ECLI:NL:RBLIM:2018:8584

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
C/03/211282 / HA ZA 15-542
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en verkeerssituatie bij fietsongeval

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 25 juli 2018 vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten, stelde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H. Bouman, onrechtmatig had gehandeld, wat zou hebben geleid tot een ongeval op het fietspad. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiser zelf gevaar scheppend heeft gehandeld en in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). De rechtbank heeft een plaatsopneming en bezichtiging van de situatie ter plaatse uitgevoerd, waaruit bleek dat de situatie onoverzichtelijk was voor de eiser. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in staat was om zijn snelheid aan te passen aan de onoverzichtelijke situatie, wat leidde tot het ongeval. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 2.185,50 werden begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/211282 / HA ZA 15-542
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. Bouman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 juli 2017, waarin een plaatsopneming en bezichtiging van de situatie ter plaatse is bepaald;
  • het proces-verbaal van decente, gehouden op 7 maart 2018;
  • de conclusie na descente van [eisende partij] ;
  • de conclusie na descente van [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.7. voorlopig geoordeeld dat [eisende partij] , de voor hem liggende situatie op het fietspad niet over een afstand van 20 tot 30 meter kon overzien, maar dat hij de situatie op het fietspad op de hoek Rijksweg Noord en het Oude Veerpad pas kon waarnemen na het passeren van het pand van Aangenent.
2.2.
Naar aanleiding van de stelling van [eisende partij] , dat hij wel degelijk zicht had op de situatie voor hem, heeft de rechtbank een plaatsopneming en een bezichtiging van de situatie ter plaatse bepaald. Deze plaatsopneming en bezichtiging heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. De volgende waarnemingen zijn daarbij naar het oordeel van de rechtbank redengevend.
2.3.
Bij de plaatsopneming heeft de rechtbank waargenomen dat er vanuit [eisende partij] bezien sprake was van een onoverzichtelijke situatie. Dit blijkt uit de foto’s 1 tot en met 4 van het proces-verbaal van descente. Uit de foto’s 1, 2 en 3 blijkt immers dat de plaats waar ’t Oude Veerpad uitkomt op het fietspad, vanuit de posities waar de foto’s genomen zijn, niet is te zien. Pas vanaf het punt waar foto 4 is genomen is de uitgang van ’t Oude Veerpad op het fietspad zichtbaar in de spiegel. Deze waarneming van de rechtbank wordt door [eisende partij] , in zijn conclusie na descente, bevestigd. [eisende partij] stelt hierin immers dat hij vanuit de posities waar deze foto’s zijn genomen geen zicht had op de uitgang van ’t Oude Veerpad.
2.4.
[eisende partij] heeft tijdens de plaatsopneming en bezichtiging verklaard dat hij pas zicht op [gedaagde partij] kreeg toen hij 3 meter voorbij de lantaarnpaal was. Uit deze stelling volgt dat de afstand tussen hem en [gedaagde partij] op dat moment 13,8 meter was (foto’s 4 en 5 van het proces-verbaal van de descente).
2.5.
Bovengenoemde waarnemingen bevestigen de stelling van [gedaagde partij] , dat toen [gedaagde partij] het fietspad opdraaide, [eisende partij] voor hem nog niet zichtbaar was. Het is voorts aannemelijk dat [gedaagde partij] met de fiets was, anders had [gedaagde partij] gebruik van het trottoir rechts van het fietspad kunnen maken. Ook is het aannemelijk dat [gedaagde partij] al enkele meters op het fietspad had gereden aangezien het ongeval achter [gedaagde partij] gebeurde. Vast staat immers dat [eisende partij] op het fietspad lag voorbij de spiegel. Dat is ook voorbij de plek waar [gedaagde partij] opdraaide.
2.6.
Hoewel niet meer exact te reconstrueren, is het aannemelijk dat [eisende partij] onmiddellijk voordat [gedaagde partij] het fietspad opdraaide nog niet voor hem zichtbaar was. Ook niet via de spiegel. Bij de plaatsopneming (foto 8 van het proces-verbaal van de descente) is namelijk gebleken dat de spiegel een (vervormd) zicht geeft tot twee meter achter de lantaarnpaal, gezien vanaf de positie van [gedaagde partij] .
2.7.
Nu [eisende partij] niet zichtbaar was voor [gedaagde partij] toen hij het fietspad opdraaide, staat daarmee vast dat [gedaagde partij] niet in strijd heeft gehandeld met artikel 5 en 6 WVW. [gedaagde partij] mocht het fietspad opdraaien. [eisende partij] daarentegen heeft echter in strijd gehandeld met artikel 19 RVV. Ingevolge artikel 19 RVV moet een bestuurder ( [eisende partij] ) in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Uit hetgeen hierboven is overwogen blijkt echter dat [eisende partij] hier niet toe in staat was. Vast staat namelijk dat er vanuit [eisende partij] bezien sprake was van een onoverzichtelijke situatie en dat hij met een snelheid van ongeveer 30 km per uur aan kwam fietsen. Gelet op deze omstandigheden had [eisende partij] zijn snelheid naar behoren dienen aan te passen om zo ervoor te zorgen dat hij, met het oog op de naderende onoverzichtelijke situatie, zijn racefiets tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij het fietspad kon overzien. Het vorenstaande klemt temeer nu vast staat dat [eisende partij] bekend was met de plaatselijke (verkeers)situatie.
2.8.
Nu het ongeval van [eisende partij] niet te wijten is aan enig onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] , maar aan het feit dat [eisende partij] in de gegeven situatie zelf gevaar scheppend heeft gehandeld door in strijd te handelen met artikel 19 RVV zullen de vorderingen van [eisende partij] worden afgewezen.
2.9.
Ten aanzien van het door [eisende partij] gedane bewijsaanbod om [X] opnieuw als getuige te horen, wordt als volgt overwogen. Dit gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd als niet ter zake dienend. [X] is immers al gehoord als getuige en haar positie was dermate ver verwijderd van de plaats van het ongeval dat zij aan het voorhanden bewijs geen relevante feiten meer kan toevoegen. Daarenboven heeft getuige [X] in het verleden niet consistent verklaard en heeft het ongeval zeer geruime tijd geleden plaatsgevonden.
2.10.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
1.900,50(3,5 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 2.185,50

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 2.185.50,
3.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.type: