In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij, VGZ, vorderde betaling van een bedrag van € 362,61 van de gedaagde partij, bestaande uit een onbetaald saldo van ziektekosten, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij was verzekerd bij VGZ en betwistte de hoogte van een specifieke declaratie van € 170,36, die volgens VGZ onder het verplicht eigen risico viel. De gedaagde partij vond de ziekenhuisnota buitensporig en meende dat VGZ onrechtmatig had gehandeld door deze kosten door te belasten.
De kantonrechter oordeelde dat VGZ een rechtmatige vordering had, gesteund door een bindend advies van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Dit advies werd door de kantonrechter aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst, waar partijen aan gebonden zijn, tenzij er sprake is van onaanvaardbaarheid. De gedaagde partij had geen beroep gedaan op vernietiging van dit advies, waardoor het verweer faalde. De kantonrechter wees de vordering van VGZ in zijn geheel toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten.
Het vonnis is openbaar uitgesproken en bevestigt de bindende kracht van het advies van de geschillencommissie, evenals de verplichtingen van de gedaagde partij om de kosten te voldoen.