ECLI:NL:RBLIM:2018:8307

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
C/03/225081 / HA ZA 16-504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op gebruik gemeentewapen in logo van een politieke partij

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Limburg een vonnis uitgesproken in een civiele zaak tussen de gemeente Weert en de Partij voor Weert (PvW). De gemeente vorderde een verbod op het gebruik van haar gemeentewapen in het logo van PvW, omdat dit inbreuk zou maken op haar exclusieve rechten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ontvankelijk was in haar vorderingen en dat PvW onrechtmatig had gehandeld door het gemeentewapen te gebruiken zonder toestemming. De rechtbank stelde vast dat er een aanzienlijke gelijkenis bestond tussen het logo van PvW en het gemeentewapen, wat verwarring bij het publiek kon veroorzaken. De rechtbank wees de vordering van de gemeente toe en verbood PvW het gebruik van het logo waarin het gemeentewapen of een daarop gelijkend teken was verwerkt. Tevens werd PvW veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke bleef aan het vonnis te voldoen, en werd zij in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van het gemeentewapen een exclusief recht van de gemeente is en dat het zonder toestemming onrechtmatig is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/225081 / HA ZA 16-504
Vonnis van 5 september 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WEERT,
zetelend te Weert,
eiseres,
advocaat mr. M.J.H. Verburg te Roermond,
tegen
de vereniging
PARTIJ VOOR WEERT,
gevestigd te Weert,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.M. Rooijen te Weert.
Partijen zullen hierna de gemeente en PvW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de akte houdende uitlating producties van de gemeente
  • de akte houdende proceskostenstaat van PvW
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 september 2017 met de daarin vermelde stukken
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de pleitnotities van beide partijen van 23 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Weert is een publiekrechtelijke rechtspersoon die overeenkomstig artikel 123 van de Grondwet is ingesteld bij wet. PvW is een privaatrechtelijke
rechtspersoon, te weten een lokale politieke partij met als rechtsvorm vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Bestuurder van de vereniging is (onder anderen) [bestuurder X] (verder: [bestuurder X] ).
2.2.
Bij Koninklijk Besluit van 16 november 1977 (verder: het KB) is aan de gemeente een wapen verleend, waarvan de omschrijving als volgt luidt:
“in zilver een keper van azuur; een schildhoofd van goud met drie hoorns van keel, beslagen van zilver; het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee parels.”
2.3.
Op 3 september 1979 is door de Minister van Binnenlandse Zaken, op verzoek van de Hoge Raad van Adel, per brief aan de gemeentebesturen uiteengezet in hoeverre het gebruik van het wapen van een gemeente door derden is toegestaan. In die brief (verder: de circulaire) staat:
“(…) Het staat echter wel vast, dat het verlenen van een wapen door de Kroon aan een gemeente (en alleen na verlening door de Kroon is een gemeente bevoegd een wapen te voeren: zie het Koninklijk Besluit van 23 april 1919, Stb. 181, aangevuld bij Koninklijk Besluit van 21 oktober 1977, Stb. 605) inhoudt, dat deze gemeente het exclusieve recht ontvangt dit wapen te voeren. Inbreuk daarop zal dan in beginsel als onrechtmatig moeten worden beschouwd.”
2.4.
In voormelde circulaire schrijft de Minister verder:
“(…) Aan (…) verenigingen (…), waar de gemeente noch rechtstreeks noch direct zeggenschap heeft, zal als regel niet kunnen worden toegestaan het gemeentewapen te voeren.”
2.5.
PvW heeft zich voorzien van een logo. Zij heeft dit logo op 17 januari 2016 via Twitter bekend gemaakt en via haar twitteraccount twitteraars opgeroepen haar logo te “retweeten”. Onder sub 11 van de conclusie van antwoord is weergegeven dat het logo er als volgt uitziet:
2.6.
Op 5 februari 2016 heeft een medewerker van de gemeente per mail aan PvW verzocht om te stoppen met het gebruik van het logo. In het bericht is vermeld:
“Beste heer [bestuurder X] ,
Uw partij gebruikt het Weerter wapen als logo.
Het gebruik van het wapen is echter voorbehouden aan de gemeente Weert. Dit betekent dat het alleen mag worden gebruikt na goedkeuring door de gemeente.
In het verleden zijn er meerdere politieke partijen geweest die het wapen wilden gebruiken. Om verband of verwarring met de gemeente Weert te voorkomen, is het die andere politieke partijen toen niet toegestaan het wapen te gebruiken.
Bij verenigingen of stichtingen (geen politieke partijen) wordt het onder voorwaarden soms wel toegestaan.
Het is dus ook niet toegestaan voor uw politieke partij om het wapen of een gestileerde versie in uw logo te gebruiken. Vandaar dat wij u verzoeken op korte termijn te stoppen met het gebruik van het gemeentewapen in uw logo.
Mocht u een nieuw logo willen laten ontwikkelen, dan kan een van de vormgevingsbureaus die in Weert actief zijn u hierbij helpen.
Bij voorbaat dank,
Frank Speet,
Communicatie-adviseur gemeente Weert”
2.7.
In een telefoongesprek van 10 februari 2016 heeft [bestuurder X] (namens PvW) te kennen gegeven het niet eens te zijn met de gemeente. Desondanks heeft PvW vervolgens haar logo aangepast. Onder sub 7 van de dagvaarding is (in zwart-wit) weergegeven dat het logo er als volgt uitziet:
Door PvW is hetzelfde logo, zij het in kleur, gepresenteerd onder sub 16 van de conclusie van antwoord:
2.8.
Op 8 april 2016 heeft de gemeente het wapen als beeldmerk gedeponeerd bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom met het verzoek om het met spoed in te schrijven in het merkenregister. Inschrijving heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016.
Onder sub 11 van de dagvaarding is (in zwart-wit) weergegeven dat het beeldmerk inclusief woordelementen er aldus uitziet:
Ook PvW heeft het gemeentewapen van de gemeente, zij het in kleur, in haar conclusie van antwoord weergegeven, waarbij zij verder heeft aangegeven dat volgens haar het door de gemeente gebruikte wapen afwijkt van het aan de gemeente toegekende wapen. Zij heeft dat, sub 32, als volgt in haar conclusie van antwoord aangegeven:
2.9.
Op 2 mei 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [bestuurder X] en [Y] van PvW en de burgemeester, de griffier en de juridisch beleidsmedewerker van de gemeente. Tijdens dat gesprek heeft de gemeente aangegeven dat het logo van PvW nog steeds een zeer grote gelijkenis vertoont met het gemeentewapen en dat inwoners het logo hierdoor verwarren met het gemeentewapen en aldus wat daarmee wordt gepresenteerd, identificeren met de gemeente en dat de burgemeester daar door inwoners van de gemeente op is aangesproken.
2.10.
Op 3 juni 2016 heeft de gemeente PvW per brief gesommeerd om uiterlijk binnen één week schriftelijk te bevestigen dat:
  • PvW met onmiddellijke ingang het gebruik van het op het gemeentewapen van Weert gelijkend wapen in het logo van haar partij zal staken en gestaakt zal houden;
  • PvW met onmiddellijke ingang de uitlatingen van haar partij, waarbij het logo van de partij is gebruikt, zoals bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) visitekaartjes of briefpapier, uit de roulatie zal nemen;
  • PvW in de toekomst geen inbreukmakend wapen zal gebruiken.
Tevens heeft de gemeente in die brief aangegeven bereid te zijn een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding te betalen voor de kosten die PvW heeft gemaakt in het kader van de aanpassing van haar logo.
2.11.
Op 9 juni 2016 heeft PvW aan de gemeente een brief gezonden waarin zij - kort gezegd - heeft aangegeven dat geen gehoor wordt gegeven aan de sommatie van 3 juni 2016. PvW heeft verder aangegeven dat de aanpassingen die reeds aan het logo waren gedaan niet eens nodig waren en dat naar haar mening het logo meer dan voldoende verschilt van het wapen van de gemeente.
2.12.
Op 17 juni 2016 heeft de gemeente PvW verzocht om gehoor te geven aan de sommatiebrief van 3 juni 2016 en zo nodig rechtsmaatregelen aangekondigd. Aan deze sommatie is door PvW geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. a. primair PvW te bevelen het gebruik van een logo waarin het wapen van de gemeente Weert, dat in de dagvaarding sub 11 tussen de woorden “gemeente” en “Weert” is weergegeven, en van enig daarop gelijkend teken, het teken dat thans in het partijlogo dat in de dagvaarding sub 7 is weergegeven daaronder begrepen, in alle uitingen naar derden, daaronder in ieder geval begrepen haar website, haar briefpapier, visitekaartjes, posters, abri’s, flyers, reclame-uitingen, promotiefilm, brief en/of postkaarten, in kranten- en tijdschriftartikelen, op twitter, op Facebook, op kledingstukken, binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te staken en gestaakt te houden, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan, dat PvW met de nakoming van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft;
b. subsidiair PvW te bevelen het gebruik van een logo, in de dagvaarding sub 11 weergegeven, en van enig daarop gelijkend teken, het partijlogo dat in de dagvaarding sub 7 is weergegeven daaronder begrepen, in alle uitingen naar derden, daaronder in ieder geval begrepen haar website, haar briefpapier, visitekaartjes, posters, abri’s, flyers, reclame-uitingen, promotiefilm, brief en/of postkaarten, in kranten- en tijdschriftartikelen, op twitter, op Facebook, op kledingstukken, binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te staken en gestaakt te houden, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan, dat PvW met de nakoming van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft;
2. PvW te veroordelen in de daadwerkelijk door de gemeente gemaakte kosten van het geding en met veroordeling van PvW, indien zij niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis het verschuldigde bedrag heeft betaald, in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,=, verhoogd met € 68,= ingeval van betekening, alsmede de wettelijke rente daarover.
3.2.
PvW voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid van de gemeente in haar vordering

4.1.
PvW heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gemeente niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een rechtsgeldig procesbesluit tot het entameren van de procedure ontbreekt: er is volgens PvW (voorafgaand aan de procedure) geen formeel raadsbesluit genomen dat strekt tot het voeren van de onderhavige procedure.
4.2.
De rechtbank gaat aan de stelling van PvW voorbij, nu er inmiddels een procesbesluit tot (herbevestiging van) het voeren van de onderhavige procedure is en dit besluit door de gemeente in het geding is gebracht. Ook indien geen sprake is van herbevestiging maar van een eerste - pas na aanvang van de onderhavige procedure genomen - besluit staat zulks aan de ontvankelijkheid van de gemeente niet in de weg: er is geen rechtsregel die ertoe dwingt dat een procesbesluit uitsluitend voorafgaand aan een procedure kan worden genomen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeente dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Misbruik van recht?
4.4.
Subsidiair heeft PvW gesteld dat de vordering van de gemeente reeds afgewezen dient te worden omdat de gemeente door het starten van onderhavige procedure misbruik maakt van recht: volgens PvW is de gemeente de procedure gestart omdat andere politieke partijen daar een belang bij hebben en de procedure een zware wissel trekt op de partijkas van PvW.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank treft dit verweer geen doel. Bij de vraag of sprake is van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW moet worden beoordeeld of de eigenaar bij de uitoefening van de bevoegdheid, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid tot die uitoefening had kunnen komen. Gezien de hierna gemotiveerde inhoudelijke beoordeling van het geschil is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van recht: de gemeente heeft - bij een gestelde inbreuk - een gerechtvaardigd belang bij handhaving van de haar toekomende rechten. Daar komt bij dat de stelling van PvW, dat de gemeente de procedure is gestart omdat andere politieke partijen daar een belang bij hebben, door de gemeente uitdrukkelijk is betwist en vervolgens door PvW niet nader gemotiveerd is onderbouwd, zodat PvW op dit onderdeel niet heeft voldaan aan de op haar rustende stel en onderbouwingsplicht. De enkele stelling dat de procedure een grote wissel trekt op de partijkas van PvW brengt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet reeds met zich mee dat er om die reden sprake zou zijn van misbruik van recht.
De verdere inhoudelijke beoordeling
4.6.
Zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de gemeente hebben - kort samengevat - de strekking dat PvW geen gebruik mag maken van het gemeentewapen of een daarop lijkend wapen in haar logo. De primaire vordering bevat een primaire en een subsidiaire grondslag, te weten (primair) inbreuk op de rechten van de gemeente die voortvloeien uit het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (verder: BVIE) en (subsidiair) onrechtmatige daad. In het laatste geval wordt met betrekking tot de vraag of het wapen een onderscheidend vermogen heeft aansluiting gezocht bij de criteria welke onder de BVIE gelden.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat zij weliswaar in het algemeen is gehouden tot een beoordeling van de toewijsbaarheid van het primair gevorderde alvorens kan worden overgegaan tot een beoordeling van het subsidiair gevorderde, maar die verplichte volgorde geldt niet ten aanzien van een in primaire en subsidiaire vorm gepresenteerde grondslag voor het gevorderde. Het vaststellen van de juridische grondslag van het gevorderde is ter zelfstandige beoordeling van de rechtbank. Er is met andere woorden geen rechtsgrond die ertoe dwingt om het gevorderde eerst te beoordelen op de als primair aangevoerde grondslag.
4.8.
Aan de gemeente is bij het KB toegekend een wapen met de navolgende kenmerken: “in zilver een keper van azuur; een schildhoofd van goud met drie hoorns van keel, beslagen van zilver; het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee parels.” Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat het wapen een onderscheidende positie heeft en dat gebruikers van het wapen dit doen om hun band met de gemeente te laten zien.
4.9.
Aan het verweer van PvW dat het door de gemeente feitelijk gebruikte wapen afwijkt van het wapen zoals dat is omschreven in het KB gaat de rechtbank voorbij: naar het oordeel van de rechtbank is het door de gemeente gebruikte wapen (een, mogelijk om druktechnische redenen, gestileerde en door toevoeging van donkere lijnen verduidelijkte vorm van) het wapen zoals dat aan haar is toegekend, nu het alle kenmerken bevat zoals die in het KB zijn weergegeven.
4.10.
Ten aanzien van de vraag welk(e) door PvW gebruikte logo(‘s) te veel zouden lijken op het gemeentewapen en dus in geschil zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat - zijnde enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) betwist - dat PvW inmiddels gebruik maakt van een wederom door haar aangepast logo (pagina 5 van de conclusie van dupliek en pagina 2 van de pleitnota van PvW). Nu de gemeente niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld dat ook dit nieuwe logo in strijd is met de haar toekomende exclusieve rechten ten aanzien van haar wapen zoals bedoeld in de vordering, zal de rechtbank (teneinde aanvulling van feiten te voorkomen) bij de beoordeling van het geschil slechts uitgaan van het logo van PvW zoals dat door de gemeente onder sub 7 in haar dagvaarding is weergegeven en waarvan feitelijk ook door PvW gebruik is gemaakt. Gelet daarop is hetgeen partijen hebben gesteld over de uitlatingen van de burgemeester van Weert naar aanleiding van dat nieuwe logo en hetgeen daarover in het onderlinge overleg tussen de burgemeester en PvW is besproken voor het onderhavige geschil niet van belang, zodat ook het ter zitting door PvW gedane bewijsaanbod ter zake de uitlatingen van de burgemeester zal worden gepasseerd.
4.11.
Bij koninklijk besluit wordt door de Kroon aan een gemeente, in haar hoedanigheid als decentrale overheid, het publiekrechtelijk recht toegekend om een bepaald wapen te voeren. Dit wapen functioneert als symbool voor de betrokken decentrale overheid. Uit zowel de publieke functie van het wapen voor de betrokken decentrale overheid - als onderdeel van de staatsorganisatie - als de wijze van toekenning van dat wapen volgt, dat het gebruik van dat wapen moet worden aangemerkt als een exclusief recht van de betrokken gemeente. Dit betekent dat het zonder toestemming van de betrokken gemeente gebruiken van een aan die gemeente toegekend wapen in beginsel als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Ook het gebruik van een zodanig op het exclusief aan een gemeente toegekend wapen gelijkend wapen/logo dat daardoor verwarring kan ontstaan in die zin, dat een organisatie die gebruik maakt van het wapen wordt geassocieerd met de gemeente als organisatie, is in beginsel onrechtmatig.
4.12.
Het door/in opdracht van PvW uitgevoerde onderzoek waaruit zou blijken dat het totale beeldmerk (dus niet alleen het wapen) van de gemeente (zie hiervoor onder 2.8.) niet wordt verward met het logo van PvW (zie hiervoor onder 2.7.), acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande niet relevant: het gaat immers om het enkele gebruik van het wapen. Verder is de rechtbank met de gemeente van oordeel dat die associatie (het gevaar voor verwarring) niet of in mindere mate zal bestaan bij niet-politieke verenigingen (die bovendien veelal door de gemeente worden gesubsidieerd of gedeeltelijk van de gemeente afhankelijk zijn), maar dat dit anders ligt bij organisaties zoals politieke partijen, waarbij associatie met de gemeente als organisatie - gezien de politiek-bestuurlijke aspecten die belangrijk onderdeel vormen van beide organisaties - niet wenselijk is.
4.13.
Door de gemeente is onweersproken aangevoerd dat zij aan PvW geen toestemming heeft verleend en zal verlenen voor het gebruik van het gemeentewapen.
4.14.
Aan het verweer van PvW dat de gemeente, door aan haar geen toestemming tot gebruik van het gemeentewapen te verlenen, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten het verbod van willekeur, het gelijkheids-beginsel en het beginsel van fair play, gaat de rechtbank voorbij.
4.15.
Van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel aan de zijde van de gemeente is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Door de gemeente is gesteld dat aan organisaties op verzoek toestemming kan worden verleend voor het gebruik van het gemeentelijke wapen, maar dat een dergelijke toestemming uitdrukkelijk niet is of zal worden verleend aan politieke partijen. Ter onderbouwing van dit laatste heeft de gemeente verwezen naar haar productie 24, zijnde een brief van 26 oktober 1995 aan de toenmalige politieke partij “Weert U Waardig”. Volgens de gemeente is slechts éénmaal eerder door een politieke partij gebruik gemaakt van dat wapen, is de gemeente toen onmiddellijk opgetreden en is dat gebruik vervolgens ook gestaakt. Verder heeft de gemeente - onweersproken - gesteld dat ten aanzien van het gebruik van het gemeentelijke wapen geen beleid is opgesteld, reeds omdat er geen sprake is van een publiekrechtelijke bevoegdheid op grond waarvan beleidsregels door haar kunnen worden opgesteld, maar ook omdat zich binnen de gemeente (kennelijk anders dan bijvoorbeeld in Amsterdam, dat door PvW als voorbeeld is aangehaald) te weinig situaties voordoen waarin verzoeken om toestemming tot het gebruik van het wapen aan de orde zijn om daarvoor beleid te ontwikkelen. Wel is er volgens de gemeente sprake van een vaste gedragslijn, gebaseerd op de circulaire. In het licht van de vorenstaande, door PvW niet dan wel niet voldoende gemotiveerd weersproken stellingen is de rechtbank van oordeel dat niet aan de gemeente kan worden verweten dat zijdens de gemeente sprake is van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.16.
Ook gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van PvW dat er geen sprake zou zijn van fair play, omdat de gemeente zou hebben gewacht met het verzenden van de sommatiebrief tot het moment waarop de merkenrechtelijke registratie een feit was. Uit de vaststaande feiten blijkt immers dat deze stelling niet juist is: de gemeente heeft PvW reeds bij e-mail van 5 februari 2016 verzocht om te stoppen met het gebruik van het wapen, terwijl de registratie heeft plaatsgevonden in april/mei 2016.
4.17.
Doordat PvW aanvankelijk in haar logo gebruik heeft gemaakt van het gemeentewapen, terwijl de gemeente voor dat gebruik geen toestemming had verleend, heeft PvW naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig jegens de gemeente gehandeld.
4.18.
Vast staat dat PvW haar logo op verzoek van de gemeente inmiddels heeft aangepast, zodat thans aan de orde is de vraag of er, globaal oordelend en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van dit concrete geval, sprake is van een zodanige gelijkenis met het gemeentewapen dat er bij vluchtige kennisneming kans bestaat op verwarring (associatie), zoals door de gemeente is gesteld.
4.19.
Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden. De rechtbank overweegt daartoe dat:
  • de kroon van het logo en het wapen nagenoeg identiek zijn;
  • in de kroon van het logo weliswaar letters zijn gebruikt in plaats van de hoorns in het
wapen, maar het aantal (3 letters in het logo en 3 hoorns in het wapen) gelijk is;
  • de vorm van het schild van het logo en van het wapen identiek is;
  • zowel het logo als het wapen qua vorm een identieke keper bevat (een omgekeerde V-
vorm);
- in het door PvW gebruikte logo weliswaar sprake is van een keper in 3 kleuren, terwijl de
keper in het wapen van de gemeente slechts 1 kleur bevat, maar zulks aan de vorm niet afdoet;
- de blauwe achtergrond van het logo vorenstaand kleurverschil nagenoeg tenietdoet, nu het
blauw van de achtergrond van het logo nagenoeg identiek is aan het blauw van de keper in het wapen;
- de verhouding tussen de verschillende onderdelen in het logo nagenoeg identiek is aan die
in het wapen;
- de kleurstelling van het logo en het wapen nagenoeg identiek is.
Daar komt bij dat beide partijen actief zijn op politiek en bestuurlijk vlak, zodat er ook wat betreft soortgelijkheid van de activiteiten van de organisaties sprake is van verwarringsgevaar.
4.20.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er een zodanige gelijkenis is tussen het thans door PvW gebruikte logo en het aan de gemeente toegekende wapen, dat het gebruik van het logo door PvW moet worden aangemerkt als een onrechtmatige inbreuk op het - bij het KB van 16 november 1977 - aan de gemeente toegekende recht ten aanzien van het wapen. Het primair gevorderde is daarom in beginsel voor toewijzing vatbaar.
4.21.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van PvW dat het gevorderde verbod strijdig zou zijn met grondwettelijke en mensenrechten, nu de (veronder)stelling dat dit verbod neerkomt op een “verbod” van de politieke partij PvW geen hout snijdt. Het mag zo zijn dat het logo van PvW haar wezenskenmerk vormt, maar door de gemeente is niet gevorderd of zelfs maar gesteld dat PvW geen logo zou mogen voeren, slechts dat er geen logo mag worden gevoerd met daarin het wapen dat aan de gemeente is toegekend of een daarop gelijkend wapen.
4.22.
Op grond van al het vorenstaande is het door de gemeente gevorderde verbod reeds op grond van onrechtmatige daad voor toewijzing vatbaar. Alles wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, onder meer over de merkenrechtelijke aspecten van de zaak, blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.23.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als nader in het dictum te bepalen.
4.24.
Vanwege de publiekrechtelijke aard van de rechtsschending waarop het verbod is gebaseerd, wordt de vordering van de gemeente om PvW te veroordelen in de integrale proceskosten afgewezen.
4.25.
Wel zal PvW als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten op basis van het gebruikelijke liquidatietarief worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 105,68
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
2.715,00(5,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.439,68
4.26.
De vordering tot veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen en wel op basis van het thans geldende tarief, zoals nader in het dictum wordt bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt PvW het gebruik van een logo waarin het wapen van de gemeente Weert, dat in de dagvaarding sub 11 tussen de woorden “gemeente” en “Weert” is weergegeven, en van enig daarop gelijkend teken, het teken dat in het partijlogo dat in de dagvaarding sub 7 is weergegeven daaronder begrepen, in alle uitingen naar derden, daaronder in ieder geval begrepen haar website, haar briefpapier, visitekaartjes, posters, abri’s, flyers, reclame-uitingen, promotiefilm, brief en/of postkaarten, in kranten- en tijdschriftartikelen, op twitter, op Facebook, op kledingstukken, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt PvW om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,= is bereikt,
5.3.
veroordeelt PvW in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 3.439,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt PvW in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat PvW niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MvA