Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 februari 2018, met producties,
- de mondelinge behandeling van 20 maart 2018, met de pleitnotitie van [gedaagde] , en waar de behandeling is aangehouden,
- de brief van 24 juli 2018 van [eiser] , met producties,
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2018, met de pleitnota van [eiser] .
2.De feiten
21 maart 2013 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verleende toegang tot schuldsanering ingevolge de WSNP (kenmerk: HV 200.121.342/01). Het vaststellen van de uitdelingslijst is evenwel aangehouden tot de uitkomst van de schadevergoedingsprocedure bekend was. De bewindvoerder en de rechter-commissaris hebben daarna de kostenveroordeling buiten de slotuitdelingslijst gehouden.
3.Het geschil
inclusiefde proceskostenvergoeding ad € 12.395,31 geheel onder de schone lei valt, omdat de proceskostenveroordeling onlosmakelijk is verbonden met de hoofdveroordeling tot schadevergoeding én deze laatste volgens het gerechtshof
4.De beoordeling
verkrijgenvan vergoeding daarvan. Die laatste waren immers ten tijde van de mishandeling niet aan de orde. Deze kosten zijn – onder meer – ontstaan doordat [eiser] weliswaar de aansprakelijkheid erkende, maar het causaal verband tussen zijn handelen en de schade van [gedaagde] alsmede de omvang van die schade heeft betwist. Nu de procedure niet is geschorst ten tijde van het WSNP-traject – door [eiser] is geen bewijs aangebracht waaruit blijkt dat hij daarop heeft aangedrongen, zodat de voorzieningenrechter ervan uit moet gaan dat dit niet is geschied – en evenmin een minnelijke regeling is bereikt, is inzake de proceskosten aldus – en mede door de procesopstelling van [eiser] – een nieuwe schuld ontstaan die buiten de WSNP valt. De grondslag voor de verschuldigdheid van deze proceskosten is gelegen in het veroordelend vonnis van 14 juni 2017. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat het kracht van gewijsde heeft. Het gaat derhalve om een vordering die is ontstaan en een veroordeling die onherroepelijk is geworden na de verlening van de schone lei. Zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris hebben de kostenveroordeling om die eerste reden terecht buiten de slotuitdelingslijst gehouden. Het beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris is niet-ontvankelijk verklaard, zodat ook de uitdelingslijst vaststaat.
€ 291,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat, tezamen € 1.271,00.