In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, betreft het een kort geding over een huurovereenkomst tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser, gedaagde in verzet, verweerder in reconventie], heeft op 1 maart 2016 een huurovereenkomst gesloten met de huurder, aangeduid als [gedaagde, eiser in verzet, eiser in reconventie], voor een woning aan [adres 1]. De huurprijs bedroeg € 535,- per maand. Na een brand op 4 november 2017 in het pand, heeft de gemeente Heerlen samen met Enexis een onderzoek ingesteld naar de elektrische installaties, wat leidde tot de afsluiting van de aansluiting voor de woningen. Op 25 november 2017 heeft de huurder een verklaring ondertekend waarin hij de huur per 1 februari 2018 opzegt, maar hij heeft het gehuurde niet verlaten. De verhuurder heeft de huurder via WhatsApp en een brief gesommeerd om het gehuurde te verlaten, maar de huurder heeft geen huur betaald van februari tot en met mei 2018.
In de verstekprocedure heeft de verhuurder gevorderd dat de huurder het gehuurde binnen acht dagen na betekening van het vonnis moet ontruimen en dat hij € 2.140,- aan huurachterstand moet betalen. De huurder heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis en vordert vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van de verhuurder. De huurder stelt dat hij pas het gehuurde hoefde te verlaten wanneer hij een andere woning had gevonden en dat de verhuurder hem financieel tegemoet zou komen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huurder niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, maar dat hij ontvankelijk is in zijn verzet. De voorzieningenrechter bevestigt het verstekvonnis en oordeelt dat de huurder de huurachterstand moet betalen en het gehuurde moet ontruimen.