ECLI:NL:RBLIM:2018:8242

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
18/1036 en 18/1037
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht voorarrest en de beoordeling van immateriële en materiële schade

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 11 september 2018 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding vroeg op grond van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die ten onrechte in verzekering was gesteld, vroeg om een hogere forfaitaire schadevergoeding, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat de schade die de verzoeker had geleden niet het gevolg was van het voorarrest, maar van de verdenking en vervolging zelf, die voortkwamen uit een valse verklaring van de aangever. De rechtbank kende wel een schadevergoeding toe voor de dagen die de verzoeker in verzekering had doorgebracht, maar niet de hogere vergoeding die de verzoeker had aangevraagd. De rechtbank overwoog dat de forfaitaire bedragen zijn vastgesteld om rechtsongelijkheid te voorkomen en dat alleen in uitzonderlijke gevallen van deze bedragen kan worden afgeweken. De verzoeker had niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie uitzonderlijk was. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 623,74 voor immateriële schade en € 550,00 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, en is uitgesproken in openbare raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummer : 18/1036 en 18/1037
Proces-verbaalnummer : PL2300-2018032427
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker] (verzoeker),
geboren op [geboortegegevens verzoeker] ,
woonplaats kiezende te 6017 ZG Thorn, Wijngaard 8, ten kantore van zijn raadsvrouw,
mr. M.J.M. Houben.

1.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering (Sv) strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die verzoeker tengevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 1.260,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 361,49 aan materiële schadevergoeding, wegens gederfde inkomsten.
Het verzoek ex artikel 591a Sv strekt tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van opstellen en indienen van het verzoekschrift. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift is dit bedrag verhoogd naar een bedrag van € 2.001,04, zijnde de werkelijke kosten voor het indienen van het verzoek.

2.De procesgang

Het verzoekschrift is op 4 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft onderhavig verzoekschrift op 11 september 2018 in openbare raadkamer behandeld.
De verzoeker is niet in persoon in raadkamer verschenen. Wel is zijn raadsvrouw verschenen.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de verzoeker
Verzoeker heeft verzocht om de forfaitaire vergoeding voor de door hem ten onrechte ondergane inverzekeringstelling te vermenigvuldigen met factor 3. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij erg te lijden heeft gehad onder de verdenking en de rechtsgang. Hij heeft zich langdurig in zijn eer en goede naam aangetast gevoeld, ook door publicaties over de zaak in sociale media en nieuwsberichten. Hij heeft daardoor maandenlang niet goed geslapen, is onrustig geweest, voelde zich niet lekker, at niet meer goed en ervoer veel stress. Verzoeker heeft erg geleden onder de valse beschuldiging door aangever dat hij degene was die de “fatale” schop zou hebben toegebracht.
Verzoeker zou voorts een opleiding bij defensie starten per 19 maart 2018, maar kreeg geen VOG, omdat hij nog verdachte was. Hierdoor heeft hij een achterstand in zijn ontwikkeling opgelopen. Ook dit komt volgens hem door de valse beschuldiging van aangever. Ook voert verzoeker aan dat er nog steeds slecht over hem gepraat wordt in zijn woonplaats [woonplaats verzoeker] . Hij wordt raar aangekeken. Hij vermoedt dat aangever met zeer veel mensen in [woonplaats verzoeker] heeft gesproken en zijn naam heeft genoemd als vermeende dader.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek heeft de raadsvrouw van verzoeker nogmaals benadrukt welke gevolgen de valse beschuldigingen door aangever, de onterechte verdenking en de media-aandacht voor verzoeker hebben betekend.
Zij heeft een brief van 5 pagina’s overgelegd van de vader van verzoeker, die beschrijft wat deze strafzaak tegen zijn beide zonen (verzoeker was samen met zijn broer verdacht van poging doodslag, dan wel zware mishandeling van een dorpsgenoot, zo begrijpt de rechtbank) voor hem en zijn gezin heeft betekend. De raadsvrouw heeft ook verwezen naar uitspraken van lagere rechters, waarbij een hoger bedrag is toegekend dan het forfaitaire bedrag van het LOVS.
Wat betreft de gevorderde materiele schade heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij haar verzoek tot vergoeding van het brutoloon van verzoeker gedurende de vier dagen dat verdachte vast zat op het politiebureau.
Wat betreft het verzoek tot een hogere vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 591a Sv heeft de raadsvrouw betoogd dat dit geen standaardzaak is en dus ook niet volstaan kan worden met een standaardvergoeding.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker een relatief jonge verdachte is en dat hij zich kan voorstellen dat de inverzekeringstelling een bijzondere impact heeft gehad. De officier van justitie heeft betoogd dat de omstandigheden in de jurisprudentie waar de raadsvrouw naar verwijst, niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden in deze zaak. De officier van justitie acht het wel aannemelijk dat verzoeker, door het niet verkrijgen van de VOG en het daardoor niet kunnen starten met zijn opleiding, bijzonder is getroffen en stelt een vergoeding voor ter hoogte van factor 2.
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie betoogd dat die is verdisconteerd in het forfaitaire tarief.
Wat betreft de kosten voor het indienen voor het indienen van het onderhavige verzoek stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen gronden zijn om af te wijken van het forfaitaire bedrag.
3.3
De beoordeling van de rechtbank
3.4.1
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 24 april 2018 waarbij de verzoeker is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank is bevoegd en het verzoekschrift is tijdig ter griffie ingediend.
De zaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
3.4.2
De inhoudelijke beoordeling
Het verzoek ex artikel 89 Sv
Inleiding
De verzoeker heeft van 1 januari 2018 tot 4 januari 2018 in verzekering (in een politiecel) doorgebracht, derhalve in totaal 4 dagen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen voor de tijd door de verzoeker in verzekering doorgebracht.
Geen hogere vergoeding
De rechtbank ziet geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding, in dit geval van € 105,00 per dag die verzoeker in een politiecel heeft doorgebracht. De rechtbank zal dan ook een vergoeding toekennen van
€ 420,00(4 x € 105,00).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Juist ter voorkoming van rechtsongelijkheid en arbitraire beslissingen zijn voor het bepalen van de hoogte van de door de – achteraf ten onrechte ondergane – inverzekeringstelling geleden immateriële schade, door het LOVS forfaitaire bedragen vastgesteld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan dan ook sprake zijn van afwijking hiervan. Een dergelijke situatie dient door verzoeker te worden gesteld en deugdelijk te worden onderbouwd. Hierbij dient
een causaal verbandte bestaan tussen de geleden schade en
het voorarrest. Geleden schade als gevolg van de verdenking en/of de vervolging, of door derden geleden schade komen volgens vaste rechtspraak niet voor vergoeding op de voet van art. 89 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20idf0f1b09bd0d5bf5034d5a9d6468a16f6) Sv in aanmerking.
Uit de onderbouwing van het verzoek tot een hogere vergoeding begrijpt de rechtbank dat verzoeker vooral verwijten maakt naar de aangever, die volgens hem bij de politie een valse verklaring heeft afgelegd, waardoor hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Deze aangever zou ook in zijn woonplaats geruchten hebben verspreid en er zou veel aandacht zijn geweest in de (sociale) media. Dit zijn echter omstandigheden die niet in causaal verband staan met het voorarrest en kunnen geen rol spelen bij de vraag of een hogere vergoeding dient te worden toegekend. Immers, ook indien het was gebleven bij alleen een verdenking en een vervolging als gevolg van deze (onjuiste) aangifte (en dus geen voorarrest was toegepast), zouden deze omstandigheden ook hebben bestaan.
De overige aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op het niet kunnen verkrijgen van een VOG en het daardoor vertraging oplopen van een opleiding. Dit zijn echter ook omstandigheden die het gevolg zijn
van de verdenkingen evenmin van het voorarrest.
De impact die de strafzaak heeft gehad op de vader van verzoeker is zeer invoelbaar, maar kan niet beschouwd worden als
door verzoekergeleden schade.
Al met al is niet gebleken dat de vier dagen in de politiecel voor verzoeker meer of zwaardere gevolgen heeft gehad dan voor iedere willekeurige andere, gemiddelde verdachte, wiens voorarrest achteraf bezien onterecht is gebleken. Er is dan ook geen aanleiding om af te wijken van het vastgestelde bedrag van € 105,00 per dag,
Materiële schade
Wat betreft de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat er door de rechtbanken in het land verschillend wordt omgegaan met de vraag of de forfaitaire bedragen alleen een vergoeding plegen in te houden voor de door de gewezen verdachte geleden immateriële schade, of ook voor de geleden vermogensschade.
Binnen de rechtbank Limburg wordt de lijn gehanteerd dat de forfaitaire bedragen alleen zien op de geleden immateriële schade en er dus ruimte is voor het daarboven vergoed krijgen van geleden materiële schade, mits uiteraard deugdelijk onderbouwd.
Verzoeker heeft met stukken onderbouwd dat hij drie vakantiedagen heeft moeten afschrijven in verband met het voorarrest (van 2 tot en met 4 januari 2018). Deze dagen komen voor vergoeding in aanmerking. De vierde dag – waar ook vergoeding voor wordt gevraagd – betreft de zittingsdag van de behandeling van de strafzaak, maar dat is geen schade die het gevolg is van het voorarrest en wordt derhalve niet meegenomen.
Daarnaast vraagt verzoeker vergoeding van zijn gederfde brutoloon, terwijl dit netto dient te zijn. Aan de hand van de overgelegde salarisspecificatie berekent de rechtbank dit netto uurloon op € 9,74. Voor 3 dagen van 8 uur worden de gederfde inkomsten dan ook gesteld op € 233,76. Hierop dient nog een aftrek plaats te vinden van € 10,00 per dag wegens “gespaarde” kosten aan levensonderhoud, zodat resteert een bedrag van
€ 203,76.
Vergoeding ex artikel 591a Sv
Wat betreft de vergoeding van de kosten voor het indienen van het verzoek wordt het forfaitaire bedrag van € 550,00 toegekend. Het meer verzochte wordt afgewezen omdat de rechtbank – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – van oordeel is dat de onderhavige zaak wel een standaardzaak is.

4.De beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 623,74 (zegge: zeshonderddrieëntwintig euro en vierenzeventig cent).
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro).
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.M.J. Luyten, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 11 september 2018. [1]
De rechtbank Limburg, enkelvoudige kamer in strafzaken, beveelt aan de griffier de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 623,74 (zegge: zeshonderddrieëntwintig euro en vierenzeventig cent) op rekeningnummer NL03 RABO 0142.3074.40 ten name van [verzoeker] onder vermelding van “art 89 Sv [verzoeker] ”
en
door overmaking van € 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro) op rekeningnummer NL39 RABO 0157560139 ten name van Houben advocaat en mediator onder vermelding van “JP 2018.002 kosten indienen verzoek schade”, zodra bovengenoemde beschikking onherroepelijk is geworden.
Aldus gedaan op 11 september 2018 door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter.

Voetnoten

1.