In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap ENGIE NEDERLAND RETAIL B.V. en een gedaagde partij. ENGIE vorderde betaling van openstaande facturen die betrekking hadden op diensten geleverd aan de gedaagde partij, met een totaalbedrag van € 1.386,74. De gedaagde partij had de facturen in de periode van 26 mei 2017 tot 10 oktober 2017 onbetaald gelaten. ENGIE vorderde in totaal € 1.659,88, inclusief rente en incassokosten. De gedaagde partij voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van een bedrag van € 1.634,74, onder andere met betrekking tot andere klantnummers en adressen.
De kantonrechter constateerde dat de gedaagde partij de hoofdsom van de vordering niet langer betwistte, waardoor deze aan ENGIE werd toegewezen. Echter, de rechter oordeelde dat ENGIE slordig en onzorgvuldig had gehandeld, wat verwarring bij de gedaagde partij had veroorzaakt. Hierdoor werden de gevorderde rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten afgewezen. In reconventie werd de vordering van de gedaagde partij afgewezen wegens gebrek aan deugdelijke onderbouwing. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ENGIE, begroot op € 150,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.