ECLI:NL:RBLIM:2018:8302

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
7030928 AZ VERZ 18-63
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onverwijlde opzegging van arbeidsovereenkomst wegens werkweigering en veroordeling tot loondoorbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap DE BEDRIJFSADVISEUR LIMBURG B.V. De werknemer was sinds 1 februari 2018 in dienst als sales telefoniste, maar meldde zich op 22 maart 2018 ziek vanwege knieklachten die voortvloeiden uit een auto-ongeluk. Ondanks haar ziekmelding, die door haar leidinggevende als zodanig werd erkend, weigerde de werkgever de ziekmelding te accepteren en stelde dat de werknemer haar werkzaamheden moest hervatten. Op 2 mei 2018 ontbond de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens werkweigering, wat de werknemer betwistte.

De kantonrechter oordeelde dat de ziekmelding van de werknemer niet alleen geldig was, maar dat de werkgever ook had nagelaten om een bedrijfsarts in te schakelen om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De opzegging werd daarom vernietigd, omdat de opgegeven reden (werkweigering) niet gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. De rechter oordeelde verder dat de werknemer recht had op doorbetaling van haar loon vanaf 1 april 2018 tot 1 augustus 2018, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De werkgever werd ook veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het inschakelen van een bedrijfsarts bij ziekmeldingen en de bescherming van werknemers tegen onterecht ontslag tijdens ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 7030928 AZ VERZ 18-63
Beschikking van de kantonrechter van 31 augustus 2018
in de verzoekschriftprocedure van
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
verzoekende partij
gemachtigde mr. H. Kayhan, werkzaam bij ARAG SE Nederland in Utrecht
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BEDRIJFSADVISEUR LIMBURG B.V.
gevestigd en kantoor houdend in (6417 CB) Heerlen aan de Vlotstraat 2,
verwerende partij,
in rechte vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur] .
Partijen zullen hierna [verzoekster] en de Bedrijfsadviseur genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 3 juli 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 14 augustus 2018, waarbij de zaak twee weken is aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een vergelijk te komen
  • het op 27 augustus 2018 ter griffie ontvangen faxbericht van de zijde van [verzoekster] met de mededeling dat geen schikking is getroffen en dat derhalve om beschikking wordt verzocht.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is vanaf 1 februari 2018 voor de duur van zes maanden krachtens arbeidsovereenkomst voor 24 uur per week in dienst van de Bedrijfsadviseur in de functie van sales telefoniste, tegen een loon van € 1.144,00 bruto per maand.
2.2.
Op 22 maart 2018 is [verzoekster] wegens knieklachten (die zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van een auto-ongeval eind januari 2018 waarbij zij betrokken was) uitgevallen. [verzoekster] heeft die dag om 13:55 uur via WhatsApp het volgende aan haar direct leidinggevende mevrouw [naam leidinggevende] te kennen gegeven (productie 5):

Hoi [naam leidinggevende] sorry dat ik er niet ben in kan niet lopen en vooral niet autorijden ik heb vandaag nieuwe medicijnen gekregen voor de pijn aan mijn knie het heet oxydon en voel me echt rot tegenover jullie. Ik heb het ziekenhuis gebeld of ik eerder terecht kon vanwege de uitslag van mri maar dat gaat echt pas woensdag voor ze de uitslag hebben.
Genoemde leidinggevende heeft daarop- eveneens via WhatsApp - het volgende geantwoord:

Tis duidelijk [verzoekster] , een kort berichtje was voldoende geweest sterkte  en hou ons op de hoogte”.
2.3.
In de dagen na 22 maart 2018 heeft [verzoekster] in overleg met de Bedrijfsadviseur vanuit huis werkzaamheden verricht.
2.4.
Bij brief van 27 maart 2018 heeft de Bedrijfsadviseur het navolgende aan [verzoekster] geschreven:
“(…)
Helaas heb ik geconstateerd dat de afspraken voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst niet of nauwelijks zijn nagekomen. De resultaten blijven achter.
(…)
Nu heeft zich de situatie voorgedaan dat u een knie blessure heeft, uit een eerder auto ongeluk, u bent wel in staat om thuis te werken. Gezien u werk voornamelijk zittend is kunt u ook van kantoor werken. Wij kunnen er voor zorgdragen dat u geen trappen hoeft te klimmen.
Ik verwacht dan van u dat u vanaf morgen op kantoor bent. En dat de uren die u heeft gemist
ingehaald worden.
Ook verwacht ik van u dat binnen afzienbare tijd een aanzienlijke verbetering in het nakomen van de in de arbeidsovereenkomst genoemde afspraken. (…)
2.5.
Naar aanleiding van de brief van 27 maart 2018 heeft op 29 maart 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarbij [verzoekster] te kennen heeft gegeven dat haar knieklachten zijn toegenomen en dat zij niet (meer) in staat is om werkzaamheden vanuit thuis te verrichten.
2.6.
De Bedrijfsadviseur heeft diezelfde dag een ‘addendum op de arbeidsovereenkomst’ opgesteld (productie 7) waarin - voor zover hier relevant - is opgenomen dat [verzoekster] haar werkzaamheden tot nader overleg vanuit huis zal verrichten, zonder enige uitleg over de reden daarvan. Daarop heeft [verzoekster] telefonisch contact opgenomen met de Bedrijfsadviseur en verzocht om in het addendum op te nemen dat zij tijdelijk werkzaamheden vanuit huis zal verrichten
in verband met haar arbeidsongeschiktheid.
2.7.
Dit laatste is door de Bedrijfsadviseur echter geweigerd, waarna [verzoekster] bij e-mailbericht van 6 april 2018 (productie 9) aan de Bedrijfsadviseur het volgende heeft laten weten:
“(…)
Na diverse malen telefonisch overleg gehad te hebben over het addendum ben ik van mening dat deze gewoon aangepast kan worden. Aangezien jouw standpunt echter is dat dit niet van toepassing is om het addendum aan te passen, kan ik hem ook niet ondertekenen. Daarbij komt kijken dat ik niet de mogelijkheid heb om op het werk te komen, en zal bij deze me ook ziekmelden (vanaf 22 maart 2018). Dit ook gaarne melden bij het Uwv zodat ik voor controle bij de bedrijfsarts kan verschijnen. (…)
2.8.
Bij e-mailbericht van 9 april 2018 heeft de Bedrijfsadviseur als volgt gereageerd:
“(…)
Na overleg te hebben gehad met onze advocaat deel ik jou het volgende mede.
Jouw ziekmelding gaan wij niet accepteren!.
Jouw werkzaamheden hebben niets met jouw knieblessure te maken, en zoals met jou en jouw vriend afgesproken deze dienen voortgezet te worden.
Jij dient wel telefonisch bereikbaar te zijn. (…)
2.9.
Bij brief van 18 april 2018 heeft [verzoekster] - bij monde van haar gemachtigde - aan de Bedrijfsadviseur het volgende - voor zover hier relevant - te kennen gegeven:

(…)
Cliënte is het niet eens met de gang van zaken. Zij heeft na haar ziekmelding op 22 maart 2018 zo goed als het kon vanuit huis werkzaamheden verricht. Dit in voorafgaand overleg met u. Haar klachten zijn echter toegenomen en zij is volledig arbeidsongeschikt. Niet u als werkgever, maar de bedrijfsarts is als medisch specialist de aangewezen persoon om een ziekmelding te beoordelen en de belastbaarheid te bepalen. U kunt niet eigenhandig bepalen of cliënte wel of niet arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft cliënte u per e-mailbericht van 6 april 2018 verzocht om haar door een arboarts of bedrijfsarts te laten uitnodigen. Dit heeft u nagelaten. Derhalve heeft u de ziekmelding ten onrechte geweigerd.
Cliënte houdt zich alsnog bereid en beschikbaar om een bedrijfsarts te bezoeken en ziet derhalve op korte termijn een uitnodiging van de bedrijfsarts graag tegemoet. Cliënte houdt zich ook bereid en beschikbaar voor werk maar dit is afhankelijk van het oordeel van de bedrijfsarts (…)
Namens cliënte verzoek ik u om mijuiterlijk 23 april 2018 17:00uur te bevestigen dat cliënte sinds
22 maart 2018 arbeidsongeschikt is. Eveneens verzoek ik u om binnen dezelfde termijn cliënte uit te laten nodigen door de bedrijfsarts.(…)
2.10.
De Bedrijfsadviseur heeft niet gereageerd op laatstgenoemde brief en heeft het loon over april 2018 onbetaald gelaten. Op 1 mei 2018 heeft [verzoekster] per e-mailbericht jegens de Bedrijfsadviseur onder meer aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon en wederom verzocht om haar uit te (laten) nodigen voor een bezoek aan de bedrijfsarts.
2.11.
Op 2 mei 2018 heeft [verzoekster] een brief van diezelfde datum ontvangen (productie 14) van de Bedrijfsadviseur waarin laatstgenoemde te kennen geeft de arbeidsovereenkomst per 30 april 2018 te ‘ontbinden’ wegens - kort gezegd - werkweigering. [verzoekster] heeft tegen die ‘ontbinding’ geprotesteerd bij brief van 11 mei 2018 (productie 15), waarin zij onder meer te kennen heeft gegeven zelf een deskundigenoordeel bij het UWV te hebben aangevraagd.
2.12.
Volgens het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] d.d. 19 juni 2018 (door [verzoekster] ontvangen op 23 juni 2018) is [verzoekster]
per die datumgeschikt te achten voor de overeengekomen arbeid (productie 18).
2.13.
Bij e-mailbericht van 29 juni 2018 aan de Bedrijfsadviseur heeft [verzoekster] zich bereid en beschikbaar gehouden om bij de eerste oproep haar werkzaamheden te hervatten.
2.14.
De bedrijfsadviseur heeft daarop bij e-mailbericht van 29 juni 2018 herhaald dat [verzoekster] is ontslagen:

Geachte mevrouw [verzoekster] ,
U bent niet meer werkzaam bij dit bedrijf. Dit is u bekend. Het verlof en de aanvraag hiervan is ook niet meer van toepassing. Reden ontslag is bekend.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt primair om:
- de onverwijlde opzegging te vernietigen;
- de Bedrijfsadviseur te veroordelen om [verzoekster] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden onder verbeurte van een dwangsom;
- de Bedrijfsadviseur te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 april 2018 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is (zal zijn) geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
- de Bedrijfsadviseur te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van deze beschikking de loonspecificaties vanaf maart 2018 te verstrekken onder verbeurte van een dwangsom;
- de Bedrijfsadviseur te veroordelen tot betaling van € 810,00 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met btw.
3.2.
De Bedrijfsadviseur heeft ter zitting (uiterst summier) mondeling verweer gevoerd bij monde van haar directeur mevrouw Verbeek voornoemd.

4.De beoordeling

4.1.
Het naar aard en inhoud onbetwist gebleven bericht van [verzoekster] van 22 maart 2018 kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een ziekmelding. Een melding die overigens door haar direct leidinggevende, gelet op haar reactie, op dat moment ook als zodanig is opgevat. Dat [verzoekster] in overleg met de Bedrijfsadviseur in de eerste paar dagen daarna werkzaamheden thuis heeft verricht, doet daar in het geheel niets aan af. Dat laatste geldt evenzeer voor het feit dat [verzoekster] in haar bericht van 6 april 2018 er van repte dat zij zich ‘bij deze’ ziek meldde vanaf 22 maart 2018. Dat de Bedrijfsadviseur dit desondanks opvatte als een ‘ziekmelding met terugwerkende kracht’ en die dus ‘niet accepteerde’, was niet terecht. Maar zelfs bezien vanuit die (onjuiste) optiek van de Bedrijfsadviseur, blijft nog steeds de vraag onbeantwoord waarom zij er dan zelfs na het bericht van 6 april 2018 en (zelfs) na verzoeken daartoe door [verzoekster] niet toe is overgegaan om [verzoekster] door een arbo-arts of bedrijfsarts te laten uitnodigen voor een controle teneinde de mate van arbeidsgeschiktheid van [verzoekster] te laten vaststellen. Met name gelet op het feit dat de Bedrijfsadviseur - kennelijk - twijfels had bij de ziekmelding, had dit toch alleszins op haar weg gelegen. Een en ander geeft, zoals ter zitting ook is erkend door de Bedrijfsadviseur, blijk van weinig kennis van het arbeidsrecht (“wij hebben geen personeelsadviseur in dienst”). Wat daar ook verder van zij, dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar risico.
4.2.
De brief van 2 mei 2018 van de Bedrijfsadviseur is aan te merken als een onverwijlde opzegging. De opgegeven grond (werkweigering) kan echter een dergelijk zware sanctie niet rechtvaardigen gezien de - door de Bedrijfsadviseur bewust ongecontroleerd gelaten - ziekmelding van [verzoekster] . Voor conflicten over vragen ten aanzien van door ziekte veroorzaakte arbeidsongeschiktheid kent te wet immers speciale voorzieningen en procedures die de Bedrijfsadviseur ten enenmale niet hanteerde. De opzegging zal dus worden vernietigd.
4.3.
De verzochte toelating tot het werk zal worden afgewezen nu daar geen belang meer bij bestaat aangezien de arbeidsovereenkomst inmiddels door het verstrijken van de overeengekomen termijn is geëindigd per 1 augustus 2018.
4.4.
De vordering tot betaling van het loon inclusief emolumenten (waaronder de vakantiebijslag) vanaf 1 april 2018 tot 1 augustus 2018 zal worden toegewezen, inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente tot aan de dag van voldoening.
4.5.
De Bedrijfsadviseur zal ook veroordeeld worden tot verstrekking van de loonspecificaties voor de maanden maart 2018 tot en met juli 2018, zij het dat de termijn daarvoor wordt gesteld op twee weken na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00.
4.6.
Een vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden toegewezen nu gebleken is dat [verzoekster] genoodzaakt was om kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte te maken en de gestelde daartoe verrichte werkzaamheden niet door de Bedrijfsadviseur worden betwist. Ten aanzien van de omvang van deze vergoeding geeft [verzoekster] in haar verzoekschrift onder punt 45 en onder punt 56 een nagenoeg gelijkluidende berekening, daarbij uitgaand van een hoofdsom van € 3.706,56, alsmede van een billijke vergoeding van € 5.000,00. Die laatste post komt echter niet in beeld omdat de primaire vordering wordt toegewezen en derhalve aan de subsidiaire vordering niet wordt toegekomen. Het in dit kader toe te wijzen bedrag - berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - is derhalve € 599,74 inclusief btw (op basis van een hoofdsom van € 3.706,56).
4.7.
De Bedrijfsadviseur zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot de datum van deze beschikking begroot op € 479,00, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde en € 79,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de door de Bedrijfsadviseur op 2 mei 2018 gedane onverwijlde opzegging;
5.2.
veroordeelt de Bedrijfsadviseur tot betaling aan [verzoekster] van het overeengekomen loon inclusief emolumenten vanaf 1 april 2018 tot 1 augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging naar het maximum van 50%, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdata van de respectieve loonbetalingen tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt de Bedrijfsadviseur tot het binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] verstrekken van de loonspecificaties voor de maanden maart 2018 tot en met juli 2018, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
5.4.
veroordeelt de Bedrijfsadviseur om aan [verzoekster] € 599,74 te betalen;
5.5.
veroordeelt de Bedrijfsadviseur tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot de datum van deze beschikking begroot op € 479,00;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.
RK