In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap [D] B.V. en een gedaagde partij, die in conventie en reconventie tegen elkaar procedeerden. De eisende partij, [D] B.V., vorderde betaling van een factuur van € 1.894,75, vermeerderd met rente en kosten, die voortvloeide uit boekhoudkundige werkzaamheden die in opdracht van de gedaagde partij waren uitgevoerd. De gedaagde partij betwistte de overeenkomst met [D] en stelde dat zij geen opdracht had gegeven voor de werkzaamheden, en dat de akte van cessie niet was ontvangen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in juli 2009 een opdracht had verstrekt aan [A] BV voor boekhoudkundige werkzaamheden, en dat de vorderingen van [A] BV later waren gecedeerd aan [B] Holding BV, die op haar beurt de werkzaamheden had overgedragen aan [D] B.V. De rechter oordeelde dat de gedaagde partij de opdracht en machtiging had ondertekend, waarmee zij instemde met de contractsovername en de automatische incasso van de factuur. De kantonrechter wees de vordering in conventie toe en verklaarde de gedaagde partij in het ongelijk, terwijl de vordering in reconventie werd afgewezen.
De rechter oordeelde dat de gedaagde partij de kosten van de procedure moest vergoeden, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en documentatie bij contractuele afspraken en de gevolgen van het niet tijdig betwisten van facturen.