3.4.1De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 24 april 2018 waarbij de verzoeker is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank is bevoegd en het verzoekschrift is tijdig ter griffie ingediend.
De zaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
3.4.2De inhoudelijke beoordeling
Het verzoek ex artikel 89 Sv
De verzoeker heeft van 1 januari 2018 tot 4 januari 2018 in verzekering (in een politiecel) doorgebracht, derhalve in totaal 4 dagen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen voor de tijd door de verzoeker in verzekering doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding, in dit geval van € 105,00 per dag die verzoeker in een politiecel heeft doorgebracht. De rechtbank zal dan ook een vergoeding toekennen van
€ 420,00(4 x € 105,00).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Juist ter voorkoming van rechtsongelijkheid en arbitraire beslissingen zijn voor het bepalen van de hoogte van de door de – achteraf ten onrechte ondergane – inverzekeringstelling geleden immateriële schade, door het LOVS forfaitaire bedragen vastgesteld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan dan ook sprake zijn van afwijking hiervan. Een dergelijke situatie dient door verzoeker te worden gesteld en deugdelijk te worden onderbouwd. Hierbij dient
een causaal verbandte bestaan tussen de geleden schade en
het voorarrest. Geleden schade als gevolg van de verdenking en/of de vervolging, of door derden geleden schade komen volgens vaste rechtspraak niet voor vergoeding op de voet van art. 89 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20idf0f1b09bd0d5bf5034d5a9d6468a16f6) Sv in aanmerking.
Uit de onderbouwing van het verzoek tot een hogere vergoeding begrijpt de rechtbank dat verzoeker vooral verwijten maakt naar de aangever, die volgens hem bij de politie een valse verklaring heeft afgelegd, waardoor hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Deze aangever zou ook in zijn woonplaats geruchten hebben verspreid en er zou veel aandacht zijn geweest in de (sociale) media. Dit zijn echter omstandigheden die niet in causaal verband staan met het voorarrest en kunnen geen rol spelen bij de vraag of een hogere vergoeding dient te worden toegekend. Immers, ook indien het was gebleven bij alleen een verdenking en een vervolging als gevolg van deze (onjuiste) aangifte (en dus geen voorarrest was toegepast), zouden deze omstandigheden ook hebben bestaan.
De overige aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op het niet kunnen verkrijgen van een VOG en het daardoor vertraging oplopen van een opleiding. Dit zijn echter ook omstandigheden die het gevolg zijn
van de verdenkingen evenmin van het voorarrest.
De impact die de strafzaak heeft gehad op de vader van verzoeker is zeer invoelbaar, maar kan niet beschouwd worden als
door verzoekergeleden schade.
Al met al is niet gebleken dat de vier dagen in de politiecel voor verzoeker meer of zwaardere gevolgen heeft gehad dan voor iedere willekeurige andere, gemiddelde verdachte, wiens voorarrest achteraf bezien onterecht is gebleken. Er is dan ook geen aanleiding om af te wijken van het vastgestelde bedrag van € 105,00 per dag,
Wat betreft de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat er door de rechtbanken in het land verschillend wordt omgegaan met de vraag of de forfaitaire bedragen alleen een vergoeding plegen in te houden voor de door de gewezen verdachte geleden immateriële schade, of ook voor de geleden vermogensschade.
Binnen de rechtbank Limburg wordt de lijn gehanteerd dat de forfaitaire bedragen alleen zien op de geleden immateriële schade en er dus ruimte is voor het daarboven vergoed krijgen van geleden materiële schade, mits uiteraard deugdelijk onderbouwd.
Verzoeker heeft met stukken onderbouwd dat hij drie vakantiedagen heeft moeten afschrijven in verband met het voorarrest (van 2 tot en met 4 januari 2018). Deze dagen komen voor vergoeding in aanmerking. De vierde dag – waar ook vergoeding voor wordt gevraagd – betreft de zittingsdag van de behandeling van de strafzaak, maar dat is geen schade die het gevolg is van het voorarrest en wordt derhalve niet meegenomen.
Daarnaast vraagt verzoeker vergoeding van zijn gederfde brutoloon, terwijl dit netto dient te zijn. Aan de hand van de overgelegde salarisspecificatie berekent de rechtbank dit netto uurloon op € 9,74. Voor 3 dagen van 8 uur worden de gederfde inkomsten dan ook gesteld op € 233,76. Hierop dient nog een aftrek plaats te vinden van € 10,00 per dag wegens “gespaarde” kosten aan levensonderhoud, zodat resteert een bedrag van
€ 203,76.
Vergoeding ex artikel 591a Sv
Wat betreft de vergoeding van de kosten voor het indienen van het verzoek wordt het forfaitaire bedrag van € 550,00 toegekend. Het meer verzochte wordt afgewezen omdat de rechtbank – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – van oordeel is dat de onderhavige zaak wel een standaardzaak is.