de kredietovereenkomst getekend op 22 november 2011 waarbij de bank aan C2CP krediet heeft verleend voor € 700.000,- en de op 18 maart 2013 door de bank ondertekende aanvullende kredietovereenkomst ter herstructurering van de financiering van C2CPgetekend op 26 maart 2013. De akte van cessie houdt verder in, voor zover relevant:
“(…)
Het bedrag van de Vorderingen (inclusief opgelopen en nog niet betaalde rente tot en met 6 maart 2014) bedroeg op 6 maart 2014 EUR 1.511.147;
(…)
D. In het licht van de bij en krachtens de Kredietovereenkomsten vereiste borgstelling van de Staat der Nederlanden (de “Staat”) conform (de opvolger van) het Besluit Borgstelling
MKB-kredieten is Triodos Bank in contact getreden met de Staat over de cessie van de Vorderingen aan FHG en Triodos Bank heeft hiervoor toestemming van de Staat verkregen. Triodos Bank heeft tevens met de Staat besproken dat na uitbetaling van een nog tussen Triodos Bank en de Staat vast te stellen bedrag door de Staat aan Triodos Bank de borgstelling van de Staat zal komen te vervallen.
(…)”.

3.De vordering

3.1.1
FHG vordert, na wijziging eis, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. oordeelt dat betwisters niet-ontvankelijk zijn in hun betwisting van de vordering uit hoofde van de voorfinanciering van pallets (vordering 17 op de lijst van voorlopige erkende vorderingen in het faillissement van C2CP), althans de betwisting zijdens betwisters van deze vordering ongegrond verklaart;
b. de vordering uit hoofde van voorfinanciering van pallets toelaat tot € 119.535,31;
c. oordeelt dat betwisters niet-ontvankelijk zijn in hun betwisting van de vordering uit hoofde van de Kredietovereenkomsten (vordering 18 op de lijst van voorlopige erkende vorderingen in het faillissement van C2CP; door de rechtbank genoemd “de cessievordering”), althans de betwisting zijdens betwisters van deze vordering, behoudens het door FHG erkende gedeelte van € 121.000,-, ongegrond verklaart;
d. de vordering uit hoofde van de Kredietovereenkomsten toelaat tot € 329.816,22;
e. betwisters veroordeelt in de kosten van het geding, met daarbij toepassing van het hoogste liquidatietarief (Tarief VIII), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoogte van het tarief, inclusief de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na de dag van betekening van het vonnis.
3.1.2
FHG baseert de palletvordering op de stelling dat C2CP geen liquide middelen had om pallets te produceren waarop zij, FHG, gelden ter beschikking heeft gesteld voor 9600 pallets (nr. 2.5 repliek). Van die 9600 pallets zijn, zo begrijpt de rechtbank de stelling van FHG, in totaal 7674 verkocht, waarbij C2CP aan de koper(s) heeft gefactureerd en de koopprijs heeft geïncasseerd (nrs. 2.8 en 2.10 repliek). De totale prijs voor die 7674 pallets bedraagt, aldus FHG, € 119.535,32. Zij heeft voor dit bedrag facturen gestuurd aan C2CP (productie 9 conclusie van eis) die allen niet zijn betaald. Dit alles blijkt, aldus FHG, uit de in rov. 2 onder sub c tot en met sub g weergegeven correspondentie. Het in sub g genoemde bedrag van € 118.936,- was toentertijd juist, maar daarna zijn nog 25 pallets verkocht, waardoor het bedrag is opgelopen met € 599,31 tot in totaal € 119.535,31.
3.1.2
FHG baseert haar cessievordering op de stelling dat C2CP drie kredietovereenkomsten heeft gesloten met de Triodos bank (hierna de bank) voor respectievelijk € 1.400.000,- getekend op 8 november 2010, voor € 700.000,- getekend op 22 november 2011 en een aanvullende kredietovereenkomst ter herstructurering van de financiering getekend door de bank op 18 maart 2013 en door C2PC op 26 maart 2013 (productie 5 conclusie van eis). Verschillende personen hebben in het kader van dit krediet zekerheid verstrekt aan de bank. De bank heeft haar vorderingen uit de kredietovereenkomsten gecedeerd aan FHG (productie 6 conclusie van eis) en heeft daarvan mededeling gedaan aan C2CP. Na uitwinning van zekerheden en na vermindering van haar vordering, bedraagt volgens FHG de vordering nog € 329.816,22. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Per datum faillissement van C2CP bedroeg de vordering uit de kredietovereenkomsten in totaal € 1.493.333,32. Dit bedrag moet worden vermeerderd met € 21.202,99 rente, € 12.943,87 aan door FHG betaalde boedelbijdrage en € 40.568,80 uitwinningskosten. Totaal dus € 1.568.048,98. Van dit bedrag moet worden afgetrokken € 917.232,76 opbrengst uitgewonnen zekerheden, € 200.000,- uit door de bank uitgekeerd verpand deposito en € 121.000,- verkoopopbrengst IE-rechten (nrs. 4.6 tot en met 4.9 conclusie van eis en nr. 4.3 akte uitlaten producties).
3.2
De vorderingen worden gemotiveerd betwist door de betwisters.

4.De beoordeling

4.1
De vorderingen a en b berusten op de stelling van FHG dat zij 9600 pallets aan/bij C2CP heeft voorgefinancierd. Betwisters betwisten dat een dergelijke overeenkomst is gesloten. Het is dan aan FHG om het bestaan van die overeenkomst, de grondslag van haar vordering, met feiten te onderbouwen. Indien die door FHG gestelde grondslag niet komt vast te staan, kan geen enkel bedrag worden toegewezen. Die grondslag kan worden onderbouwd en/of komen vast te staan doordat FHG bijvoorbeeld stelt op welke dag en in het bijzijn van welke natuurlijke personen die voorfinancieringsovereenkomst is gesloten. FHG kan ook overleggen een schriftelijke overeenkomst gesloten tussen haar en C2CP. Zij kan ook administratieve gegevens van C2CP overleggen waaruit dit blijkt en desnoods haar eigen administratieve gegevens waaruit het bestaan van die overeenkomst blijkt. Dergelijke of andere concrete handvatten om het bestaan van die gestelde voorfinancieringsovereenkomst vast te stellen, ontbreken. FHG heeft alleen gewezen op enige vage passages uit notulen van twee vergaderingen van aandeelhouders (rov. 4.2 sub c en e). Daargelaten dat FHG niet heeft uitgelegd op welke wijze aandeelhouders hierover zeggenschap hebben, valt uit die weergegeven passages niet af te leiden dat er een voorfinancieringsovereenkomst is gesloten. FHG heeft ook gewezen op de hiervoor in rov. 2.1 sub d en f weergegeven correspondentie. Ook daarin valt niet te lezen dat FHG en C2CP een voorfinancieringsovereenkomst hebben gesloten. In de termsheet waarop FHG heeft gewezen (rov. 2.1 sub g) is niet meer vermeld dan dat de uitstaande betalingsverplichtingen van C2CP aan FHG ter grootte van € 118.936,- door C2CP uiterlijk op de closing datum worden betaald. Enige grondslag voor die betalingsverplichting is niet vermeld. Al met al heeft FHG niets overgelegd waaruit het bestaan van de door haar gestelde voorfinancieringsovereenkomst valt af te leiden. In feite heeft FHG niet meer gedaan dan eigen berekeningen opstellen aan de hand van haar eigen facturen en het door haar gestelde, maar dus met niets onderbouwde, uitgangspunt dat zij met C2CP een voorfinancieringsovereenkomst heeft gesloten. De vorderingen sub a en b moeten dan ook worden afgewezen.
4.2
Ter zake het onder c en d gevorderde, hebben betwisters allereerst aangevoerd dat voor de cessie toestemming van de Staat noodzakelijk was en dat deze toestemming niet is gegeven. Er van uitgaande dat de Staat toestemming moest geven voor de cessie, moet allereerst de vraag worden beantwoord of dit toestemmingsbeding uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft of dat aan dit beding goederenrechtelijke werking toekomt (vgl. HR 21 maart 2014:ECLI:NL:HR:2014:682). Het is hierbij aan betwisters, die kennelijk van mening zijn dat sprake is van goederenrechtelijke werking, om dit te stellen en te onderbouwen. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad namelijk vooropgesteld dat als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden (aan)genomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Betwisters hebben wat dit betreft onvoldoende gesteld, alleen al omdat zij de tekst van het beding niet hebben overgelegd. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in de akte van cessie is vermeld dat wel toestemming zou zijn gegeven. De rechtbank gaat daarom uit van de rechtsgeldigheid van de cessie. Daarmee hoeft niet de vraag te worden beantwoord of betwisters wel een beroep kunnen doen op dit eventueel bestaande beding waarbij de overdraagbaarheid is beperkt.
4.3
Het belang van hetgeen betwisters hebben aangevoerd omtrent de relatie tussen het borgstellingskrediet en de borgstelling (nrs. 31 tot en met 37 conclusie van antwoord) ontgaat de rechtbank. De rechtbank ziet namelijk niet op welke wijze dat relaas in dit geding tot de conclusie kan leiden dat enig deel van de cessievordering zou moeten worden afgewezen.
4.4
Betwisters hebben verder gesteld dat FHG menigmaal heeft aangevoerd dat C2CP door de cessie niet in een slechtere positie zou komen verkeren. De rechtbank ziet, zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, niet op welke wijze C2CP door de onderhavige cessie in een slechtere positie is komen te verkeren. Uit niets blijkt in elk geval dat FHG door de onderhavige cessie meer rechten heeft verkregen op C2CP dan de bank had.
4.5
Bij antwoord hebben betwisters aangevoerd dat de stelling dat de gecedeerde vordering ten tijde van de cessie € 1.511.147,- bedroeg, alleen is gebaseerd op wat Triodos en FHG daarover in de cessie akte hebben neergelegd (nrs. 41 e.v. conclusie van antwoord). Nadat FHG bij repliek erop heeft gewezen dat de administratie van de bank krachtens de kredietovereenkomsten dwingend bewijs oplevert, hebben betwisters in hun dupliek hier verder niets meer over aangevoerd. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat juist is wat FHG hieromtrent bij repliek heeft aangevoerd en dat betwisters geen tegenbewijs willen inbrengen. De rechtbank gaat daarom in het hierna volgende ervan uit dat de gecedeerde vordering op het moment van de cessie € 1.511.147 bedroeg. Bij de verdere berekening van een en ander gaat de rechtbank hierna uit van de verder niet door betwisters betwiste stelling van FHG dat per datum faillissement van C2CP de vordering uit de kredietovereenkomsten in totaal € 1.493.333,32 bedroeg.
4.6.1
FHG heeft aangevoerd dat het bedrag van € 1.493.333,32 moet worden vermeerderd met € 21.202,99 rente, welke rente niet is betwist, € 12.943,87 aan door FHG betaalde boedelbijdrage en € 40.568,80 uitwinningskosten. Totaal dus € 1.568.048,98. Van dit bedrag moet worden afgetrokken € 917.232,76 opbrengst uitgewonnen zekerheden, € 200.000,- uit door de bank uitgekeerd verpand deposito en € 121.000,- verkoopopbrengst IE-rechten (nrs. 4.6 tot en met 4.9 conclusie van eis en nr. 4.3 akte uitlaten producties).
4.6.2
Betwisters hebben bij antwoord betwist dat FHG het door haar genoemde bedrag aan boedelbijdrage heeft betaald. FHG heeft daar in de nrs. 3.16 en 3.17 van haar repliek niet meer tegenover gesteld dan een verwijzing naar een e-mailbericht van haar toenmalige advocaat A. Bakker (productie 8 conclusie van eis) van 7 juli 2016 aan de curator van C2CP. In dat bericht schrijft Bakker “
Daarnaast heeft u bedongen dat cliënte een deel van de lopende exploitatiekosten van C2CP (in verband met een mogelijke doorstart) voor haar rekening neemt. Deze kosten bedragen € 12.943,87 (…)”. Ter onderbouwing van de boedelbijdrage heeft FHG eveneens naar dit e-mailbericht verwezen.
De mededeling in een brief van (de advocate van) FHG zelf over de beweerdelijk betaalde boedelbijdrage levert zonder bevestiging daarvan door bijvoorbeeld een bevestigingsbrief van de curator, onvoldoende bewijs op van die betaling. Bij de berekening van een en ander kan de rechtbank er dan ook niet van uitgaan dat deze boedelbijdrage is betaald.
4.6.3
Betwisters hebben ook betwist dat FHG € 40.568,80 uitwinningskosten heeft gemaakt. FHG heeft daar in de nrs. 3.18 en 3.19 van haar repliek op gereageerd. De rechtbank ziet niet op welke wijze het in nr. 3.18 vermelde relevant is. Er wordt in dat nummer wel gesproken over “bijdrage in de kosten van de uitwinning”, maar de optelsom van de in dat nummer genoemde bedragen sluit niet op € 40.568,80. In nr. 3.19 verwijst FHG naar productie 20 bij conclusie van repliek. Die productie behelst echter niet meer dan een kaal door niemand ondertekend rekenstaatje van vier kennelijk opgetelde en niet gespecificeerde facturen van Boekel de Nerée sluitend op € 41.290,50, dus een ander bedrag. Behoorlijk inzicht in het verschil tussen € 40.568,80 en € 41.290,50 is niet gegeven. Al met al kan de rechtbank ook dit bedrag als onvoldoende onderbouwd niet meenemen bij de hoogte van de gestelde vordering.
4.6.4
Partijen hebben nog gedebatteerd over de hoogte van de opbrengst van de uitgewonnen zekerheden. De rechtbank begrijpt dat partijen elkaar wat dit betreft hebben gevonden nadat FHG heeft gemeld dat zij was vergeten te vertellen dat de verkoop van IE-rechten € 121.000,- had opgebracht en dat ook dit bedrag in mindering moet worden gebracht. Daarmee gaat de rechtbank ervan uit dat in mindering kan worden gebracht € 917.232,76 + € 121.000,- = € 1.038.232,76 aan opbrengst uitgewonnen zekerheden, inclusief dus de verkoopopbrengst van de IE-rechten.
4.6.5
Bij dupliek hebben betwisters erop gewezen dat FHG bij repliek heeft erkend € 14.875,- te hebben ontvangen wegens verkoop van verpande inventaris. Dit bedrag, aldus betwisters, dient ook van de vordering te worden afgetrokken (nr. 34 dupliek). In 3.14 repliek heeft FHG inderdaad voor het eerst uitdrukkelijk gesteld dat de verpande inventaris is verkocht voor € 14.875,-. In de na dupliek door FHG genomen akte heeft zij onder meer wederom de cessievordering aan de orde gesteld. Aan dit door haar pas bij repliek aan de orde gestelde onderwerp besteedt zij echter geen woord in die akte. Uit dit stilzwijgen trekt de rechtbank de conclusie dat op de cessievordering inderdaad ook dit bedrag van € 14.875,- in mindering moet worden gebracht.
4.6.6
Resteert wat de cessievordering betreft de kwestie waarover partijen uitvoerig hebben gedebatteerd en wel de staatsgarantie, ook genoemd de door de Staat verstrekte borgstelling.
De rechtbank gaat voorbij aan alle over en weer door partijen aangevoerde dogmatische punten over deze kwestie. Ten eerste mag van betwisters, die hebben aangevoerd dat de Staat € 612.000,- zou hebben betaald aan de bank, worden verwacht dat zij overleggen tenminste een eenduidige verklaring, afgelegd door een persoon die daartoe door de Staat bevoegd is verklaard, inhoudende dat de Staat een dergelijke betaling heeft verricht. Betwisters hebben ter zake niets overgelegd. FHG heeft wel bij eis overgelegd als productie 10 een in een andere procedure door betwisters genomen akte. Bij die akte is overgelegd een productie 31. Die productie betreft een e-mailwisseling uit juli/augustus 2017 tussen een zekere [naam 5] , werkzaam, kennelijk, als adviseur garanties bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de raadsman van betwisters. Ook in die e-mailwisseling valt niet te lezen dat de Staat dit bedrag aan de bank heeft betaald. Ten tweede gaat de rechtbank voorbij aan deze gestelde betaling omdat, zo zij al is gedaan, uit niets blijkt dat dit is gebeurd vóór de dag dat de cessie is voltooid. Uit het door de betwisters in nr. 20 van hun antwoord-akte aangevoerde, valt af te leiden dat ook zij van mening zijn dat een eventuele betaling door de Staat is gedaan na de cessie. Daarmee kan deze beweerdelijke betaling aan de bank als cedent niet worden tegengeworpen aan de cessionaris.
4.6.7
Het vorenstaande betekent voor de cessievordering het volgende:
Per datum faillissement van C2CP bedraagt de vordering € 1.493.333,32. De vordering moet worden vermeerderd met de niet weersproken rente van € 21.202,99 = € 1.514.536,31.
Hiervan moet worden afgetrokken € 917.232,76 + € 200.000,- + € 121.000,- + € 14.875,- = € 1.253,107,76. Die aftreksom sluit op € 261.428,55.
De conclusie ter zake vordering c en d is dan ook dat betwisters in hun betwisting ongegrond zullen worden verklaard voor zover deze betwisting betrekking heeft op meer dan € 261.428,55.
4.7
De rechtbank zal betwisters, die hebben te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld, veroordelen in de kosten van dit geschil. De rechtbank zal deze kosten voor wat betreft salaris advocaat begroten aan de hand van de hoogte van het uit hoofde van de kredietovereenkomst toegelaten bedrag. De kosten worden aan de zijde van FHG begroot op € 618,- aan griffierecht en € 9.797,50 (2,5 pnt tarief VI). Er zijn geen termen aanwezig om anderszins van de gebruikelijke berekening van de proceskosten af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
oordeelt dat betwisters niet-ontvankelijk zijn in hun betwisting van de vordering uit hoofde van de Kredietovereenkomsten, voor zover zij deze vordering hebben betwist voor meer dan € 261.428,55;
5.2
laat de vordering uit hoofde van de Kredietovereenkomsten toe tot € 261.428,55;
5.3
veroordeelt betwisters in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van FHG begroot op € 10.415,50, inclusief de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na de dag van betekening van dit vonnis;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken.